ECLI:NL:GHARL:2023:2847

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
21-001769-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en veroordeling verdachte voor eendaadse samenloop van handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 2 april 2019. De verdachte, geboren in 1986, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk vervoeren van MDMA, een harddrug. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld voor de eendaadse samenloop van handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte kreeg een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren, onder bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en deelname aan een gedragsinterventie.

Het hof oordeelde dat de verdachte niet opzettelijk had gehandeld, omdat niet bewezen kon worden dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs. De advocaat-generaal had een zwaardere straf geëist, maar het hof kwam tot een lichtere bewezenverklaring. De verdachte had in Italië een soortgelijk feit gepleegd, maar deze veroordeling werd niet ten nadele van hem meegewogen. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop in de behandeling van de zaak.

De uitspraak benadrukt de ernst van het vervoeren van harddrugs en de impact daarvan op de volksgezondheid. De opgelegde straf is bedoeld als een waarschuwing en om recidive te voorkomen. De bijzondere voorwaarden zijn ingesteld om de verdachte te begeleiden in zijn re-integratie en om te zorgen dat hij zijn schulden aflost.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001769-19
Uitspraak d.d.: 4 april 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 2 april 2019 met parketnummer 18-103998-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [gebroorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 25 mei 2021 en 21 maart 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van de verdachte ter zake van hetgeen hem impliciet primair is tenlastegelegd (opzettelijk vervoeren MDMA) tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest en tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden: een ambulante behandeling, meewerken aan schuldhulpverlening, een locatiegebod met elektronische controle gedurende 6 maanden met oplegging van reclasseringstoezicht. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige strafkamer in de rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 2 april 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van hetgeen hem impliciet primair is tenlastegelegd (opzettelijk vervoeren MDMA) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij/zij op of omstreeks 22 juli 2017 te [pleegplaats] , opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 93216 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), zijnde XTC, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het impliciet primair tenlastegelegde opzettelijk vervoeren van 93216 gram MDMA, overeenkomstig het vonnis van de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft -kort gezegd- bepleit dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken omdat de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het voorhanden hebben of vervoeren van MDMA. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat niet is gebleken dat bij de verdachte sprake is geweest van een meerdere of mindere mate van bewustheid omtrent de aanwezigheid van de drugs. De enkele omstandigheid dat hij achterwege heeft gelaten onderzoek te doen naar de inhoud van de dozen maakt dat niet anders. Ook de culpoze variant van het impliciet subsidiair tenlastegelegde acht de raadsman niet bewezen. Hij is van mening dat de verdachte geen enkel strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, mede gezien in het licht van verdachtes licht verstandelijke beperking.
Oordeel van het hof
Vrijspraak van het impliciet primair tenlastegelegde
Niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte daadwerkelijk wetenschap heeft gehad van de aangetroffen verdovende middelen, hetgeen leidt tot de slotsom dat de tenlastegelegde opzet in de betekenis van willens en wetens handelen niet voor bewezenverklaring in aanmerking komt.
De feiten en omstandigheden in het strafdossier zijn evenmin toereikend om te kunnen concluderen dat de verdachte het voorwaardelijk opzet op het vervoeren of aanwezig hebben van verdovende middelen heeft gehad. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het vervoeren of aanwezig hebben van de in dozen verpakte in de bestelbus aangetroffen MDMA – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Onvoldoende is komen vast te staan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het vervoeren of aanwezig hebben van de in de pakketten in de bestelbus aangetroffen MDMA bewust heeft aanvaard.
Derhalve is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, zodat de verdachte van het impliciet primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring van het impliciet subsidiair tenlastegelegde
Het hof overweegt dat impliciet subsidiair het in artikel 10, eerste lid van de Opiumwet als overtreding strafbaar gestelde handelen in strijd met artikel 2, onder B en C van de Opiumwet is ten laste gelegd. Het hof acht de subsidiaire variant wel wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft de tenlastegelegde gedragingen niet betwist.
De raadsman heeft betoogd dat het hof verdachte ook van de culpoze variant ('schuld') dient vrij te spreken, maar artikel 2 en 10 van de Opiumwet kennen geen culpoze variant. Die is dan ook niet tenlastegelegd.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 juli 2017 te [pleegplaats] , heeft vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad, ongeveer 93.216 gram van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van handelen in strijd met een in artikel 2 van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Omdat het hof de overtredingsvariant van artikel 2 juncto 10 Opiumwet heeft bewezenverklaard, zou verdachtes strafbaarheid komen te vervallen indien aannemelijk geworden zou zijn dat bij hem sprake was geweest van afwezigheid van alle schuld. Dat is echter niet gesteld en ook ambtshalve niet aannemelijk geworden. Ook anderszins is niet aannemelijk geworden dat verdachte niet-strafbaar zou zijn.

