ECLI:NL:GHARL:2023:2811

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
200.322.543/01 en 200.322.545/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing en gezagsbeperkingen in het belang van de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van drie minderjarige kinderen en de gedeeltelijke uitoefening van het gezag door de gecertificeerde instelling (GI). De kinderen, geboren in 2008, 2010 en 2013, stonden sinds 17 juni 2022 onder toezicht van de GI. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beslissingen van de kinderrechter die de uithuisplaatsing en de gezagsbeperkingen had goedgekeurd. De kinderen waren uit huis geplaatst omdat zij niet naar school gingen en er zorgen waren over hun opvoedsituatie bij de moeder. De vader van de kinderen, die hertrouwd is en een baby heeft, heeft verzocht om de kinderen bij hem te plaatsen.

Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen bij de moeder gerechtvaardigd zijn. Ondanks de ondertoezichtstelling en eerdere aanwijzingen van de GI, bleef de moeder weigeren om de kinderen aan te melden voor school en om samen te werken met de GI. De moeder heeft weliswaar spijt betuigd over haar eerdere weigeringen, maar het hof oordeelt dat er nog steeds onvoldoende zicht is op de situatie bij de moeder. De kinderen zijn inmiddels op verschillende adressen geplaatst, maar het hof oordeelt dat het in het belang van de kinderen is dat zij bij hun vader worden geplaatst, die als gezaghebbende ouder wordt aangemerkt.

De beslissing van de kinderrechter om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, is door het hof bekrachtigd, met uitzondering van de periode na 7 mei 2023, waarin de kinderen bij de vader zullen worden geplaatst. De gedeeltelijke gezagsbeperking die de GI had, is eveneens bekrachtigd, omdat de moeder niet voldeed aan haar verplichtingen om de kinderen aan te melden voor school. Het hof heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de uitvoering van de beslissing niet hoeft te wachten op eventuele rechtsmiddelen die de moeder zou kunnen instellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.322.543/01 en 200.322.545/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 186315 en 186755)
beschikking van 30 maart 2023
in het hoger beroep van:
[verzoekster](de moeder),
verzoekster in hoger beroep,
woonplaats: [woonplaats1] ,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu uit Almelo,
Belanghebbenden zijn:
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid(de GI),
gevestigd te Leeuwarden;
[de vader](de vader),
woonplaats: [woonplaats1] .

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de uithuisplaatsing van en de gedeeltelijke uitoefening van het gezag door de GI over:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2008,
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2010 en
  • [de minderjarige3] , geboren [in] 2013.

2.Belangrijke informatie

2.1.
De ouders zijn gescheiden en oefenen samen het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] .
2.2.
De vader is hertrouwd en heeft met zijn huidige echtgenote met wie hij samenwoont een baby gekregen.
2.3.
[de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] staan vanaf 17 juni 2022 onder toezicht van de GI. Deze ondertoezichtstelling duurt tot 17 juni 2023. Na de scheiding van hun ouders woonden de kinderen bij hun moeder. Zij zijn op 4 november 2022 uit huis geplaatst. Nu verblijft [de minderjarige1] bij zijn opa en stiefoma in [plaats1] , [de minderjarige2] bij zijn vader in [woonplaats1] en [de minderjarige3] bij een oom en tante in [plaats2] .
2.4.
De GI heeft de moeder op 10 oktober 2022 een schriftelijke aanwijzing gegeven, onder andere met betrekking tot de schoolgang van de kinderen.

3.De beslissingen van de kinderrechter

3.1.
De kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op verzoek van de GI op 4 november 2022 beslist dat [de minderjarige1] en [de minderjarige3] in een voorziening van netwerkpleegzorg moeten wonen en dat [de minderjarige2] bij de vader moet wonen. Deze machtiging tot uithuisplaatsing geldt tot uiterlijk 17 juni 2023.
3.2.
Bij beschikking van 5 december 2022 heeft de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, de GI belast met het gezag over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] met betrekking tot de aanmelding bij een onderwijsinstelling met ingang van 5 december 2022 tot en met 31 december 2022.

