ECLI:NL:GHARL:2023:3045

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
21-001681-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing Hoge Raad en veroordeling voor gewoontewitwassen met wijziging van tenlastelegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 april 2023 uitspraak gedaan na terugwijzing door de Hoge Raad. De verdachte, geboren in 1978 en wonende te [plaats 1], was in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft gewoontewitwassen, valsheid in geschrift en onjuiste belastingaangifte. De verdachte was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de tenlastelegging gewijzigd en opnieuw beoordeeld. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verwerven en overdragen van geldbedragen en onroerend goed, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit misdrijf. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, een taakstraf van 240 uren en een geldboete van € 50.000,-. De in beslag genomen voorwerpen, waaronder een recreatiewoning, worden aan de verdachte teruggegeven. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001681-20
Uitspraak d.d.: 12 april 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen -na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 21 april 2020- op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord- Nederland , zittingsplaats Assen, van 24 mei 2017 met parketnummer 18-996510-12 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
wonende te [plaats 1] , [adres 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is -na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad- gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 5 september 2018 en 29 maart 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. P. van Dongen, naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is verdachte bij voornoemd vonnis van de rechtbank Noord- Nederland , zittingsplaats Assen, van 24 mei 2017 -kort gezegd- ter zake van het onder 1 tenlastegelegde veroordeeld tot een hechtenis van 4 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, en is verdachte voor het onder 2 tot en met 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast zijn in het vonnis beslissingen genomen over de in beslag genomen voorwerpen.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, heeft bij arrest van
19 september 2018 het vonnis van de rechtbank vernietigd en verdachte -kort gezegd- ter zake van het onder 1 tenlastegelegde veroordeeld tot een hechtenis van 4 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, en verdachte voor het onder 2 tot en met 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast zijn in het arrest beslissingen genomen over de inbeslaggenomen voorwerpen.
Bij arrest van 21 april 2020 heeft de Hoge Raad het arrest van het hof van 19 september 2018 vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake het onder 3 tenlastegelegde (gewoonte)witwassen en de strafoplegging. De Hoge Raad heeft de zaak teruggewezen naar dit hof teneinde de zaak in zoverre opnieuw te berechten en af te doen.
Het vorenstaande betekent dat thans ter beoordeling aan het hof voorligt het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad – tenlastegelegd dat:
3. primair
hij,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 02 januari 2009 tot en met 15 april 2012 te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 2] , althans in [land 1] en/of [land 2] ,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een of meerdere voorwerp(en), te weten
- een of meer geldbedrag(en) (heeft) verworven en/of (heeft) overgedragen, en/of
- ( een (recreatie)woning op) het perceel ' [adres 2] ' te [plaats 2] , en/of
- de onroerende zaak [perceelnummer] te [postcode] [pleegplaats 2] ( [land 2] ), (heeft) verworven en/of (heeft) omgezet en/of gebruik van (heeft) gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), dat bovenomschreven voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
3. subsidiair
hij,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 02 januari 2009 tot en met 15 april 2012 te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 2] , althans in [land 1] en/of [land 2] ,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
een of meerdere voorwerp(en), te weten
- een of meer geldbedrag(en) (heeft) verworven en/of (heeft) overgedragen, en/of
- ( een (recreatie)woning op) het perceel ' [adres 2] ' te [plaats 2] , en/of
- de onroerende zaak [perceelnummer] te [postcode] [pleegplaats 2] ( [land 2] ), (heeft) verworven en/of (heeft) omgezet en/of gebruik van (heeft) gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
3. meer subsidiair
hij,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 02 januari 2009 tot en met 15 april 2012 te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 2] , althans in [land 1] en/of [land 2] ,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk een of meer geldbedragen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan vraagouder(s), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en welke geldbedragen/goederen verdachte en/of zijn mededader(s) telkens uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als eigenaar van [naam organisatie 1] en/of [naam organisatie 2] , in elk geval anders dan door misdrijf, te weten als kinderopvangtoeslag, onder zich had(den), telkens wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend en/of doen/laten toe-eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld – kort en zakelijk weergegeven – dat het onder 3 primair tenlastegelegde medeplegen van gewoontewitwassen wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter zitting van het hof primair bepleit – kort en zakelijk weergegeven – verdachte integraal vrij te spreken van het onder 3 tenlastegelegde.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt hierbij in het bijzonder als volgt.
