ECLI:NL:GHARL:2023:2950

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
200.286.740/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beheersregeling voor gezamenlijk perceel met woonhuis en recreatiewoningen na geschil tussen deelgenoten

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee partijen die gezamenlijk eigenaar zijn van een perceel met een woonhuis en recreatiewoningen. De partijen, [appellant] en [geïntimeerde], hebben in 2014 het perceel gekocht en verbouwd tot twee aparte woonvertrekken. Door de gemeenschappelijke eigendom is er een ernstige verstoring in de relatie tussen de partijen ontstaan, waardoor zij niet in staat zijn om onderling het gebruik van het gezamenlijke perceel te regelen. [geïntimeerde] heeft de kantonrechter verzocht om een beheersregeling te treffen, waarop [appellant] zelfstandige tegenverzoeken heeft ingediend. De kantonrechter heeft een beheersregeling vastgesteld, maar beide partijen zijn het niet eens met deze regeling en hebben hoger beroep ingesteld.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 4 april 2023 uitspraak gedaan. Het hof heeft een nieuwe beheersregeling getroffen die op enkele punten overeenkomt met de regeling van de kantonrechter, maar ook afwijkt, vooral wat betreft het gebruik van de buitenruimte. Het hof heeft de gebruiksgrenzen vastgesteld en bepaald dat beide partijen op eigen kosten een schutting moeten plaatsen langs de nieuwe gebruiksgrens. Daarnaast heeft het hof bepaald dat [appellant] de maandelijkse betaling van voorschotten voor water en elektriciteit aan [geïntimeerde] moet hervatten. Het hof heeft ook een deel van de zelfstandige tegenverzoeken van [appellant] naar de dagvaardingsprocedure verwezen, omdat deze niet in de verzoekschriftprocedure thuis horen. De kosten van de procedure worden door beide partijen gedragen, omdat zij deels ongelijk hebben gekregen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.286.740
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 8258837
beschikking van 4 april 2023
in de zaak van

1.[appellant]

2. [appellante]
die beiden wonen in [woonplaats1]
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de kantonrechter optraden als verweerders en verzoekers in het zelfstandig tegenverzoek
hierna samen: [appellant] (in mannelijk enkelvoud)
advocaat: mr. K.J.J. Kroeze
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als verzoekster en verweerster in het zelfstandig tegenverzoek
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. J.P.C. van Ruiven

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 8 september 2020 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ontvangen op 7 december 2020;
  • het verweerschrift, tevens beroepschrift in incidenteel hoger beroep (met producties);
  • het verweerschrift in incidenteel hoger beroep, tevens wijziging c.q. vermeerdering van eis in principaal hoger beroep (met producties);
  • de akte van [appellant] met producties 11-14;
  • de akte van [appellant] met producties 15a-19;
  • de brief van 7 februari 2022 van [geïntimeerde] met één productie;
  • de akte van [appellant] met productie 20.
1.2.
Op 8 februari 2023 heeft een plaatsopneming en een aansluitende mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal).
1.3.
Na de mondelinge behandeling heeft mr. Kroeze bij brief van 10 februari 2023 twee USB-sticks toegestuurd die partijen in de procedure bij de kantonrechter bij het verweerschrift en de conclusie van dupliek hebben overgelegd. Daarnaast heeft mr. Kroeze op 14 maart 2023 een brief met opmerkingen op het proces-verbaal van 8 februari 2023 gestuurd.

2.De kern van de zaak

2.1.
In 2014 hebben partijen voor een koopprijs van € 330.000,- samen het perceel aan de [adres] 3/3w in [woonplaats1] gekocht en geleverd gekregen. Het perceel heeft een oppervlakte van ruim 6.536 m2. Partijen hebben het woonhuis op het perceel verbouwd tot twee aparte woonvertrekken. In het ene woongedeelte woont [geïntimeerde] samen met haar partner en in het andere gedeelte het gezin van [appellant] . [geïntimeerde] is de tante van [appellante] . Naast het gezamenlijke erf bevindt zich een perceel van ongeveer 1.800 m2 groot waarop twee recreatiewoningen staan ( [adres] 1/1a). [geïntimeerde] heeft dat perceel voor een koopprijs van € 135.000,- gekocht en geleverd gekregen.