4.Het hoger beroep

4.1.
De moeder is het niet eens met de beslissingen van de kinderrechter. Zij is tegen beide beslissingen in hoger beroep gegaan. Zij vindt dat het hof de verzoeken van de GI met betrekking tot de uithuisplaatsing en de gedeeltelijke uitoefening van het gezag door de GI alsnog moet afwijzen.
4.2.
De GI voert verweer. Zij vindt dat de beslissingen van de kinderrechter betreffende de uithuisplaatsing van de kinderen en de gedeeltelijke uitoefening van het gezag in stand moeten blijven.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van de moeder met bijlage(n), binnengekomen op 2 februari 2023;
- een formulier van 10 februari 2023 namens de moeder met bijlagen(n);
  • een brief van de raad voor de kinderbescherming (de raad) van 17 februari 2023, waarin is vermeld dat de raad geen aanvullende rapporten/adviezen heeft dan het meest recente rapport van 19 mei 2022 dat bij het beroepschrift is overgelegd;
  • het verweerschrift van de GI met bijlagen.
5.2.
Op 13 maart 2023 hebben [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een kindgesprek aan een van de raadsheren van het hof verteld wat zij van de zaak vinden.
5.3.
De zitting bij het hof was op 13 maart 2023.
Aanwezig waren:
- de moeder met haar advocaat, die het woord heeft gevoerd aan de hand van een pleitnota;
- [naam1] , [naam2] en [naam3] voor de GI;
- de vader.

