ECLI:NL:GHARL:2023:2855

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
200.322.480
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing en voorlopige voorzieningen in een alimentatiezaak met betrekking tot gewijzigde omstandigheden en financiële noodtoestand

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing en voorlopige voorzieningen in een alimentatiekwestie. De man, verzoeker, had verzocht om schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin de kinderalimentatie was vastgesteld op € 189,- per kind per maand. De man stelde dat hij in een financiële noodtoestand verkeerde en dat gewijzigde omstandigheden maakten dat zijn belang bij schorsing zwaarder woog dan dat van de vrouw, verweerster.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat de man de kinderalimentatie moest blijven betalen, ondanks zijn verzoek om een verklaring voor recht dat hij geen alimentatie verschuldigd was zolang zijn huur boven een bepaald bedrag lag. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij beide partijen aanwezig waren met hun advocaten. De man heeft zijn verzoek om schorsing niet voldoende onderbouwd en het hof oordeelde dat zijn belang niet zwaarder woog dan dat van de vrouw. De man heeft niet aangetoond dat er sprake was van een kennelijke misslag in de eerdere beschikking van de rechtbank.

Het hof heeft ook het subsidiaire verzoek van de man om een lagere alimentatie van € 37,- per maand afgewogen, maar ook dit verzoek werd afgewezen. De man werd geacht de door de rechtbank vastgestelde alimentatie te blijven voldoen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing van het hof werd unaniem genomen door de rechters K.A.M. van Os-ten Have, S. Kuijpers en E.H. Schijven-Bours.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.322.480/02 en 200.322.480/03
(zaaknummer rechtbank Gelderland 401436)
beschikking van 4 april 2023
inzake het verzoek tot schorsing en voorlopige voorzieningen
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J. el Hannouche te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.N. Mulder te Nijkerk.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 7 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Bij deze beschikking heeft de rechtbank de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van de drie kinderen van partijen (
verder: kinderalimentatie) zoals vastgelegd in het ouderschapsplan van 18 november 2019 en de beschikking van de rechtbank van 18 december 2019
(€ 386,- per maand, geïndexeerd in 2022 € 415,26 per maand) gewijzigd en bepaald dat de kinderalimentatie vanaf 4 april 2022 € 189,- per kind per maand bedraagt. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft verder in de bestreden beschikking het verzoek van de man om een verklaring voor recht te geven dat partijen hebben afgesproken dat hij geen kinderalimentatie aan de vrouw betaalt zolang zijn huur (minimaal) € 1.000,- per maand bedraagt, afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing en het treffen van voorlopige voorzieningen
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens houdende een verzoek tot schorsing en een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen met producties, ingekomen op 7 februari 2023;
- het verweerschrift tegen het verzoek tot schorsing en het verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen met producties;
- een journaalbericht van mr. El Hannouche van 11 maart 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 maart 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren beide partijen in persoon, bijgestaan door hun advocaten.

