In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing en voorlopige voorzieningen in een alimentatiekwestie. De man, verzoeker, had verzocht om schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin de kinderalimentatie was vastgesteld op € 189,- per kind per maand. De man stelde dat hij in een financiële noodtoestand verkeerde en dat gewijzigde omstandigheden maakten dat zijn belang bij schorsing zwaarder woog dan dat van de vrouw, verweerster.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat de man de kinderalimentatie moest blijven betalen, ondanks zijn verzoek om een verklaring voor recht dat hij geen alimentatie verschuldigd was zolang zijn huur boven een bepaald bedrag lag. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij beide partijen aanwezig waren met hun advocaten. De man heeft zijn verzoek om schorsing niet voldoende onderbouwd en het hof oordeelde dat zijn belang niet zwaarder woog dan dat van de vrouw. De man heeft niet aangetoond dat er sprake was van een kennelijke misslag in de eerdere beschikking van de rechtbank.
Het hof heeft ook het subsidiaire verzoek van de man om een lagere alimentatie van € 37,- per maand afgewogen, maar ook dit verzoek werd afgewezen. De man werd geacht de door de rechtbank vastgestelde alimentatie te blijven voldoen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing van het hof werd unaniem genomen door de rechters K.A.M. van Os-ten Have, S. Kuijpers en E.H. Schijven-Bours.