ECLI:NL:GHARL:2023:2804

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
200.310.441/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen moeder en zoon in het kader van ouderlijk gezag en zorgregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een moeder en haar kinderen, na een eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel. De moeder en vader zijn sinds 2018 feitelijk gescheiden en de kinderen wonen bij de vader. De moeder heeft verzocht om een wijziging van de zorgregeling, die in 2020 was vastgesteld, en om omgang met de oudste zoon, [de minderjarige1]. Het hof heeft vastgesteld dat omgang met de moeder in strijd is met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige1], die sinds 2018 geen contact meer heeft gehad met zijn moeder vanwege trauma's die hij heeft opgelopen door de onveilige thuissituatie. De moeder ontkent de ervaringen van [de minderjarige1], wat het contactherstel bemoeilijkt. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd dat er geen omgang zal zijn tussen de moeder en [de minderjarige1]. Voor de jongere zoon, [de minderjarige2], heeft het hof de zorgregeling gewijzigd, zodat hij tweemaal per week omgang met de moeder kan hebben, mits deze begeleid wordt. Daarnaast heeft het hof bepaald dat de vader de moeder op de hoogte moet houden van belangrijke zaken met betrekking tot de kinderen. De vader is niet-ontvankelijk verklaard in zijn incidenteel hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.310.441/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 274895)
beschikking van 30 maart 2023
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.S. Clarenbeek te Zutphen,
en
[verweerder](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. Ph.J.N. Aarnoudse te Deventer.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 28 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 28 april 2022;
- een journaalbericht namens de moeder van 18 mei 2022 met bijlage(n);
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht namens de moeder van 13 februari 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 21 februari 2023 met bijlage(n).
2.2
Op 23 februari 2023 is de hierna nader te noemen [de minderjarige1] verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen en de raad door de voorzitter is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 23 februari 2023 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat en een beëdigd tolk, [naam1] (tolknummer [nummer1] ). Ook de vader is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de raad is [naam2] verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn [in] 2005 gehuwd te [plaats1] (Indonesië).
Zij zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2009;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2015.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen.
Sinds het feitelijk uiteengaan van de ouders in 2018 wonen de kinderen bij de vader.
3.2
Bij beschikking van 30 juli 2019 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de scheiding van tafel en bed tussen de moeder en de vader uitgesproken. Verder heeft de rechtbank de raad verzocht het onderzoek dat op dat moment reeds werd uitgevoerd naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel, uit te breiden naar een onderzoek naar de meest wenselijke gezagsvoorziening, hoofdverblijfplaats en zorgregeling.
Deze beschikking is op 8 oktober 2019 ingeschreven in het huwelijksgoederenregister.
3.3
Bij beschikking van 18 november 2020 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
- bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader zal zijn;
- bepaald dat er geen omgang zal zijn tussen de moeder en [de minderjarige1] ;
- inzake het recht van de kinderen op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders de navolgende regeling getroffen:
• [de minderjarige2] heeft eenmaal per week op woensdag van 15.00 uur tot 17.30 uur omgang met de moeder, waarbij de vader [de minderjarige2] naar de moeder brengt, de vader aanwezig is bij het omgangsmoment en de vader [de minderjarige2] weer meeneemt naar huis;
• de plaats en eventuele uitbreiding van de zorgregeling in onderling overleg tussen de ouders te bepalen met inachtneming van de aangereikte adviezen van hulpverleners aan de ouders, waarbij het belang van [de minderjarige2] voorop staat en het tempo van [de minderjarige2] leidend is.