2.2.
Door de gemeenschappelijke eigendom van het perceel zijn partijen deelgenoten geworden in een gemeenschap (artikel 3:166 BW). Zij hebben een onverdeeld aandeel in die gemeenschap naar rato van hun financiële inbreng: voor [appellant] 63% en voor [geïntimeerde] 37%. De relatie tussen partijen is al jaren ernstig verstoord. Het lukt hen niet om onderling het gebruik van het gezamenlijke perceel te regelen. [geïntimeerde] heeft de kantonrechter daarom verzocht om voor het perceel een beheersregeling te treffen (artikel 3:168 lid 2 BW). [appellant] heeft vervolgens zelfstandige tegenverzoeken gedaan.
2.3.
De kantonrechter heeft een beheersregeling getroffen waarin het gebruik van de buitenruimte van het gezamenlijke perceel is opgesplitst in een gebruiksdeel van [geïntimeerde] en een gebruiksdeel van [appellant] . Daarnaast gaat de beheersregeling van de kantonrechter over het plaatsen van schuttingen tussen de gebruiksdelen, de toegang van [geïntimeerde] tot de meterkast in het woongedeelte van [appellant] , de betaling van voorschotten voor water, gas en elektriciteit, de betaling van herstelkosten aan de gezamenlijke “oude” schuur en de afgifte van een bepaalde kast door [geïntimeerde] aan [appellant] .
2.4.
Beide partijen zijn het op verschillende punten niet eens met die beheersregeling. Zij verzoeken beiden om de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en de door hen gewenste beheersregeling te treffen.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal een beheersregeling treffen die op een aantal punten overeenkomt met de regeling van de kantonrechter. Op een aantal onderdelen wijkt de beheersregeling van het hof af van die van de kantonrechter, vooral wat het gebruik van de buitenruimte aan de achterkant van het perceel betreft. Verder zal het hof een deel van de zelfstandige tegenverzoeken van [appellant] op grond van artikel 69 Rv verwijzen naar de dagvaardingsprocedure en daarop bij arrest van vandaag beslissen.
3.2.
Bij het vaststellen van de beheersregeling laat het hof zich leiden door de wet. Die bepaalt dat de rechter op verzoek een regeling kan treffen waarbij de rechter naar billijkheid rekening houdt met zowel de belangen van partijen als met het algemeen belang (artikel 3:168 lid 2 BW). Dit wettelijke toetsingskader heeft de kantonrechter ook toegepast, zodat de grieven van [appellant] die daarop zien falen.
Gebruiksgrens van de buitenruimte
3.3.
De gebruiksgrens van de binnenruimte van de woning is niet in geschil zodat het hof daarover niets zal beslissen. [geïntimeerde] heeft het onderstaande overzicht van de situatie overgelegd om haar wens voor de grens van de buitenruimte duidelijk te maken. Het hof gaat hierna uit van dit overzicht omdat [appellant] dit niet heeft weersproken. Het hof heeft aan dit overzicht de blauwe streep en de teksten “ [adres] ”, “recreatiewoningen” en “paardenweide” toegevoegd. [geïntimeerde] verzoekt om de gebruiksgrens van de buitenruimte vast te stellen aan de hand van de in het rood weergegeven grens. [appellant] wil een andere gebruiksgrens, waarbij [geïntimeerde] een kleiner deel van de buitenruimte in gebruik krijgt.
3.4.