Het hof vat de verwijzingsbeslissing van de Hoge Raad zo op, dat deze in hoofdzaak betrekking heeft op het onder 3 tenlastegelegde witwassen/verwerven van het onroerend goed in [pleegplaats 2] ( [land 2] ). Op basis van de hieronder weergegeven bewijsoverwegingen – waarvan het gecursiveerde gedeelte overeenkomt met overwegingen van het hof uit het eerdere arrest van 19 september 2018 – kan naar het oordeel van het hof evenwel niet alleen het witwassen/verwerven van het onroerend goed in [pleegplaats 2] ( [land 2] ) maar ook de overige inhoud van het onder 3 primair tenlastegelegde bewezen worden verklaard.
Verdachte heeft tussen 2008 en 2011 het gastouderbureau [naam organisatie 2] geëxploiteerd. Dit betreft een bemiddelingsbureau, waarbij door verdachte werd bemiddeld tussen vraagouders en gastouders en (administratieve) begeleiding bij gastouderopvang werd verleend. Uit de aangiften inkomstenbelasting 2009 en 2010(ingediend op respectievelijk 13 april 2010 en 28 maart 2011)
volgt dat verdachte heeft opgegeven met zijn eenmanszaak een omzet van respectievelijk € 106.480,- en € 154.502,- te hebben behaald, met een nettowinst van respectievelijk € 11.765,- en € 18.107,-.
De Belastingdienst heeft op grond van de opgevraagde bankafschriften van de zakelijke rekening van het gastouderbureau vastgesteld dat de nettowinst over 2009 € 79.027,29 zou hebben bedragen en over 2010 € 287.925,74. Het verschil tussen de opgegeven en berekende winst bedraagt in 2009 € 67.262,29 en in 2010 € 269.818,74, resulterend in een fiscaal nadeel van in totaal € 166.000,-.
Verdachte heeft in de periode dat hij het gastouderbureau exploiteerde grote uitgaven gedaan. Zo heeft hij in juli 2010 een bedrag van € 137.500,- betaald voor de aankoop van een perceel grond met een vakantiewoning in [plaats 2] , in november 2010 een bedrag van
€ 108.000,- overgemaakt naar de (onderneming van de) partner van medeverdachte [medeverdachte] en tussen 1 december 2011 en 3 januari 2012 in totaal ruim € 168.000,- betaald voor de aankoop van onroerend goed in [pleegplaats 2] ( [land 2] ).
Verdachte heeft op 18 oktober 2012 verklaard dat hij de recreatiewoning in [plaats 2] deels heeft gefinancierd uit eigen middelen, ongeveer € 90.000,-, en de rest uit zijn eenmanszaak. Op de vraag of zijn spaargeld van ongeveer € 60.000,- per 1 januari 2006 is toegenomen tot ongeveer € 90.000,- in medio 2010 antwoordde verdachte bevestigend, zodat het hof ervan uitgaat dat het dit geld is geweest dat verdachte aan eigen middelen heeft aangewend voor de aankoop van de recreatiewoning in [plaats 2] en dat verdachte voor deze aankoop voor het overige geen directe of indirecte (in zijn eenmanszaak gestopte) eigen middelen beschikbaar had.
Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij en [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) een kavel grond met daarop een loods konden kopen in [land 2] voor een bedrag van ongeveer
€ 285.000,-. Omdat [medeverdachte] problemen had met de financiering van zijn aandeel in de koopsom en om te voorkomen dat verdachte zijn reeds betaalde deel van de koopsom zou kwijtraken, hebben verdachte en zijn ex-partner een hypotheek afgesloten bij [naam bank] met als onderpand het onroerend goed te [plaats 2] . Op 19 maart 2012 is de hypotheek op het onroerend goed in [plaats 2] gepasseerd bij de notaris, waarna verdachte een bedrag van
€ 140.000,- door de notaris heeft laten uitkeren aan de heer [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft met dit bedrag op 21 maart 2012 zijn deel van de aankoop van het onroerend goed in [land 2] betaald. Op 12 april 2012 hebben verdachte en [medeverdachte] het onroerend goed in [pleegplaats 2] geleverd gekregen door middel van inschrijving van een akte in het [verwijzing naar land 2] kadaster ( [kadaster] ). Aldus heeft verdachte op dat moment de mede-eigendom van dit onroerend goed verworven.
