ECLI:NL:GHARL:2023:2851

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
200.313.674
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van een ouder over een minderjarige in het kader van de kinderbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de moeder over haar dochter [de minderjarige1]. De moeder, die ook drie andere minderjarige kinderen heeft, was tot de bestreden beschikking alleen belast met het gezag over [de minderjarige1]. De rechtbank Gelderland had op 17 mei 2022 het gezag van de moeder beëindigd en de GI benoemd tot voogdes over [de minderjarige1]. De moeder ging in hoger beroep tegen deze beslissing, met drie grieven, en verzocht het hof om de beschikking te vernietigen.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de moeder niet aanwezig was, maar haar advocaat en vertegenwoordigers van de raad en de GI wel. De pleegouders waren afwezig, maar hadden een brief gestuurd waarin zij hun afwezigheid toelichtten. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, met inachtneming van de belangen van het kind, zoals vastgelegd in het Verdrag inzake de rechten van het kind.

Het hof concludeert dat het gezag van de moeder over [de minderjarige1] moet worden beëindigd, omdat de moeder niet in staat is om een veilige en stabiele opvoedsituatie te bieden. De moeder heeft een problematische achtergrond, waaronder drugsgebruik, en heeft niet de verantwoordelijkheid kunnen nemen voor de verzorging en opvoeding van haar kinderen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank en benadrukt het belang van stabiliteit en continuïteit voor [de minderjarige1].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.313.674
(zaaknummer rechtbank Gelderland 400313)
beschikking van 4 april 2023
inzake
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.R.T. Tromp te Nijmegen,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep, verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Nijmegen,
verder te noemen: de GI,
en
[de pleegouders],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 17 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 26 juli 2022;
- het verweerschrift.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 maart 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- namens de moeder haar advocaat;
- een vertegenwoordiger namens de raad;
- een vertegenwoordiger namens de GI.
2.3
De pleegouders waren niet bij de zitting aanwezig. Zij hebben het hof een brief gestuurd waarin zij schrijven dat zij de zitting niet zullen bijwonen omdat zij dat niet in het belang achten van de samenwerking met de moeder. Zij hebben enkele weken geleden voor het eerst kennisgemaakt met de moeder en het voortzetten van dat contact is nog kwetsbaar, aldus de pleegouders.
Het hof heeft de inhoud van deze brief, die bij de overige belanghebbenden en de raad niet bekend was, voorgelezen op de zitting.

3.De feiten

3.1
[de minderjarige1] is de dochter van de moeder. [de minderjarige1] is geboren [in] 2018. De moeder was tot de bestreden beschikking alleen belast met het gezag over [de minderjarige1] .
De moeder heeft daarnaast nog drie minderjarige kinderen onder wie [de minderjarige2] , geboren [in] 2020. De andere twee kinderen zijn [de minderjarige3] en [de minderjarige4] . De kinderen zijn allemaal uit huis geplaatst.
3.2
Bij beschikking van 7 september 2018 is [de minderjarige1] voorlopig onder toezicht gesteld en is zij met een spoedmachtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. Beide kinderbeschermingsmaatregelen zijn sindsdien steeds verlengd, voor het laatst tot
26 november 2022.
3.3
[de minderjarige1] is, toen zij acht dagen oud was, geplaatst in een crisispleeggezin. Vervolgens verbleef zij enige tijd in het netwerkpleeggezin van de zus van de moeder. Daarna is zij teruggeplaatst naar het crisispleeggezin en sinds 8 maart 2021 verblijft zij in het huidige perspectiefbiedende pleeggezin van de pleegouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, op verzoek van de raad, het gezag van de moeder over [de minderjarige1] beëindigd en de GI benoemd tot voogdes over [de minderjarige1] .
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag alsnog af te wijzen.
4.3
De raad voert verweer en vraagt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, onder meer indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan het criterium van artikel 1:266 lid 1 onder a BW en dat het gezag van de moeder over [de minderjarige1] dient te worden beëindigd. Het hof kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking, neemt deze overwegingen na eigen onderzoek over en maakt deze tot de zijne. Het hof voegt hieraan nog het volgende toe.
5.4
Het is niet gebleken dat de situatie van de moeder sinds de bestreden beschikking in positieve zin is veranderd. Het hof heeft daarom geen aanleiding om anders te beslissen dan de rechtbank heeft gedaan. De moeder was niet op de zitting aanwezig. De advocaat van de moeder heeft op de zitting gezegd dat zij vanaf het begin van dit jaar geen contact met haar heeft kunnen krijgen. De moeder heeft haar advocaat daarmee niet in staat gesteld om het beroepschrift te actualiseren en nader te concretiseren. Ook uit wat de GI op de zitting heeft verteld blijkt dat de bestreden beschikking op juiste gronden is gegeven. De omgang tussen de moeder en [de minderjarige1] is in juli 2022 stopgezet omdat de moeder de afspraken meestal niet nakwam en [de minderjarige1] daardoor werd teleurgesteld. Daarnaast viel de moeder terug in drugsgebruik. De moeder wil heel graag veranderen maar het lukt haar niet, althans niet structureel, en hulpverlening heeft geconcludeerd dat zij ‘onbehandelbaar’ is, aldus de GI.
5.5
Het hof is van oordeel dat voor [de minderjarige1] de zogenoemde ‘aanvaardbare termijn’ is verstreken. Het ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind is de periode van onzekerheid over in welk gezin het verder zal opgroeien, die het kind kan overbruggen zonder verdergaande ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling.
is nog maar vier jaar oud en woont sinds het begin van haar leven al niet meer bij de moeder en is al vier keer van verblijfplaats gewisseld.
De moeder is, gelet op haar eigen problematiek, niet in staat om nu en in de toekomst een veilige en stabiele opvoedsituatie voor [de minderjarige1] te creëren. Bij de moeder is sprake van hardnekkige drugsproblematiek, zij blijft terugvallen in drugsgebruik wat maakt dat haar leven instabiel blijft. De moeder is door een incident begin 2021 met haar, toen één-jarige zoon [de minderjarige2] , waarvoor zij strafrechtelijk is veroordeeld, niet in staat gebleken om de veiligheid van haar kinderen te waarborgen. De moeder is daarna een jaar gedetineerd geweest. Hoewel de GI tijdens de zitting heeft benadrukt dat de moeder van goede wil is, is de onduidelijkheid die het gevolg is van de keuzes die de moeder maakt, tegenstrijdig met de belangen van [de minderjarige1] . Voor [de minderjarige1] is het van belang dat zij snel duidelijkheid krijgt over haar perspectief en dat zij kan blijven opgroeien in de stabiele en veilige situatie bij de pleegouders. Dit geldt temeer omdat zij, zoals hiervoor overwogen, al meerdere wisselende opvoedsituaties heeft meegemaakt.
5.6
Op de zitting is gebleken dat de moeder zich inmiddels inzet voor contact met de pleegouders en dat hun eerste ontmoeting positief is verlopen. De moeder heeft daarbij inzicht getoond door tegen de pleegouders te zeggen dat haar problematiek er waarschijnlijk altijd zal zijn. Ook zal het contact tussen de moeder en [de minderjarige1] weer worden opgestart. Dit zijn positieve en prijzenswaardige ontwikkelingen.
Gelet op wat het hof onder 5.5 heeft overwogen maakt dat het oordeel dat het gezag van de moeder over [de minderjarige1] moet worden beëindigd, echter niet anders.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem,
van 17 mei 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, R. Feunekes en K.A.M. van Os- ten Have en is op 4 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.