De door de kantonrechter vastgestelde gebruiksgrens staat niet volledig op dit overzicht. Hij loopt over de in het rood weergegeven grens op het overzicht vanaf de [adres] tot aan de paardenweide. Daarna buigt de grens die de kantonrechter heeft vastgesteld af richting de recreatiewoningen, langs de paardenweide. Gezien vanaf de [adres] heeft [geïntimeerde] het deel van het perceel rechts van de in het rood weergegeven grens in gebruik en [appellant] het deel links van die grens.
3.5.
Het hof sluit wat betreft de buitenruimte aan de voorkant (gezien vanaf de [adres] ) en de zijkanten van de woning aan bij de door de kantonrechter vastgestelde gebruiksgrens. De gebruiksgrens aan de voorkant van de woning loopt vanaf de paal bij de [adres] met daarop het huisnummer 3w loodrecht naar de gevel van de woning (zie foto 34 bij het proces-verbaal, die ook hieronder is opgenomen, en de rode lijn aan de voorkant van de woning op het bovenstaande overzicht).
Foto 34 bij het proces-verbaal:
Met betrekking tot de buitenruimte aan de achterkant van de woning wijkt het hof iets af van de door de kantonrechter vastgestelde gebruiksgrens. Het hof stelt deze grens als volgt vast. De gebruiksgrens loopt vanaf de witte streep op de hoek van de gevel van de woning (zie foto 15 bij het proces-verbaal, die ook hieronder is opgenomen) loodrecht naar achteren in de richting van de paardenweide op de rode lijn tot het punt ter hoogte van één meter achter de scheve eik. Op het overzicht is dit het punt waarop de rode lijn de blauwe lijn kruist. Het punt één meter achter de scheve eik moet worden berekend vanaf de achterkant van de stam van de eik op één meter hoogte vanaf de grond. De grens loopt vanaf dat punt over de blauwe lijn die richting de kadastrale grens met [adres] 1/1a loopt en met die kadastrale grens een hoek van 90 graden vormt. Naar het oordeel van het hof zijn de blauwe en de rode gebruiksgrenzen met de aanwijzingen van het hof goed vast te stellen en is het uitzetten van deze gebruiksgrens door een onafhankelijke derde partij niet nodig.
Foto 15 bij het proces-verbaal:
3.6.
Deze gebruiksgrens sluit beter aan bij de verhoudingen in de aandelen van partijen en het huidige gebruik. De binnenruimte van de woning is namelijk voor een groter percentage dan 37% in gebruik bij [geïntimeerde] . Het doet recht aan de tussen partijen overeengekomen aandelen in de financiële inbreng om dan ten aanzien van de buitenruimte een groter gebruiksdeel aan [appellant] toe te delen. Verder kan deze nieuwe grens ervoor zorgen dat partijen elkaar minder in de weg gaan zitten. [appellant] is degene die op dit moment gebruik maakt van de paardenweide, de parkeerplekken aan de voorkant van de woning en de “oude” schuur. Deze voorzieningen vallen door de gebruiksgrens op het gebruiksdeel van [appellant] . Aan [appellant] komt het uitsluitend gebruik toe van deze voorzieningen. Verder heeft [geïntimeerde] na de beschikking van de kantonrechter voor zichzelf een nieuwe schuur laten bouwen aan de zijkant van het deel van de woning dat zij gebruikt. Deze nieuwe schuur valt door de vastgestelde gebruiksgrens op het gebruiksdeel van [geïntimeerde] . Ook de moestuin aan de voorkant van het perceel valt op het gebruiksdeel van [geïntimeerde] . Aan [geïntimeerde] komt het uitsluitend gebruiksrecht toe van haar nieuwe schuur en van de moestuin. Verder liggen de scheve eik en de rododendrons op het gebruiksdeel van [geïntimeerde] . Door de vastgestelde gebruiksgrens kan [geïntimeerde] alleen nog achterlangs het pad bij de nieuwe schuur of voorlangs langs de straat naar de twee recreatiewoningen die zij verhuurt. Partijen hoeven door de gebruiksgrens niet meer over elkaars gebruiksdeel te lopen.
Afscheiding van gebruiksdelen
3.7.