3.4
Vanaf mei 2021 tot de bestreden beschikking is de zorgregeling tussen de moeder en [de minderjarige2] feitelijk enige tijd uitgebreid geweest naar tweemaal per week, op dinsdag en vrijdag begeleide omgang gedurende vier à vijf uur.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank:
- bepaald dat er geen omgang zal zijn tussen de moeder en [de minderjarige1] ;
- het verzoek van de moeder tot wijziging van de bij beschikking van 18 november 2020 vastgestelde zorgregeling tussen de moeder en [de minderjarige2] afgewezen voor zover dit een uitgebreidere regeling is dan één keer per week begeleide omgang van 14.00 uur tot 18.30 uur;
- aan de vader de verplichting opgelegd om aan de moeder kopieën van de schoolrapporten van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] toe te sturen binnen een week nadat deze beschikbaar zijn;
- het meer of anders verzochte afgewezen (waaronder de verzoeken van de moeder met betrekking tot de informatieplicht van de vader).
4.2
De moeder komt met ongenummerde grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, met uitzondering van de beslissing over de schoolrapporten van de kinderen, en, opnieuw rechtdoende, haar verzoeken in eerste aanleg alsnog toe te wijzen, inhoudende:
ex art. 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW)
1. te bepalen dat de vader de moeder direct, dan wel zo spoedig mogelijk, moet informeren over belangrijke zaken die de kinderen aangaan en dat de vader de moeder iedere maand een uitgebreide e-mail stuurt met een verslag over hoe het met ieder kind gaat op school, de gezondheid, vriendjes vriendinnetjes, activiteiten in het algemeen en op het gebied van sport en over schoolactiviteiten;
2. te bepalen dat de vader met de moeder tevoren moet overleggen over gezamenlijk te nemen beslissingen over de kinderen.
T.a.v. [de minderjarige1]
3. te bepalen dat er op passende wijze een start wordt gemaakt om omgang voor te bereiden tussen de moeder en [de minderjarige1] , door de opvoedondersteuning een gesprek met hem te laten hebben hierover en te bepalen dat [de minderjarige1] daarna eenmaal per week op woensdag van 15.00 uur tot 17.30 uur omgang heeft met de moeder, dan wel op een passend moment in de week te bepalen door de ouders en de opvoedondersteuning, rekening houdend met het schoolrooster van [de minderjarige1] etc., waarbij de vader [de minderjarige1] naar de moeder brengt, de opvoedondersteuning aanwezig is bij de zorgregeling en de vader [de minderjarige1] weer ophaalt;
4. te bepalen dat de uitbreiding van de zorgregeling voor [de minderjarige1] in onderling overleg tussen de ouders wordt bepaald met inachtneming van en de verplichting om de aangereikte adviezen van hulpverleners aan partijen op te volgen, waarbij het belang van [de minderjarige1] voorop staat en het tempo van [de minderjarige1] leidend is.
T.a.v. [de minderjarige2]
5. te bepalen dat [de minderjarige2] bij de moeder is iedere woensdag en iedere vrijdag waarbij de moeder [de minderjarige2] die dagen ophaalt van school en de vader [de minderjarige2] bij haar haalt tussen 18:45 en 19:00 uur en te bepalen dat deze zorgmomenten starten, bevatten, dan wel eindigen met 1,5 / 2 uur onbegeleide omgang, zodat de opvoedondersteuning wel aanwezig is gedurende een deel van de tijd van de zorgmomenten;
6. en te bepalen dat de uitbreiding van de zorgregeling met onbegeleide zorgmomenten voor [de minderjarige2] , met verdere uitbouw met als doel een gewone zorgregeling, in onderling overleg tussen de ouders wordt bepaald, met in achtneming van en de verplichting om de aangereikte adviezen van hulpverleners aan partijen op te volgen, waarbij het belang van [de minderjarige2] voorop staat en het tempo van [de minderjarige2] leidend is.
T.a.v. beide kinderen
7. en voor het geval het vorenstaande niet geheel wordt toegewezen de beslissingen aan te houden en de raad te vragen een onderzoek te doen om te beoordelen welke zorgregeling in het belang is van ieder van de kinderen, in het bijzonder met betrekking tot de vraag op welke wijze de omgang het beste kan worden vormgegeven en om te beoordelen of zowel de vader als de moeder in staat zijn een situatie te creëren waarin de kinderen onbelemmerd
in contact kunnen zijn met ieder van de ouders, zonder op negatieve wijze door één van beide ouders beïnvloed te worden en voor de situatie dat dit niet zou kunnen te beoordelen wat er nodig is voor de ouders of de kinderen aan hulpverlening of beslissingen van het hof om dit wel mogelijk te maken, om daarna een zodanige zorgregeling te bepalen per kind als het hof juist acht.