Doordat de verwijzingsopdracht van de Hoge Raad zich niet uitstrekt tot feit 4 staat in zoverre vast dat verdachte op 14 april 2010 en 29 maart 2011 onjuiste belastingaangiften over respectievelijk de jaren 2009 en 2010 heeft gedaan, zoals in het arrest van het vorige hof van 19 september 2018 is bewezen verklaard.
Dit brengt mee dat een deel van de winst die verdachte door de exploitatie van het gastouderbureau over deze jaren heeft verkregen en die niet in de aangiftes betrokken is als uit misdrijf verkregen kan worden beschouwd.Anders dan de raadsvrouw, acht het hof dit gedeelte zodanig substantieel dat betalingen die in de tenlastegelegde periode na de onjuiste belastingaangiften vanuit het gastouderbureau buiten de normale bedrijfsuitoefening om zijn gedaan kunnen worden aangemerkt als deels van misdrijf afkomstig. Wat betreft de stelling van de raadsvrouw dat pas van het ontstaan van crimineel vermogen uit een fiscaal delict kan worden gesproken vanaf het moment van het opleggen van een aanslag, overweegt het hof dat deze stelling geen steun vindt in het recht.
Blijkens de in het dossier opgenomen koopakte is op 12 juli 2010– en dus ná de datum van de onjuiste belastingaangifte van 14 april 2010 –
het eerdergenoemde perceel met vakantiewoning aan de [adres 2] te [plaats 2] aangekocht voor een bedrag van
€ 137.500,-. De koopakte vermeldt [naam toenmalige partner] , de toenmalige partner van verdachte, als koper, maar uit verklaringen van verdachte volgt dat hij degene is geweest die de beslissing heeft genomen om het perceel aan te kopen, dat de koopprijs (voor een deel) betaald is met geld verkregen door de exploitatie van zijn gastouderbureau en dat het perceel (enkel) vanwege een daartoe strekkend advies van de notaris op naam van [naam toenmalige partner] is gezet. Dat betekent dat vastgesteld kan worden dat verdachte (feitelijk) degene is geweest die het betreffende perceel heeft verworven.
Het hof
komt tot eenzelfde oordeel als het gaat om de aankoop van onroerend goed in [pleegplaats 2] , in welk kader tussen 1 december 2011 en 3 januari 2012 vijf overboekingen van rekeningen van het gastouderbureau en van verdachte en [naam toenmalige partner] in privé van in totaal
€ 168.135,15 naar de rekening van een [verwijzing naar land 2] notaris hebben plaatsgevonden (blijkens mutaties overzicht [nummer] ). Ook dit geld was (uiteindelijk) afkomstig uit de exploitatie van het gastouderbureau en is overgeboekt na het indienen van de (opzettelijk onjuiste) aangiftes inkomstenbelasting over 2009 en 2010 (op 13 april 2010 en 28 maart 2011).
Zoals hiervoor overwogen heeft [medeverdachte] zijn deel uiteindelijk voldaan op 21 maart 2012 en hebben verdachte en [medeverdachte] het onroerend goed in [pleegplaats 2] ( [land 2] ) verworven bij inschrijving daarvan in het Kadaster in [land 2] op 12 april 2012.
Evenals de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof ten aanzien van de in de tenlastelegging onder het eerste gedachtestreepje genoemde geldbedragen van oordeel dat het verwerven van deze geldbedragen telkens wettig en overtuigend bewezen kan worden, maar dat die handelingen niet kunnen worden gekwalificeerd als witwassen, zodat verdachte in zoverre van rechtsvervolging ontslagen moet worden.
Het hof acht het onder 3 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, behoudens het medeplegen. Daarvoor acht het hof in het dossier onvoldoende bewijs aanwezig.
Nu het gaat om een langere periode waarin de onroerende zaken zijn verworven waarbij meerdere bestedingen zijn verricht, is het hof tevens van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen.
