ECLI:NL:GHARL:2023:3072

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
200.321.965
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in erfrechtelijke zaak tussen broers en zussen over verdeling van nalatenschap

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, hebben de appellanten, broers en zussen, hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, die op 25 augustus 2021, 5 oktober 2022 en 21 december 2022 zijn uitgesproken. De zaak betreft de verdeling van de nalatenschap van hun overleden vader, waaronder onroerende zaken zoals een woning, schapenstal, paardenstal en grasland. De rechtbank had eerder de verdeling van deze goederen vastgesteld en de uitvoerbaarheid bij voorraad verklaard. De appellanten hebben een incidentele vordering ingesteld tot schorsing van deze uitvoerbaarheid, gebaseerd op artikel 351 Rv en, indien nodig, artikel 223 Rv.

Het hof heeft de vordering van de appellanten afgewezen. Het hof oordeelde dat de belangen van de geïntimeerden, die ook erfgenamen zijn, zwaarder wegen dan die van de appellanten. De appellanten stelden dat de uitvoerbaarheid bij voorraad zou kunnen leiden tot onomkeerbare gevolgen en praktische problemen, maar het hof vond deze stellingen onvoldoende onderbouwd. De beslissing van de rechtbank om de uitvoerbaarheid bij voorraad te verklaren, blijft in stand, en de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt. Het hof heeft bepaald dat iedere partij zijn eigen kosten van het incident moet dragen, gezien de aard van de zaak en de familiebanden tussen de partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.321.965
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 258170
arrest van 11 april 2023
in het incident in de zaak van

1.[appellant1]

hierna: [appellant1]
2. [appellant2]
hierna: [appellant2]
die beiden wonen in [woonplaats1]
die hoger beroep hebben ingesteld en optreden als eisers in het incident
en bij de rechtbank optraden als eisers in conventie en verweerders in reconventie
advocaat: mr. D.P.M. Buysrogge
tegen

1.[geïntimeerde1]

die woont in [woonplaats1]
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiser in reconventie
hierna: [geïntimeerde1]
die optreedt als verweerder in het incident
advocaat: mr. R.F.A. Rorink

2. [geïntimeerde2]

die woont in [woonplaats2]
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie
hierna: [geïntimeerde2]
niet verschenen

3. [geïntimeerde3]

die woont in [woonplaats3]
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie
hierna: [geïntimeerde3]
niet verschenen

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellant1] en [appellant2] hebben hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen die de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 25 augustus 2021, 5 oktober 2022 en 21 december 2022 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep, tevens incidentele vordering op grond van artikel 351 Rv en artikel 223 Rv
  • het op 31 januari 2023 tegen [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] verleende verstek
  • de antwoordconclusie in het incident op grond van artikel 351 Rv en artikel 223 Rv van [geïntimeerde1] .

2.Het oordeel van het hof

2.1.
Partijen zijn broers en zussen van elkaar. Zij zijn alle vijf erfgenamen van hun overleden vader. Tot de nalatenschap behoort onder meer de woning, de schapenstal, de paardenstal en het grasland aan [adres] 24 in [woonplaats1] . [appellant1] woont op dit moment in de woning aan [adres] 24. De ouders van partijen hebben toen zij nog leefden een deel van het perceel van [adres] 24 in eigendom overgedragen aan [geïntimeerde1] . Op dat perceel (op dit moment: [adres] 26) heeft [geïntimeerde1] een woning gebouwd waarin hij nog steeds woont. De rechtbank heeft bij het eindvonnis van 21 december 2022 de verdeling van de onroerende zaken die tot de nalatenschap van de vader behoren vastgesteld en de wijze van verdeling gelast van de overige goederen daarvan. [appellant1] en [geïntimeerde1] hebben ieder onder meer een recht op levering van een deel van de juridische eigendom van de onroerende zaken toegedeeld gekregen. Het grasland heeft de rechtbank verdeeld tussen [appellant1] en [geïntimeerde1] . Daarnaast heeft de rechtbank aan [appellant1] de woning en de schapenstal en aan [geïntimeerde1] de paardenstal toegedeeld.
2.2.
Het eindvonnis van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [appellant1] en [appellant2] hebben een incident ingesteld tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring. Zij baseren deze vordering op artikel 351 Rv en zo nodig ook op artikel 223 Rv. [geïntimeerde1] heeft verweer gevoerd tegen de incidentele vordering.
2.3.
Het hof begrijpt de vordering van [appellant1] en [appellant2] alleen als een vordering op grond van artikel 351 Rv en niet (ook) als een vordering op grond van artikel 223 Rv. Welke voorlopige voorziening [appellant1] en [appellant2] wensen, anders dan de schorsing van de uitvoerbaarheid, hebben zij niet aangevoerd. Het hof stelt bij de beoordeling van de vordering tot schorsing het volgende voorop. Een veroordeling is uitvoerbaar, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van het vonnis van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
2.4.
Het hof zal de incidentele vordering afwijzen. [geïntimeerde1] en de zussen [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] hebben belang bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Zij kunnen dan immers beschikken over de goederen die aan hen zijn toegedeeld. In het geval van [geïntimeerde1] betekent dat onder meer dat hij kan beschikken over het aan hem toekomende deel van het grasland en de paardenstal. Daartegen wegen de belangen van [appellant1] en [appellant2] bij de schorsing van de tenuitvoerlegging niet op. De door [appellant1] en [appellant2] aangevoerde omstandigheid dat als gevolg van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis de onroerende zaken kunnen worden verdeeld en dat bij een andere beslissing in hoger beroep mogelijk dubbele kosten moeten worden gemaakt voor de notaris en het Kadaster, biedt onvoldoende grond om de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen. Verder hebben [appellant1] en [appellant2] hun stelling dat de tenuitvoerlegging van het vonnis zou kunnen leiden tot onomkeerbare gevolgen en praktische problemen onvoldoende onderbouwd. Zij hebben onder meer niet toegelicht of geconcretiseerd om welke onomkeerbare gevolgen en praktische problemen dit zou gaan en waarom die voor hen erg bezwaarlijk zijn. Bovendien is de omstandigheid dat een executie van een vonnis tot onherroepelijke rechtsgevolgen kan leiden, een uitvloeisel van het hiervoor genoemde uitgangspunt dat een uitspraak in beginsel ten uitvoer kan worden gelegd. [appellant1] en [appellant2] hebben onvoldoende gesteld om daarvan af te wijken.
De conclusie
2.5.
Het hof zal de incidentele vordering afwijzen. Het hof bepaalt dat elke partij zijn eigen kosten van dit incident moet dragen (compensatie van proceskosten), vanwege de aard van de zaak (familieverhoudingen).
2.6.
De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

3.De beslissing

Het hof:
in het incident:
3.1.
wijst het gevorderde af;
3.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het incident draagt;
in de hoofdzaak in hoger beroep:
3.3.
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
3.4.
iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, Th.C.M. Willemse en K. Mans, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 april 2023.