6.De redenen voor de beslissing

De uithuisplaatsing (zaaknummer 200.322.543/01)
6.1.
Het hof vindt dat de beslissing van de kinderrechter voor wat betreft de machtiging tot uithuisplaatsing moet blijven gelden. Maar het hof zal bepalen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige3] vanaf 7 mei 2023 bij hun vader moeten worden geplaatst. Hierna zal het hof dit uitleggen.
6.2.
De kinderrechter kan een machtiging geven om een kind uit huis te plaatsen als dit voor de verzorging en opvoeding van het kind of tot onderzoek van zijn (haar) geestelijke of lichamelijke gesteldheid noodzakelijk is (artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek (BW).
6.3.
Uit de stukken en wat besproken is tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat er ten tijde van het uitspreken van de ondertoezichtstelling naast de zorgen die er waren met betrekking tot het schoolverzuim van de kinderen ook andere zorgen waren. Deze zorgen betroffen het gebrek aan toezicht op de sociaal-emotionele, cognitieve en identiteitsontwikkeling van de kinderen, het gebrek aan zicht op het functioneren van de moeder en de opvoedsituatie van de kinderen bij haar, de communicatie tussen de ouders en hun verschil in visie over (onder meer) de opvoeding van de kinderen. Deze zorgen zijn naar voren gekomen doordat de kinderen sinds januari 2022 niet meer naar school gingen en de moeder ondanks aandringen van de vader weigerde de kinderen voor een school aan te melden. De tussenkomst van de leerplichtambtenaar veranderde daar niets aan. Doordat de kinderen van school werden weggehouden, was er bij school geen zicht op de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van de kinderen. Dit leidde tot zorgmeldingen bij Veilig Thuis. Ook de vader was bang dat het niet goed ging met de kinderen, niet alleen omdat zij niet naar school gingen, maar ook omdat het contact tussen hem en de kinderen niet tot stand kwam. De school zag, toen [de minderjarige1] nog online lessen volgde, een niet-opgeruimd huis vol met spullen en etensresten op de grond. [de minderjarige1] zag er onverzorgd uit en was overdag vermoeid. Door dit alles ontstond een zorgelijk beeld over de opvoedsituatie van de kinderen bij de moeder. Dit was voor Veilig Thuis reden de raad te vragen een onderzoek te doen. De moeder weigerde echter mee te werken aan dat onderzoek waardoor de raad geen zicht kon krijgen op de situatie van de kinderen. Nadat de kinderrechter in juni 2022 de ondertoezichtstelling had uitgesproken, veranderde er aanvankelijk niets. De zorgen over de schoolgang van de kinderen, hun sociale, emotionele en cognitieve ontwikkeling en hun identiteitsontwikkeling bleven bestaan omdat de moeder ook na een schriftelijke aanwijzing van de GI om de kinderen aan te melden op een school bleef weigeren de kinderen aan te melden. Zij weigerde tevens de jeugdbeschermers binnen te laten en hen met de kinderen te laten spreken. De door de moeder aan de GI gestuurde emailberichten van 14 juli 2022 en 19 juli 2022 versterkten de zorgen omdat deze uitermate warrig en onsamenhangend waren en geen blijk gaven van enig realiteitsbesef.
Daar komt bij dat de moeder op 20 september 2022 door de rechtbank voorwaardelijk is veroordeeld tot vier weken hechtenis wanneer zij niet per direct de schoolgang van de kinderen zou hervatten. Ook hieraan heeft de moeder geen gehoor gegeven.
Ook de door het wijkteam geregelde opruimcoach uitte zorgen over het feit dat de kinderen niet naar school gingen en weinig contact leken te hebben met andere kinderen.
Gelet op alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de beslissing van de kinderrechter terecht en op goede gronden is gegeven.
6.4.
Voor wat betreft het standpunt van de moeder dat de uithuisplaatsing nu kan worden opgeheven en de kinderen kunnen worden teruggeplaatst bij haar, overweegt het hof als volgt. Op de zitting bij het hof is gebleken dat de hulp van de opruimcoach is verlengd. Verder laat moeder [naam4] bij haar thuis toe, maar alleen vanwege de begeleide omgang. De moeder wil nog steeds niet dat de GI bij haar thuis komt voor gesprekken en evaluaties zodat de GI nog steeds geen zicht heeft op de situatie bij de moeder thuis. Verder heeft de moeder voor het eerst op de zitting bij het hof een verklaring gegeven voor haar tegenwerking. Zij heeft verklaard dat zij heeft gehandeld op basis van verkeerde voorlichting door een slechte jurist en dat zij spijt heeft van haar weigering de kinderen aan te melden op een school. Het hof constateert echter dat de moeder ondanks de door haar betuigde spijt nog steeds niet goed samenwerkt met de GI. Zij laat niet zien dat zij oog heeft voor wat voor de kinderen belangrijk is. Zo weigert de moeder afgifte van de paspoorten van de kinderen waardoor bij [de minderjarige1] geen bloed kan worden afgenomen. Daardoor blijven er zorgen bestaan over zijn medische situatie. Ook de andere kinderen kunnen niet medisch worden onderzocht. Hoewel alle drie kinderen inmiddels naar school gaan en daar goed presteren, heeft er nog geen diagnostiek plaatsgevonden terwijl daarvoor wel aanleiding wordt gezien.
Het hof is daarom van oordeel dat het voor de verzorging en opvoeding van de kinderen nog steeds noodzakelijk is dat de kinderen uit huis worden geplaatst. Daarom zal het hof de beslissing van de rechtbank voor wat betreft de verleende machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in stand laten (bekrachtigen).
6.5.