Het hof verwerpt de bewijsverweren van de raadsvrouw.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
3. primair
hij,
op
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode vanaf 02 januari 2009 tot en met 15 april 2012
te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 2] , althansin [land 1] en
/of[land 2] ,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft hij, verdachte,
en/of zijn mededader(s) een of meerderevoorwerp
(en
), te weten
-
een of meergeldbedrag
(en
) (heeft)verworven en
/of (heeft)overgedragen, en
/of
-
(een (recreatie)woning op
)het perceel ' [adres 2] ' te [plaats 2] , en
/of
- de onroerende zaak [perceelnummer] te [postcode] [pleegplaats 2] ( [land 2] ),
(heeft)verworven
en/of (heeft) omgezet en/of gebruik van (heeft) gemaakt, terwijl hij, verdachte,
en/of zijn mededader(s)wist
(en), dat bovenomschreven voorwerp
(en
)geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld – kort en zakelijk weergegeven – dat verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde verwerven van geldbedragen dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter zitting van het hof bepleit verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging ter zake het onder het eerste gedachtestreepje tenlastegelegde verwerven van geldbedragen. Voorts heeft de raadsvrouw bepleit verdachte ook te ontslaan van alle rechtsvervolging ter zake het onder het tweede en derde gedachtestreepje tenlastegelegde, kort gezegd omdat de recreatiewoning in [plaats 2] en het onroerend goed in [land 2] grotendeels zijn aangeschaft met legale middelen.
Oordeel van het hof
Zoals hiervoor is overwogen zal het hof verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging ter zake het onder het eerste gedachtestreepje bewezenverklaarde verwerven van geldbedragen.
Daarnaast is het hof van oordeel dat de aankoop door verdachte van de recreatiewoning in [plaats 2] en het verwerven van de mede-eigendom van het onroerend goed in [land 2] mogelijk is geweest door de onjuiste belastingaangiften, waarvan de Belastingdienst het fiscale benadelingsbedrag heeft vastgesteld op € 166.000,-. Zoals hierboven reeds overwogen onder het kopje ‘Overwegingen met betrekking tot het bewijs’, acht het hof het fiscale benadelingsbedrag zodanig substantieel dat betalingen die in de tenlastegelegde periode na de onjuiste belastingaangiften door verdachte buiten de normale bedrijfsuitoefening van het gastouderbureau om zijn gedaan kunnen worden aangemerkt als deels van misdrijf afkomstig. Daar komt bij dat verdachte - na de aanschaf van de recreatiewoning in [plaats 2] - op deze woning een hypotheek heeft verleend aan [naam bank] ten behoeve van betaling van het restant van de koopsom van het onroerend goed in [land 2] . Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat zich hier zonder meer niet de situatie voordoet waarin de witwasbepalingen worden toegepast ten aanzien van in wezen niet strafwaardige gedragingen. Het hof verwerpt daarom het verweer van de raadsvrouw.
Het onder 3 primair bewezenverklaarde levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd – kort en zakelijk weergegeven – verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde te veroordelen tot een hechtenis van 4 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en voor het onder 2 tot en met 4 tenlastegelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht – kort en zakelijk weergegeven – een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen al dan niet in combinatie met een taakstraf. Uiterst subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht in plaats van de verbeurdverklaring van de recreatiewoning in [plaats 2] een geldboete aan verdachte op te leggen.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich tussen 2 januari 2009 en 12 april 2012 schuldig gemaakt aan twee fiscale delicten in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, aan het meermalen gebruikmaken van een vals of vervalst geschrift en aan gewoontewitwassen.
De reeks aan strafbare feiten vangt aan als verdachte opzettelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting doet door een aanzienlijke hoeveelheid omzet die hij had verkregen via zijn gastouderbureau [naam organisatie 2] niet aan de belastingdienst op te geven. Vervolgens heeft verdachte, toen de Belastingdienst op het punt stond om de fraude te ontdekken, bij een aangekondigde boekencontrole geprobeerd om de belastingdienst om de tuin te leiden door tekstfiles aan te leveren van overzichten van zijn bankrekeningen die vervalst bleken te zijn. Daarnaast heeft verdachte, door het geld dat hij buiten de aangiftes inkomstenbelasting had gehouden te investeren in onroerende zaken, zich schuldig gemaakt aan (gewoonte)witwassen. Ook heeft verdachte bij een hypotheekaanvraag gebruik gemaakt van valse facturen en een vervalst bankafschrift.