Oplegging van straf

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot oplegging van een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest en tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden: een ambulante behandeling, het meewerken aan schuldhulpverlening, een locatiegebod met elektronische controle gedurende 6 maanden en met oplegging van reclasseringstoezicht.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bij de strafoplegging verzocht te volstaan met oplegging van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelijk aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede tot oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, eventueel gecombineerd met oplegging van een taakstraf.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren en aanwezig hebben van een grote hoeveelheid MDMA. Dergelijke harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving, niet in de laatste plaats vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 februari 2023 is de verdachte in Nederland niet eerder veroordeeld. Uit het dossier volgt evenwel dat de verdachte in Italië nadien onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Die veroordeling weegt het hof echter niet ten nadele van verdachte mee bij de bepaling van de straf.
Het hof stelt voorts vast dat verdachte in de onderhavige zaak 5 dagen in voorarrest heeft gezeten.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter zitting in hoger beroep is gebleken, alsmede op het reclasseringsadvies van 28 oktober 2021, waarin de reclassering bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden+, een locatiegebod, alsmede meewerken aan schuldhulpverlening adviseert. Het hof neemt de conclusies van de reclassering over en maakt deze tot de zijne.
Het gerechtshof constateert daarnaast dat er sprake is van aanzienlijk tijdsverloop in hoger beroep. Namens de verdachte is op 2 april 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het gerechtshof op 4 april 2023 arrest wijst. Het gerechtshof zal echter volstaan met de enkele constatering van dit tijdsverloop, nu de behandeling van de strafzaak in hoger beroep weliswaar lang na de afdoening ervan in eerste aanleg heeft plaatsgevonden, maar dit tijdsverloop voor het grootste deel voort komt uit de omstandigheid dat op verzoek van de verdediging nader onderzoek heeft plaatsgevonden, zodat geen sprake is van een “undue delay” in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Op grond van het bovenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving en speciale preventie, alsmede gelet op het feit dat het hof tot een aanmerkelijk lichtere bewezenverklaring komt dan de advocaat-generaal, acht het hof – alles afwegend –oplegging van hechtenis voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, een passende en geboden straf. Deze voorwaardelijke straf dient als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. Daarnaast worden bij de straf de bijzondere voorwaarden opgelegd, zoals geadviseerd door de reclassering, met reclasseringstoezicht.
Het hof komt daarnaast tot oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, om de ernst van de bewezenverklaarde feit te benadrukken, maar tevens te voorkomen dat de door verdachte gemaakte positieve ontwikkeling wordt doorkruist doordat verdachte opnieuw gedetineerd zou raken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 3 (drie) maanden.

Bepaalt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaardedat de veroordeelde zich binnen 7 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres: [adres 1] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Stelt als bijzondere voorwaardedat de veroordeelde actief deelneemt aan de gedragsinterventie COVA + of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Stelt als bijzondere voorwaardedat de veroordeelde gedurende een periode van
6 (zes) maandenop vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling en op weekenddagen is dat een blok van 4 uur aaneengesloten. Veroordeelde werkt mee aan elektronische controle op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [adres 2] Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat veroordeelde in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen.
Stelt als bijzondere voorwaardedat veroordeelde meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. E.M.J. Brink en mr. A. Meester, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 4 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.