4.3
De vader voert verweer tegen het principaal hoger beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken c.q. deze verzoeken af te wijzen. De vader komt op zijn beurt met ongenummerde grieven in incidenteel hoger beroep. De vader verzoekt het hof te bepalen dat hij met uitsluiting van de moeder wordt belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
4.4
De moeder voert verweer tegen het incidenteel hoger beroep en verzoekt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel zijn verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Het incidenteel hoger beroep (het ouderlijk gezag)
5.1
De vader heeft tijdens de behandeling ter zitting zijn verzoek in het incidenteel hoger beroep ingetrokken. Het hof maakt hieruit op dat de vader de gronden van het incidenteel hoger beroep niet handhaaft. Dit brengt mee dat het hof de vader niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn verzoek in hoger beroep.
Het principaal hoger beroep (de zorgregeling)
* Wettelijk kader
5.2
Ingevolge artikel 1:253a lid 2 BW in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c, eerste en tweede lid, BW wordt verschaft.
5.3
Elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een regeling inzake toedeling van zorg- en opvoedingstaken en elke beslissing waarbij een contactverbod is opgelegd is tijdelijk van aard, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een regeling te doen vaststellen.
5.4
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
* Raadsonderzoek
5.5
De raad heeft tijdens de zitting aangeboden een onderzoek te verrichten, wat de moeder ook (subsidiair) had verzocht. Het hof zal geen raadsonderzoek gelasten. De raad heeft eind 2019 / begin 2020 nog onderzoek gedaan naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel en met betrekking tot de hoofdverblijfplaats, het ouderlijk gezag en de zorgregeling. De raad heeft in zijn rapport van 27 mei 2020 onder meer een advies gegeven met betrekking tot de zorgregeling. Het hof zal hierna ten aanzien van [de minderjarige1] ingaan op dit advies. De moeder is, tegen het advies van de raad in, eind 2021 opnieuw een procedure gestart over de zorgregeling. Het hof stelt vast dat de kinderen mede hierdoor de afgelopen jaren nog altijd weinig rust hebben gehad en geen duidelijkheid hebben over de zorgregeling. Het hof acht het voor de kinderen van groot belang dat zij nu de voor hen noodzakelijke duidelijkheid en daarmee rust krijgen over de zorgregeling. Het gaat op dit moment naar omstandigheden goed met de kinderen. Bovendien is er op dit moment ten aanzien van beide ouders vrijwillige hulpverlening vanuit [naam3] ingezet en werken beide ouders mee aan deze hulpverlening, ook voor de uitvoering van de zorgregeling.
Het hof ziet dan ook geen aanleiding om voor de onderwerpen die aan het hof ter beoordeling voorliggen (de zorgregeling en informatie- en consultatieverplichting) een raadsonderzoek te gelasten.
* [de minderjarige1]
5.6
[de minderjarige1] heeft gedurende een lange periode onveiligheid en onvoorspelbaarheid gekend door de onmacht van de ouders. Nadat de ouders in 2018 feitelijk uit elkaar zijn gegaan, is er met hulpverlening geprobeerd begeleide omgang tussen de destijds achtjarige [de minderjarige1] en de moeder te laten plaatsvinden. [de minderjarige1] uitte toen veel woede en angst richting de moeder en had last van paniekaanvallen. Sindsdien heeft er geen omgang meer plaatsgevonden tussen [de minderjarige1] en de moeder.