Op dit moment zijn alle drie kinderen op verschillende adressen geplaatst. [de minderjarige1] verblijft bij opa en stiefoma in [plaats1] , [de minderjarige2] verblijft bij de vader in [woonplaats1] en [de minderjarige3] bij een oom en tante in [plaats2] . [de minderjarige1] is zich ervan bewust dat zijn verblijf bij opa en stiefoma van tijdelijke aard is. [de minderjarige2] wil graag weer terug naar zijn moeder. Volgens de vader mist [de minderjarige3] haar broers [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De kinderen zien elkaar wekelijks bij de (begeleide) omgangsmomenten bij de moeder. [de minderjarige1] slaapt één nacht per week bij de vader. [de minderjarige3] overnacht op vrijdag na de omgang met moeder bij de vader. Op de zitting heeft de vader de wens geuit dat de kinderen alle drie bij elkaar worden geplaatst. Hij heeft aangevoerd dat hij inmiddels beschikt over passende woonruimte en dat hij de kinderen nu kan huisvesten omdat zijn nieuwe woning daarvoor ruim genoeg is. De moeder wil het liefst dat de kinderen bij haar worden teruggeplaatst en als dat niet kan, dat zij bij de vader worden geplaatst. Ook zij vindt het belangrijk dat de kinderen bij elkaar blijven. De GI heeft op de zitting verklaard dat de diagnostiek moet worden afgewacht. Verder vindt de GI dat de vader met zijn gezin eerst gewend moet zijn in het nieuwe huis voor er sprake kan zijn van eventuele plaatsing van de kinderen bij de vader.
6.6.
Het hof ziet in de door de GI opgeworpen bezwaren geen grond om de kinderen niet bij hun vader (als gezaghebbende ouder) te laten verblijven. De GI heeft geen belemmeringen gezien voor de plaatsing van [de minderjarige2] bij de vader als gezaghebbende ouder. Verder overnachten zowel [de minderjarige1] als [de minderjarige3] inmiddels regelmatig een nacht bij de vader. Niet gebleken is dat er voor de huisvesting van de kinderen bij de vader belemmeringen zijn, en evenmin dat de vader over onvoldoende opvoedcapaciteiten zou beschikken om ook de andere kinderen bij zich te hebben. De samenwerking tussen de vader en de GI is goed en hij accepteert waar nodig opvoedondersteuning van [naam4] . Plaatsing bij een ouder én het niet hoeven scheiden van de kinderen, heeft de voorkeur boven een plaatsing van de kinderen op verschillende adressen. Om de overgang zorgvuldig te laten verlopen en de GI in de gelegenheid te stellen deze goed te begeleiden, zal het hof de beslissing van de kinderrechter voor wat betreft de plaatsing van [de minderjarige2] in stand laten (bekrachtigen) evenals de beslissing voor wat betreft de plaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige3] voor de periode tot 7 mei 2023. Voor de periode vanaf 7 mei 2023 zal het hof de beslissing van de kinderrechter wat betreft de plaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige3] ongedaan maken (vernietigen) en de machtiging vanaf 7 mei 2023 voor plaatsing bij de vader verlenen.
De gedeeltelijke gezagsoverheveling (zaaknummer 200.322.545/01)
6.7.
De kinderrechter kan bij de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing en ook nadat deze machtiging is verleend op verzoek bepalen dat het gezag gedeeltelijk wordt uitgeoefend door de gecertificeerde instelling die het toezicht uitoefent voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Hij kan dit doen met betrekking tot de aanmelding van de minderjarige bij een onderwijsinstelling (artikel 1:265e, eerste lid, onder a, BW).
6.8.
De periode waarvoor de GI is belast met het gezag over de kinderen met betrekking tot de aanmelding bij een onderwijsinstelling is op 31 december 2022 verstreken. Aangezien een gedeeltelijke gezagsbeperking in het kader van een ondertoezichtstelling met een machtiging tot uithuisplaatsing diep ingrijpt in de rechten van de minderjarige en zijn ouders, moet volgens de wetgever met deze mogelijkheid terughoudend worden omgegaan. Daarbij moet de rechter duidelijk motiveren waarom in een specifiek geval en gericht op de specifieke belangen van het kind het noodzakelijk is dat het ouderlijk gezag (gedeeltelijk) wordt overgeheveld. Gelet op artikel 8 EVRM heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van beslissing van de kinderrechter van 5 december 2022 over de periode van 5 december 2022 tot en met 31 december 2022 te laten toetsen, ook al is de periode waarvoor de beslissing gold, inmiddels verstreken.
6.9.
Het hof is van oordeel dat de beslissing van de kinderrechter terecht en op goede gronden is gegeven omdat de moeder in weerwil van een wettelijke verplichting daartoe, in weerwil van contacten met de vader en de leerplichtambtenaar daarover en in weerwil van een schriftelijke aanwijzing en strafrechtelijke veroordeling de kinderen niet heeft aangemeld voor school. Die nalatigheid rechtvaardigde de beperking van het gezag.
6.10.
Daarom zal het hof de beslissing van de kinderrechter in stand laten (bekrachtigen).

7.De beslissing

Het hof:
De uithuisplaatsing (zaaknummer 200.322.543/01)
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 4 november 2022 voor zover het de verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] bij de vader betreft;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 4 november 2022 voor zover het de verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige3] in een voorziening voor netwerkpleegzorg betreft, voor wat betreft de periode tot 7 mei 2023;
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 4 november 2022 voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige3] in een voorziening voor netwerkpleegzorg betreft, voor wat betreft de periode vanaf 7 mei 2023;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige3] bij de andere gezaghebbende ouder, te weten de vader, met ingang van 7 mei 2023 tot uiterlijk 17 juni 2023;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
De gedeeltelijke gezagsoverheveling (zaaknummer 200.322.545/01)
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 5 december 2022;
In beide zaken
wijst af wat verder of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. van Dijk, C. Koopman en M. Weissink, in samenwerking met mr. J.M.G. van Wijk, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2023.