Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster,
1.Het geding in eerste aanleg
3.De feiten
[de minderjarige]. De ouders hebben samen het gezag. [de minderjarige] woont bij haar moeder.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 januari 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de schorsing van een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland. De moeder, verzoekster, had een verzoek ingediend tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een eerdere beschikking die haar verplichtte te verhuizen naar [plaats1] op straffe van een dwangsom. De rechtbank had deze beschikking op 27 september 2022 uitgesproken, waarbij de moeder binnen twee weken moest verhuizen, met een dwangsom van €500 per dag bij niet-naleving, tot een maximum van €25.000. De vader, verweerder, had geen toestemming gegeven voor de verhuizing van de minderjarige naar [woonplaats1].
Het hof heeft in zijn overwegingen de belangen van de minderjarige vooropgesteld. Het hof oordeelde dat de moeder de minderjarige in [woonplaats1] mocht laten wonen totdat er een beslissing was genomen in de bodemprocedure. Het hof heeft daarbij gekeken naar de schoolgang van de minderjarige, het contact met de vader en de continuïteit van de opvoedsituatie. Het hof concludeerde dat het belang van de minderjarige bij het handhaven van haar verblijf bij de moeder zwaarder weegt dan het belang van de vader bij de tenuitvoerlegging van de eerdere beschikking.
De beslissing van het hof houdt in dat de werking van de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland wordt geschorst voor zover deze de verhuizing van de moeder betreft. Het hof benadrukt dat beide ouders verantwoordelijk zijn voor het welzijn van de minderjarige en dat zij samen moeten werken aan een stabiele opvoedsituatie.