Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- een journaalbericht namens de vrouw van 11 augustus 2022 met bijlage(n);
- een brief namens de man van 1 december 2022 met bijlage(n).
3.De feiten
3. De verplichting tot bijeenvoeging en verdeling geldt niet met betrekking tot de tijd dat de echtelijke samenwoning verbroken is geweest.
Aan de hiervoor omschreven verplichting tot bijeenvoeging en verdeling is geen vervaltermijn verbonden.
Artikel 81. De maatschap wordt ontbonden:
a. door een overeenkomst van de maten;
b. door opzegging;
c. door overlijden van een der maten;
d. door een aanvraag tot faillissement van- of surséance van betaling door een maat of als een maat
anderszins het vrije beheer over zijn vermogen verliest;
2. a. Opzegging moet bij aangetekende brief of deurwaardersexploit plaatsvinden aan de andere maat
tegen het einde van het boekjaar en uiterlijk zes maanden voor het einde.
b. In afwijking van het hiervoor sub 2.a. bepaalde kan een maat de maatschap met onmiddellijke
ingang opzeggen, wanneer – op grond van handelingen, gedragen die overtreding(en) der
maatschapsbepalingen of verzuimen van de andere maat vormen en kunnen worden aangemerkt
als wettige reden als bedoeld in artikel 1684 Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek – van hem
redelijkerwijs niet verlangd kan worden, dat hij de maatschap met de andere maat voortzet.
- bij overeenkomst van 13 september 2010;
- bij overeenkomst van 27 september 2010;
4.De omvang van het geschil
- veroordeelt partijen de verkoopovereenkomsten aan te gaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen de best mogelijk prijs, een en ander conform al het bepaalde in rechtsoverweging 6.51;
- wijst af het meer of anders verzochte.
5.De motivering van de beslissing
De maatschap zou per peildatum 31 december 2019 moeten worden verdeeld, conform de bepalingen uit de maatschapsakte, waarbij rekening moest worden gehouden met het verrekenbedrag vanwege ieders aandeel in het maatschapsvermogen.
Ook de besprekingen die partijen voorafgaand aan de echtscheidingsprocedure onder begeleiding van accountancy- en advieskantoor [naam2] hebben gevoerd, hadden dit als uitgangspunt. Een en ander blijkt uit het ‘Globaal overzicht [verzoeker] / [verweerster] per 31-12-2018’ dat de man bij de stukken heeft gevoegd, en de door partijen in eerste aanleg ingenomen standpunten. De discussie spitste zich in eerste aanleg uitsluitend toe op de (wijze van) waardering van een aantal bestanddelen.
Al met al hebben partijen geleefd als waren zij gehuwd in gemeenschap van goederen. Vermogen vloeide in elkaar over en werd vermengd en partijen gingen ervan uit dat bij echtscheiding alles bij helfte zou worden gedeeld.
Een en ander brengt mee dat het hof ervan zal uitgaan dat het gehele op de peildatum aanwezige vermogen, waaronder de aandelen in de maatschap, tot het te verrekenen vermogen behoort.
Partijen moeten overgaan tot verrekening van ieders aandeel in de maatschap omdat het kapitaal in de maatschap tijdens huwelijk is opgebouwd, en dit kapitaal - zoals het hof hierboven heeft overwogen - dient te worden verrekend. De peildatum voor de bepaling van ieders aandeel is 1 januari 2019. Uitgaande van het bestaan van de maatschapsovereenkomst tussen partijen, moet het maatschapsvermogen bij het einde van de maatschap in beginsel tussen hen verdeeld worden op de voet van die overeenkomst. Daarvoor geldt de peildatum 31 december 2019/1 januari 2020. De route is in dit geval dat partijen eerst dienen over te gaan tot
verrekeningvan het maatschapsvermogen per de peildatum 1 januari 2019.
op basis van de door partijen reeds aan het hof overgelegde stukken, aan te geven van welke
economische waarde per 1 januari 2019van een ieders aandeel in de maatschap en buitenvennootschappelijk vermogen bij de verrekening dient te worden uitgegaan, en eveneens - onderbouwd - aan te geven of er rekening moet worden gehouden met een latente belastingclaim en zo ja, tot welke hoogte.