Partijen willen beiden een schutting tussen de gebruiksdelen. Het hof zal bepalen dat partijen beiden een schutting moeten plaatsen langs de nieuwe gebruiksgrens op eigen kosten. De schuttingen moeten ondoorzichtig zijn en twee meter hoog. De schuttingen inclusief de palen en funderingen moeten op het eigen gebruiksdeel van partijen staan en zo dicht mogelijk bij de gebruiksgrens worden geplaatst. Daardoor komen de schuttingen (nagenoeg) tegen elkaar te staan. Het hof ziet geen aanleiding om, zoals de kantonrechter, te bepalen dat de schuttingen dienen te worden geplaatst op een afstand van minstens 30 centimeter van de grens tussen de gebruiksdelen. Dan ontstaat namelijk een strook grond van minimaal 60 centimeter waarvan geen gebruik kan worden gemaakt en waarvan het onderhoud lastig of niet mogelijk zal zijn.
3.8.
De kadastrale grens tussen de paardenweide van perceel [adres] 3/3w en het perceel van [geïntimeerde] waarop de recreatiewoningen zich bevinden ( [adres] 1/1a) zal [appellant] moeten afrasteren op de perceelsgrens. Dat kan door het verplaatsen van de huidige afrastering die op één meter van die erfgrens staat. Een verdere afrastering van de grens tussen de percelen [adres] 3/3w en 1/1a is niet aan de orde, nu het gebruiksdeel van [appellant] op het perceel van [adres] 3/3w alleen wat betreft de paardenweide grenst aan het perceel van [adres] 1/1a. Waar de kadastrale grens tussen de [adres] 3/3w en 1/1a exact ligt, is duidelijk omdat het Kadaster een aantal jaren geleden een grensreconstructie heeft uitgevoerd.
Gebruik van oude schuur
3.9.
De “oude” schuur is opgedeeld in twee delen met afzonderlijke deuren. Het ene deel van de schuur gebruikt [appellant] en van het andere deel heeft [geïntimeerde] de sleutel. [geïntimeerde] heeft de deur naar het deel van de “oude” schuur waarvan zij de sleutel heeft vervangen. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] daardoor schade veroorzaakt. Het hof zal in het kader van de beheersregeling bepalen dat de huidige deur gehandhaafd blijft omdat die functioneert en afgesloten kan worden. Het deel van de schuur waarvan [geïntimeerde] de sleutel heeft staat op dit moment leeg. Het hof zal bepalen dat [geïntimeerde] die sleutel binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking aan [appellant] dient te overhandigen zodat [appellant] het uitsluitende recht van gebruik van de schuur krijgt.
Kast
3.10.
In de beheersregeling is bepaald dat [geïntimeerde] de kast die toebehoorde aan haar moeder en de grootmoeder van [appellante] , aan [appellant] moest teruggeven wat zij nog niet heeft gedaan. [geïntimeerde] heeft een grief gericht tegen deze bepaling uit de beheersregeling. De kast heeft jarenlang bij [appellant] gestaan en staat sinds een aantal jaren bij [geïntimeerde] . Het hof ziet geen aanleiding om in het kader van de beheersregeling het huidige gebruik van de kast te wijzigen. [appellant] heeft zijn belang bij het verplaatsen van de kast onvoldoende toegelicht. Het hof laat in het midden of [appellant] de kast aan [geïntimeerde] in bruikleen heeft gegeven dan wel dat [appellant] de kast aan [geïntimeerde] heeft geschonken. Dat is namelijk in het kader van de beheersregeling niet aan het hof om te beslissen.
Water, gas en elektra
3.11.
De kantonrechter heeft op verzoek van [geïntimeerde] in de beheersregeling bepaald dat zij voor noodgevallen toegang tot de meterkast van [appellant] nodig heeft. Tegen dit onderdeel van de beheersregeling hebben partijen geen grieven gericht, zodat dit onderdeel in stand blijft.
3.12.