In het bijzonder neemt het hof verdachte kwalijk dat uit zijn handelen volgt dat hij volgens een vooropgezet plan telkens zijn eigen financiële belangen voorop heeft gesteld en hierdoor de Staat en de maatschappij voor een aanzienlijk bedrag heeft benadeeld.
Bij de heffing van belastingen moet de Belastingdienst erop kunnen vertrouwen dat de aangifte duidelijk, volledig en juist en zonder voorbehoud geschiedt. Daarnaast heeft verdachte de maatschappij benadeeld door niet de belastingen te betalen die hij op grond van zijn inkomen en vermogen was verschuldigd. Uit die belastingen worden gemeenschappelijke voorzieningen bekostigd waar verdachte wel ten volle van profiteert, maar vervolgens te weinig aan bijdraagt.
Het hof overweegt ten aanzien van de door verdachte gepleegde valsheid in geschrift dat in het handelsverkeer vertrouwen een belangrijk uitgangspunt is en dat misbruik daarvan economische en maatschappelijke schade oplevert.
Verder is door het witwassen de integriteit van het financiële en economische verkeer geschonden.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 maart 2023 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Bij het bepalen van de straf neemt het hof als vertrekpunt de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting betreffende fraude. De Belastingdienst heeft het benadelingsbedrag vastgesteld op € 166.000,-. Bij een benadelingsbedrag tussen de € 125.000 en € 250.000,- is als oriëntatiepunt vermeld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de 9 en 12 maanden.
Daarnaast is het hof met de raadsvrouw van oordeel dat de redelijke termijn is geschonden in de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad.
Verder heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, een en ander zoals door en namens verdachte ter terechtzitting van het hof naar voren is gebracht.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, de ouderdom van de feiten en de schending van de redelijke termijn, mede in aanmerking genomen de persoonlijke belangen van verdachte en de beslissing die het hof hierna zal nemen ten aanzien van de in beslag genomen goederen, acht het hof de volgende strafoplegging passend en geboden.
Alles afwegende zal het hof verdachte ter zake het onder 2 tot en met 4 bewezenverklaarde veroordelen tot een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar en tot een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Voorts zal het hof een geldboete aan verdachte opleggen van € 50.000,- subsidiair 285 dagen hechtenis. Daarnaast zal het hof verdachte ter zake het onder 1 bewezenverklaarde veroordelen tot 4 weken hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. Het hof is van oordeel dat de schending van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad met deze strafoplegging voldoende is gecompenseerd, nu het hof mede vanwege de schending van de redelijke termijn geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf meer aan verdachte zal opleggen.
Beslag
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd – kort en zakelijk weergegeven – de in beslag genomen voorwerpen, te weten de recreatiewoning in [plaats 2] en het onroerend goed in [pleegplaats 2] , [land 2] , verbeurd te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht – kort en zakelijk weergegeven – de teruggave te gelasten van de recreatiewoning in [plaats 2] en het onroerend goed in [pleegplaats 2] , [land 2] .
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen, te weten de recreatiewoning op het perceel [adres 2] te [plaats 2] , de onroerende zaak [perceelnummer] te [pleegplaats 2] , [land 2] en een archiefdoos en enveloppen met documenten, moeten worden teruggegeven aan verdachte, nu deze voorwerpen hem (gedeeltelijk) toebehoren en het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet. Het hof acht een verbeurdverklaring mede in het licht van de aan verdachte op te leggen sancties en de vergoeding van de schade aan de Belastingdienst, niet langer passend.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 57, 225 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – dat de verdachte het onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 2, onder 3 primair en onder 4 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 50.000,00 (vijftigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
285 (tweehonderdvijfentachtig) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:

Veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 4 (vier) weken.

Bepaalt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- de (recreatie)woning op het perceel [adres 2] te [plaats 2] ;
- de onroerende zaak [perceelnummer] te [pleegplaats 2] ( [land 2] );
- archiefdoos en enveloppen met documenten.
Aldus gewezen door
mr. J. Corthals, voorzitter,
mr. R.G.J. Welbergen en mr. P.L.M. van Gorkom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. Y.A. Hoekstra, griffier,
en op 12 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. P.L.M. van Gorkom is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 12 april 2023.
Tegenwoordig:
mr. W.M. Weerkamp, voorzitter,
mr. A.C.L. van Holland, advocaat-generaal,
mr. D. Janssen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.