3.De motivering van de beslissing

Verzoek man
3.1
Aan de orde is het verzoek van de man de schorsing te bevelen van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking, subsidiair een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de man gedurende de procedure in hoger beroep een bedrag van (na wijziging ter zitting) in totaal € 37,- per maand dient te voldoen.
De man verzoekt daarnaast alvorens de hoofdzaak te behandelen op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te bepalen dat de vrouw de onder randnummer 19 van zijn beroepschrift genoemde stukken dient over te leggen op straffe van een dwangsom van € 250,- ( dan wel een bedrag dat het hof juist acht) per dag of dagdeel dat zij niet voldoet aan dit gebod.
Verweer vrouw
3.2
De vrouw voert gemotiveerd verweer en vraagt de verzoeken van de man af te wijzen, kosten rechtens.
Overleggen stukken op straffe van een dwangsom
3.3
Het hof stelt vast dat de man zijn verzoek om te bepalen dat de vrouw de door hem onder randnummer 19 van zijn beroepschrift genoemde stukken dient over te leggen met oplegging van een dwangsom tijdens de mondelinge behandeling op 21 maart 2023 niet nader heeft toegelicht. Nu de termijn waarbinnen de vrouw in de hoofdzaak een verweerschrift kan indienen nog niet is verstreken, ziet het hof geen aanleiding om in de onderhavige procedure dit verzoek van de man toe te wijzen.
Schorsing
3.4
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, Rv kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen, als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
Voorlopige voorzieningen
3.5
Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering. Deze bepaling is ook van toepassing in een verzoekschriftprocedure. Een voorlopige voorziening is een tijdelijke beslissing, die geldt voor de duur van de procedure. De verzoeker moet in die zin belang hebben bij het verzoek dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de bodemzaak afwacht.
Het oordeel van hof ten aanzien van de schorsing
3.6
Het hof is met betrekking tot het schorsingsverzoek van oordeel dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn belang bij schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking zwaarder weegt dan het belang van de vrouw bij tenuitvoerlegging van de beschikking. Evenmin heeft de man aannemelijk gemaakt dat sprake is van een kennelijke misslag. Het hof legt hierna uit waarom het hof tot dit oordeel komt.
3.7
De man stelt dat er sprake is van een kennelijke misslag omdat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de volledige woonlast bij de bepaling van de hoogte van de draagkracht van de vrouw, de rechtbank bij de onderhoudsplichtige stiefvader van de kinderen rekening had moeten houden met een verdiencapaciteit, alsmede dat de rechtbank een zorgkorting had moeten hanteren van 35% in plaats van 25%. Het hof ziet in de overwegingen en het oordeel van de rechtbank geen kennelijke misslag. Dat de man het niet eens is met de wijze waarop de rechtbank de richtlijnen voor de berekening van kinderalimentatie van de Expertgroep Alimentatienormen heeft toegepast, dan wel het niet eens is met het inhoudelijke oordeel van de rechtbank na weging van de argumenten van partijen, maakt niet dat er sprake is van een misslag. Op deze punten zal een beslissing moeten worden genomen in de hoofdzaak.
3.8
Partijen hebben overeenstemming dat de totale behoefte van de drie kinderen in 2022 € 1.265,- per maand bedroeg. De man heeft als productie 7 in deze procedure nieuwe draagkrachtberekeningen van zichzelf, de vrouw en de stiefvader overgelegd. Uit de berekening van zijn eigen draagkracht blijkt dat de man van mening is dat hij een draagkracht heeft van € 1.238,- per maand. De rechtbank heeft de draagkracht van de man in de bestreden beschikking berekend op € 1.030,- per maand. De stelling van de man dat zijn draagkracht slecht € 37,- per maand bedraagt, passeert het hof. Dit bedrag is gebaseerd op een berekening van de man naar rato van de inkomens van alle onderhoudsplichtigen. De man heeft de stelling van de vrouw dat zijn inkomen inmiddels zelfs hoger is dan het inkomen waarmee de rechtbank in de bestreden beschikking aan zijn zijde rekening heeft gehouden niet betwist. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de man op dit moment ruim voldoende financiële middelen heeft om de door de rechtbank vastgestelde bijdrage te kunnen betalen. Van een financiële noodtoestand die bij een belangenafweging tot een andere uitkomst zou moeten leiden is niet gebleken.
Daar komt nog bij dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de rechtbank rekening heeft gehouden met een zorgkorting van 25% (€ 106,- per kind per maand in 2022) terwijl de man sinds de bestreden beschikking de kinderen niet meer heeft ontvangen, op een incidenteel bezoek van de zoon na. De, niet nader onderbouwde, stelling van de man dat hij geld heeft moeten lenen om de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie met ingang van de bestreden beschikking aan de vrouw te kunnen voldoen, kan het hof in het licht van het hiervoor overwogene dan ook niet volgen.
3.9
Voor zover de man een beroep heeft gedaan op gewijzigde omstandigheden oordeelt het hof dat deze niet maken dat zijn belang bij schorsing zwaarder weegt dan het belang van de vrouw bij het ontvangen van de door de rechtbank bepaalde kinderalimentatie.
Of er sprake is van een grote alimentatieachterstand zal in de hoofdzaak moeten blijken. Dat de onzekerheid daarover zwaar drukt op de psychische gesteldheid van de man, waardoor hij ook de zorgregeling niet meer kan uitvoeren, zoals door de man ongemotiveerd is gesteld, maakt het oordeel van het hof niet anders.
Ook de door de man aangevoerde wijziging van omstandigheden, inhoudende dat de zwangerschap van de vrouw van de tweeling niet goed is verlopen (de tweeling is stilgeboren) en dat de vrouw met de zorg voor drie in plaats van voor vijf kinderen (waarmee de rechtbank rekening heeft gehouden) een hoger inkomen uit een eigen onderneming kan verwerven dan waarmee de rechtbank rekening heeft gehouden, moet naar het oordeel van het hof worden gepasseerd. De vrouw heeft toegelicht dat zij na deze voor haar zeer ingrijpende gebeurtenis (nog) niet in staat is om inkomsten te verwerven en dat zij op dit moment een uitkering ontvangt.
3.1
Het primaire verzoek tot schorsing van de man zal daarom worden afgewezen
Het oordeel van het hof ten aanzien van de voorlopige voorziening
3.11
Het hof is van oordeel dat het subsidiaire verzoek van de man, te bepalen dat hij gedurende de procedure in hoger beroep een bedrage voor de kinderen van in totaal € 37,- per maand dient te voldoen, eveneens moet worden afgewezen. Op grond van hetgeen hiervoor ten aanzien van het schorsingsverzoek door het hof is overwogen, is het hof van oordeel dat van de man kan worden gevergd dat hij de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde kinderalimentatie blijft voldoen gedurende de procedure tussen partijen hierover in hoger beroep. Beslist wordt daarom als volgt.
De proceskosten
3.12
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de man tot schorsing, subsidiair tot het treffen van een voorlopige voorziening, af;
compenseert de proceskosten;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, S. Kuijpers en E.H. Schijven-Bours, bijgestaan door de griffier, en is op 4 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.