[geïntimeerde] betaalde ten tijde van de beschikking van de kantonrechter de maandelijkse voorschotten voor de levering van water, gas en elektriciteit. Aan het einde van het jaar betaalde [appellant] zijn deel van die kosten aan [geïntimeerde] . De kantonrechter heeft naar aanleiding van een verzoek van [geïntimeerde] tijdens de zitting in de beheersregeling bepaald dat [appellant] maandelijks voorschotten voor die kosten aan [geïntimeerde] moet betalen. Tegen dat onderdeel van de beheersregeling heeft [appellant] een grief gericht. De grief faalt. Het hof zal ten aanzien van de watervoorziening bepalen dat [appellant] de maandelijkse voorschotten aan [geïntimeerde] moet hervatten die zij tot een aantal jaren geleden ook al aan [geïntimeerde] voldeed. Het hof vindt het redelijk dat [geïntimeerde] de maandelijkse voorschotten voor het water niet alleen hoeft te dragen, maar dat [appellant] daaraan meebetaalt. Anders dan [appellant] betoogt, is niet gebleken dat het waterleveringsbedrijf aan [geïntimeerde] niet maandelijks bedragen in rekening brengt, maar alleen jaarlijks. Het bedrag dat [appellant] maandelijks aan [geïntimeerde] moet gaan betalen als voorschot moet worden berekend aan de hand van de jaarafrekening van het waterleveringsbedrijf van het jaar 2022, die [geïntimeerde] ter inzage moet geven aan [appellant] als zij dat nog niet heeft gedaan. Het maandelijkse bedrag moet worden gedeeld op de wijze zoals partijen dat gebruikelijk doen, namelijk een verdeling naar rato van het aantal gezinsleden (2:4). Verder is tijdens de plaatsopneming gebleken dat [geïntimeerde] in haar woongedeelte een eigen meterkast heeft geplaatst. Partijen hebben niet toegelicht of er na de aanleg van de meterkast nog een gemeenschappelijk contract en een gemeenschappelijke rekening is voor levering van gas en elektriciteit. Voor zover dat het geval is geldt hetzelfde als wat hiervoor over de rekening van de watervoorziening is overwogen en moet [appellant] daarop maandelijkse voorschotten betalen aan [geïntimeerde] .
Geen financiële gevolgen beheersregeling
3.13.
Het hof ziet geen aanknopingspunten op grond waarvan de getroffen beheersregeling tot andere financiële gevolgen moet leiden in de relatie tussen partijen, met name niet over de huuropbrengsten van de recreatiewoningen of de kosten van de nieuwe schuur. Het hof heeft bij de gebruiksgrens rekening gehouden met het feit dat [appellant] een onverdeeld aandeel in de gemeenschap heeft van 63% en [geïntimeerde] van 37% en met het feit dat [geïntimeerde] een groter gebruiksdeel in de woning heeft. [appellant] heeft niet alleen een groter gebruiksdeel aan buitenruimte dan [geïntimeerde] , maar [appellant] heeft op grond van de beheersregeling ook recht op het gebruik van meer voorzieningen van het perceel, zoals de “oude” schuur, de parkeerplekken aan de voorkant van het perceel en de paardenweide. De door [appellant] gestelde afspraken dat [appellant] zou delen in de huuropbrengsten van de recreatiewoningen en dat [geïntimeerde] alle energielasten zou voldoen zijn bovendien niet komen vast te staan omdat [geïntimeerde] deze afspraken heeft betwist en [appellant] de afspraken verder niet voldoende concreet heeft toegelicht.
3.14.
