Uitspraak
[verzoeker] ,
€ 1.360,00 (duizend driehonderdzestig euro);
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, die op 17 maart 2022 het verzoek van verzoeker om schadevergoeding afwees. Verzoeker, die lijdt aan fysieke en cognitieve beperkingen, was in voorlopige hechtenis genomen op 18 oktober 2019 en deze werd beëindigd op 4 maart 2021. De rechtbank had het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, omdat verzoeker niet in staat was om het strafproces te volgen of de gevolgen te overzien. Verzoeker verzocht om schadevergoeding voor de 504 dagen die hij in detentie had doorgebracht, maar de rechtbank oordeelde dat er geen gronden van billijkheid waren voor toewijzing van de schadevergoeding.
In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof concludeerde dat de strafzaak tegen verzoeker was geëindigd zonder dat hem een straf of maatregel was opgelegd, maar dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de ernstige verdenkingen tegen verzoeker, geen gronden van billijkheid opleverden voor schadevergoeding. Het hof bevestigde de afwijzing van de schadevergoeding, maar oordeelde dat verzoeker wel recht had op vergoeding van de kosten voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift, tot een totaalbedrag van € 1.360,-. De beslissing van de rechtbank werd in zoverre vernietigd.
Het hof benadrukte dat de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding niet automatisch betekent dat ook de kosten voor de behandeling van het verzoekschrift niet vergoed kunnen worden. De beslissing werd genomen met inachtneming van de omstandigheden van de zaak en de rol van verzoeker in het strafproces.