ECLI:NL:GHARL:2023:3044

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
21-003484-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en poging zware mishandeling door onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1999 en thans verblijvende in een penitentiaire inrichting, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden voor poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na een zitting op 24 maart 2023, waarbij de advocaat-generaal een gevangenisstraf van 36 maanden eiste. De rechtbank had de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.

De tenlastelegging betrof een aanval op de aangever op 18 januari 2021, waarbij de verdachte met een hamer en een mes zou hebben geprobeerd de aangever van het leven te beroven of hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Het hof heeft echter geconstateerd dat de verklaringen van de aangever inconsistent zijn en dat er geen duidelijk motief voor de aanval naar voren is gekomen. Ook de getuigenverklaring van een vriendin van de aangever bleek onbetrouwbaar, omdat zij aanvankelijk geen verklaring wilde afleggen en later pas, bijna anderhalf jaar later, de verdachte als dader aanwees.

Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten. De aanwezigheid van DNA-sporen op een hamer en handschoen in de woning van de aangever werd weliswaar als een sterke aanwijzing gezien, maar was niet voldoende om de betrokkenheid van de verdachte te bewijzen. Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. Tevens is het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003484-22
Uitspraak d.d.: 28 maart 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 11 augustus 2022 met parketnummer 18-109184-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
wonende te [woonadres]
thans verblijvende in PI [adres PI] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 maart 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte voor het primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.B. Pieters, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte voor het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest. Verder heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 januari 2021 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal,
- met een hamer op het hoofd en/of in het gezicht, althans het lichaam, van die [aangever] heeft geslagen en/of
- met een mes in de richting van de buikstreek, althans het lichaam, van die [aangever] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 18 januari 2021 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal,
- met een hamer op het hoofd en/of in het gezicht en/of op de benen en/of op de armen, althans het lichaam, van die [aangever] heeft geslagen en/of
- met een mes in de richting van de buikstreek, althans het lichaam, van die [aangever] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Vrijspraak

Verdachte wordt verweten dat hij heeft geprobeerd om [aangever] van het leven te beroven, dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Aangever [aangever] heeft driemaal een verklaring afgelegd waaruit als rode draad valt op te tekenen dat hij op 18 januari 2021 in zijn woning in [pleegplaats] is aangevallen en dat daarbij op hem is ingeslagen met een hamer en stekende bewegingen in de richting van zijn buik zijn gemaakt. Het hof constateert dat in deze verklaringen geen enkel mogelijk motief voor deze aanval naar voren is gebracht. Daar komt bij dat aangever wisselend heeft verklaard over het aantal personen dat hem heeft aangevallen en dat hij aanvankelijk melding maakt van de aanwezigheid van een pistool, terwijl hierover met geen woord meer wordt gerept bij de rechter-commissaris.
Gelet op deze inconsistenties dient naar het oordeel van het hof behoedzaam met de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever te worden omgegaan. Uit aangevers verklaringen is aldus niet goed op te maken wat precies is voorgevallen op 18 januari 2021 bij aangever thuis.
Het dossier bevat verder een weergave van een verklaring van [vriendin aangever] , een vriendin van aangever, die op 18 januari 2021 ten overstaan van verbalisant [verbalisant] heeft verklaard dat zij er getuige van is geweest dat een zekere [naam] enkele malen met een hamer had geslagen tegen het hoofd van aangever. Een aanleiding, specifieke details over de toedracht en een beschrijving van de aanvaller ontbreken daarin echter en [vriendin aangever] heeft destijds aangegeven verder geen verklaring af te willen leggen omdat zij er niets mee te maken wilde hebben. Bijna anderhalf jaar later is [vriendin aangever] alsnog bij de rechter-commissaris gehoord. Zij heeft toen verklaard dat zij de woning uit is gegaan en niet bij de vechtpartij wilde blijven. Zij weet niet wie de aanvaller was, maar wijst desondanks wel verdachte aan als de dader, wanneer haar een fotoselectie wordt getoond. Het hof merkt daarbij op dat het tijdsverloop reden is om behoedzaamheid te betrachten bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van deze 'herkenning'. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal van het getuigenverhoor niet dat aan de geldende eisen voor een fotoconfrontatie is voldaan. Aan [vriendin aangever] is kennelijk dezelfde fotoselectie getoond als aan aangever en mogelijk hebben [vriendin aangever] en aangever informatie uitgewisseld. Deze ‘herkenning’ door [vriendin aangever] kan gelet op het voorgaande niet als betrouwbaar worden aangemerkt. Datzelfde geldt voor de verklaringen van [vriendin aangever] , nu deze onvolledig en onduidelijk zijn.
In de woning zijn onder meer een hamer en een handschoen aangetroffen waarop DNA-sporen zijn gevonden die van verdachte afkomstig kunnen zijn. Dit vormt naar het oordeel van het hof weliswaar een sterke aanwijzing voor enige vorm van betrokkenheid van verdachte, maar naar het oordeel van het hof is – ook wanneer voornoemde feiten en omstandigheden in samenhang worden bezien - onvoldoende vast komen te staan wat zich op 18 januari 2021 feitelijk heeft afgespeeld in de woning van aangever en welke rol verdachte daarin eventueel zou hebben gespeeld. Het hof heeft zodoende uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. L.J. Hofstra en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier,
en op 28 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Buiten staat
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.