Het voorgaande maakt ook dat het aanleggen van voorzieningen voor uitsluitend eigen gebruik op het eigen gebruiksdeel voor eigen rekening komt. De kosten voor de nieuwe schuur en de nog aan te leggen eigen parkeergelegenheid blijven voor rekening van [geïntimeerde] en haar verzoek om te bepalen dat [appellant] aan haar een gebruiksvergoeding moet betalen voor het gebruik van de “oude” schuur en de parkeerplekken aan de voorkant van het perceel zal worden afgewezen. Ook het verzoek van [appellant] dat in de beheersregeling wordt bepaald dat [geïntimeerde] één derde deel van de maandelijkse hypotheeklasten dient te voldoen zal worden afgewezen. Daarbij is ook van belang dat de betaling van de maandelijkse hypotheeklasten een deel is van de inbreng van [appellant] voor de aankoop van het perceel. [appellant] en [geïntimeerde] hebben voor de aankoop van het perceel samen een hypothecaire geldlening afgesloten voor een bedrag van € 260.000,-. Partijen spraken af dat [appellant] de koopprijs van het perceel van € 330.000,- en de aankoopkosten zou voldoen door middel van het betalen van de maandelijkse hypotheeklasten en de inleg van € 80.000,- aan eigen middelen. [geïntimeerde] heeft een bedrag ingelegd aan eigen middelen van € 200.000,-, waarmee de woning is verbouwd. Aan de hand van die ingelegde bedragen zijn de eigendomspercentages van partijen berekend. Verder geeft de omstandigheid dat [appellant] en [geïntimeerde] beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de hypothecaire geldlening tegenover de bank, geen aanleiding voor de conclusie dat ook [geïntimeerde] een gedeelte van de maandelijkse hypotheeklasten moet voldoen. De verhouding van partijen tegenover de bank zegt immers niets over hun interne onderlinge verhouding en afspraken.
Verwijzing dagvaardingsprocedure
3.15.
Zoals [geïntimeerde] terecht aanvoert, hoort een deel van de door [appellant] gedane zelfstandige tegenverzoeken niet thuis in deze verzoekschriftprocedure, maar in de dagvaardingsprocedure. Ten eerste gaat het om de verzoeken van [appellant] om [geïntimeerde] te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding voor de schade die zij zou hebben veroorzaakt aan de gezamenlijke “oude” schuur, de scheve eik en de rododendrons. De rechtsgrondslag van deze vorderingen is onrechtmatige daad. Ten tweede gaat het om het verzoek van [appellant] dat wordt bepaald dat [geïntimeerde] voor de periode in het verleden
met terugwerkende krachtéén derde deel van de maandelijkse hypotheeklasten dient te vergoeden aan [appellant] . De rechtsgrondslag van deze eis is onrechtmatige daad dan wel wanprestatie. Tot slot gaat het om het verzoek van [appellant] tot verwijdering door [geïntimeerde] van een glasvezelkabel die onder het gezamenlijke perceel loopt naar de twee recreatiewoningen. De rechtsgrondslag van deze eis is de inbreuk op het eigendomsrecht van [appellant] .
3.16.
De kantonrechter had op deze tegenverzoeken van [appellant] niet mogen beslissen bij beschikking, maar had de zaak ten aanzien van die verzoeken op grond van artikel 69 Rv moeten verwijzen naar de dagvaardingsprocedure. Het hof zal de beschikking van de kantonrechter daarom in zoverre vernietigen. De zogenoemde wisselbepaling van artikel 69 Rv geldt ook in hoger beroep. [1] Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof aangekondigd dat de mogelijkheid bestaat dat het hof een deel van de zelfstandige tegenverzoeken van [appellant] op grond van artikel 69 Rv zal verwijzen naar de dagvaardingsprocedure en daarop bij arrest zal beslissen. Verder zijn de genoemde zelfstandige tegenverzoeken van [appellant] inhoudelijk behandeld tijdens de zitting. Het hof zal op grond van artikel 69 Rv de zaak wat betreft de onder 3.15 genoemde zelfstandige tegenverzoeken verwijzen naar de rolzitting van vandaag voor arrest. Aanpassing van stellingen aan de procedureregels voor de dagvaardingsprocedure (artikel 69 lid 4 Rv) is naar het oordeel van het hof niet nodig. Voor de duidelijkheid: de hierna aan het slot van het dictum uitgesproken afwijzing van het in hoger beroep meer of anders verzochte, omvat niet deze “tegeneisen”.