Van februari 2020 tot en met september 2020 heeft [de minderjarige1] traumabehandeling gehad voor de ingrijpende gebeurtenissen die hij in zijn nog jonge leven tot dan toe had meegemaakt (huiselijk geweld, ondergaan van emotioneel en fysiek geweld van de moeder). In de afsluitbrief van [naam4] Praktijk voor Jeugdproblematiek van 9 oktober 2020 wordt geconcludeerd dat bij [de minderjarige1] sprake is van meerdere post traumatische stressklachten als gevolg van interpersoonlijke traumatisering binnen de gezinssituatie, wat eveneens van invloed is op het gevoel van basisveiligheid van [de minderjarige1] en verweven is met zijn verstoorde gehechtheidsrelatie met de moeder. Deze traumabehandeling is met positief resultaat afgesloten, in die zin dat nagenoeg alle post traumatische stressklachten (vermijdingsgedrag en herbelevingen) bij [de minderjarige1] zijn verdwenen. De boosheid van [de minderjarige1] is sterk afgenomen maar niet geheel verdwenen. [de minderjarige1] heeft met zijn behandelaar contact durven opnemen met de moeder om haar vragen te stellen over de gebeurtenissen. Er is aan [de minderjarige1] uitleg gegeven over het IQ onderzoek van de moeder. [de minderjarige1] heeft aangegeven dat dit voor hem op dit moment afdoende is en dat hij geen behoefte heeft het contact met de moeder verder uit te bouwen.
[de minderjarige1] is al sinds het uiteengaan van de ouders consistent en duidelijk in zijn standpunt dat hij geen contact wil met de moeder. Ook in het kindgesprek in het kader van deze procedure heeft [de minderjarige1] heel expliciet gezegd dat hij geen contact en/of omgang wil met de moeder. Dit was voor [de minderjarige1] inmiddels het vierde gesprek met een rechter en de mening die hij steeds geeft is consistent.
De moeder is van mening dat uit de stukken niet blijkt dat de traumaproblematiek van [de minderjarige1] voortkomt uit haar gedrag en zij betwist ook dat haar gedrag tot trauma’s bij [de minderjarige1] heeft geleid. De moeder verzoekt het hof dit expliciet in de beschikking te noteren. Het hof is van oordeel dat de moeder met dit verzoek de verhalen en angsten van [de minderjarige1] miskent waarbij het hof niet kan vaststellen dat er geen verband bestaat tussen het gedrag van de moeder en de traumaproblematiek van [de minderjarige1] .
5.7
De raad heeft zowel in 2019 (met betrekking tot de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel) als in 2020 (met betrekking tot het gezag, hoofdverblijf en de zorgregeling) onderzoek gedaan. In zijn rapport van 27 mei 2020 heeft de raad met betrekking tot de zorgregeling tussen [de minderjarige1] en de moeder onder meer het volgende geconcludeerd en geadviseerd. De raad adviseert om geen zorgregeling vast te stellen,
omdat er momenteel en voorlopig geen ruimte bij [de minderjarige1] is voor contact met de moeder. Omgang is in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige1] . Door de inadequate manier van straffen/belonen van de moeder in het verleden, is de relatie tussen [de minderjarige1] en de moeder ernstig beschadigd. Hoewel de angsten van [de minderjarige1] door de traumabehandeling zijn afgenomen, ervaart hij nog veel boosheid en wantrouwen richting de moeder en wil hij absoluut geen contact met haar. De raad verwacht dat het verwerkingsproces voor [de minderjarige1] langdurig zal zijn om deze gevoelens te doen verminderen. Dit zal eerder een proces van jaren dan van maanden zijn. Daarna moet nog blijken of [de minderjarige1] op latere leeftijd openstaat voor contact met zijn moeder. Omgang nu forceren zal ernstig nadeel opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige1] . De raad heeft daarbij de moeder meegegeven dat, na een jaar, opnieuw procederen tot onnodige druk zal leiden bij [de minderjarige1] , wat juist niet bevorderlijk is voor de behandeling van [de minderjarige1] en daarmee het contact tussen [de minderjarige1] en de moeder nog meer kan schaden. Het advies van de raad aan de moeder is dan ook om niet weer een procedure te beginnen. Zoals hiervoor al overwogen heeft de moeder dit laatste advies niet opgevolgd en is zij in december 2021, dus anderhalf jaar na het raadsrapport, de onderhavige procedure gestart.