De conclusie
3.17.
De beheersregeling die het hof zal treffen komt voor een deel overeen met de door de kantonrechter getroffen beheersregeling. Voor een ander deel wijkt de beheersregeling van het hof af van die van de kantonrechter. Het hof zal voor de duidelijkheid de hele beschikking van de kantonrechter vernietigen en de nieuwe beheersregeling in de hierna volgende beslissing opnemen.
3.18.
Verder zal het hof bepalen dat partijen zowel van het hoger beroep als van de procedure bij de kantonrechter hun eigen kosten moeten dragen (compensatie van proceskosten), omdat partijen ieder deels ongelijk hebben gekregen.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
verwijst de zaak wat betreft de onder 3.15 bedoelde tegenverzoeken van [appellant] naar de rol van heden voor arrest (zaaknummer: 200.324.509);
4.2.
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 8 september 2020 en treft de volgende beheersregeling:
De gebruiksgrens van de buitenruimte van het gezamenlijke perceel van partijen aan de [adres] 3/3w in [woonplaats1] loopt over de in het rood weergegeven grens op het overzicht onder 3.3 vanaf de [adres] tot aan het punt waarop de rode lijn de blauwe lijn kruist. Vervolgens loopt de grens vanaf dat punt over de blauwe lijn die richting de kadastrale grens met [adres] 1/1a loopt en met die kadastrale grens een hoek van 90 graden vormt. Gezien vanaf de [adres] heeft [geïntimeerde] het deel rechts en [appellant] het deel links van de in het rood en blauw weergegeven grens in gebruik.
Aan [appellant] komt het uitsluitend gebruik toe van de paardenweide, de parkeerplekken aan de voorkant van de woning en de “oude” schuur. [geïntimeerde] dient binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking aan [appellant] haar sleutel van de “oude” schuur te overhandigen.
Aan [geïntimeerde] komt het uitsluitend gebruik toe van de moestuin en haar eigen nieuw gebouwde schuur. Verder vallen de scheve eik en de rododendrons op het gebruiksdeel van [geïntimeerde] .
Elk van partijen plaatst op eigen kosten een ondoorzichtige schutting van twee meter hoog langs de gebruiksgrens. De schuttingen moeten inclusief de palen en funderingen op het eigen gebruiksdeel van partijen staan en zo dicht mogelijk bij de gebruiksgrens worden geplaatst.
De kadastrale grens tussen de paardenweide van perceel [adres] 3/3w en het perceel van [geïntimeerde] waarop de recreatiewoningen zich bevinden ( [adres] 1/1a) moet [appellant] afrasteren op de perceelsgrens. Dat kan door het verplaatsen van de huidige afrastering die nu op één meter van de erfgrens staat.
Voor noodgevallen waarbij [geïntimeerde] om weer elektriciteit te kunnen afnemen toegang tot de meterkast nodig heeft, is [appellant] (telefonisch) bereikbaar voor [geïntimeerde] en zorgt hij ervoor dat een vertegenwoordiger van hem zo nodig aan [geïntimeerde] toegang tot de meterkast verleent.
[appellant] hervat de maandelijkse betaling aan [geïntimeerde] van een voorschot voor de kosten van water.
Voor zover partijen na de plaatsing van de meterkast in het woongedeelte van [geïntimeerde] nog een gemeenschappelijk contract en een gemeenschappelijke rekening hebben voor de levering van gas en elektriciteit moet [appellant] de maandelijkse betaling aan [geïntimeerde] van een voorschot voor die kosten hervatten.
4.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt, zowel van het hoger beroep als van de procedure bij de kantonrechter;
4.4.
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Th.C.M. Willemse, A.E.F. Hillen en S.B. Boorsma en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 april 2023.

Voetnoten

1.HR 1 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5824.