5.8
Het hof is van oordeel dat omgang tussen [de minderjarige1] en de moeder nog altijd ernstig nadeel zal opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige1] . Omgang acht het hof daarom in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige1] . De inmiddels
12-jarige [de minderjarige1] is er heel duidelijk en weloverwogen over dat hij geen contact met zijn moeder wil en dat hij contact met zijn moeder op dit moment ook niet aankan. De moeder ontkent nog steeds veel van wat [de minderjarige1] heeft verteld over hetgeen hij met zijn moeder heeft meegemaakt, dan wel wordt dit door de moeder afgedaan als misverstanden. Deze houding van de moeder maakt mede dat er bij [de minderjarige1] nog geen ruimte kan gaan ontstaan voor een opening naar contactherstel. De raad heeft in zijn rapport van 21 augustus 2019 al opgemerkt dat het opvallend is dat de moeder weinig erkenning geeft aan de verhalen en angsten van [de minderjarige1] . De moeder heeft een heel andere versie over bepaalde gebeurtenissen dan [de minderjarige1] . Het hof constateert dat deze houding van de moeder nog niet, althans onvoldoende is veranderd. Dit blijkt ook uit de omstandigheid dat de moeder stelt dat gezien de reactie van [de minderjarige1] op momenten dat hij de moeder spontaan tegenkwam, er ruimte is voor een start van een passende opbouw van de zorgregeling. [de minderjarige1] heeft tijdens het kindgesprek echter verklaard dat hij de moeder negeert als hij haar spontaan tegenkomt, dat hij haar niet mist en dat hij de periode met de moeder achter zich wil laten.
5.9
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht heeft bepaald dat er geen omgang dient te zijn tussen de moeder en [de minderjarige1] .
* [de minderjarige2]
5.1
[de minderjarige2] was (bijna) drie jaar toen de ouders feitelijk uit elkaar gingen. Hij heeft dus veel minder meegemaakt van de onveilige en onvoorspelbare thuissituatie dan [de minderjarige1] (die destijds acht jaar was). [de minderjarige2] heeft sinds het uiteengaan van de ouders wel (begeleide) omgang gehad met de moeder. De begeleiding wordt sinds maart 2021 uitgevoerd door [naam3] . In mei 2021 heeft [naam3] voorgesteld de omgang uit te breiden naar
tweemaal per week van 14.00 uur tot 18.00 uur. De vader heeft hier destijds mee ingestemd. Bij de bestreden beschikking is de frequentie van deze omgang weer beperkt tot één keer per week. Het hof ziet, anders dan de rechtbank, geen redenen voor deze beperking van de omgang tussen [de minderjarige2] en de moeder. Het hof zal dit uitleggen.
Uit de evaluatieverslagen van [naam3] blijkt dat de zorgregeling van tweemaal per week goed is verlopen. [de minderjarige2] heeft het naar zijn zin met zijn moeder. De moeder vraagt de begeleiding om advies en past deze adviezen ook toe.
De vader stelt dat [de minderjarige2] sinds de laatste uitbreiding van de omgang spanningsklachten vertoont en dat de omgang daarom in het belang van [de minderjarige2] terecht is beperkt. Het hof deelt de visie van de raad, zoals gegeven ter zitting, dat de oorzaak van de spanningsklachten van [de minderjarige2] ook gelegen kan zijn in de omstandigheid dat hij zich klem en verloren voelt zitten tussen de vader en de moeder. Als dat de oorzaak is, zullen deze spanningsklachten niet opgelost worden door het verminderen van de omgang. Het risico bestaat dan dat de spanningsklachten juist toenemen.
Bovendien is het hof niet gebleken dat het feit dat [de minderjarige1] geen omgang heeft met de moeder en [de minderjarige2] wel, tot een wig leidt tussen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . [de minderjarige1] heeft tijdens het kindgesprek verteld dat hij het in het begin vervelend vond dat [de minderjarige2] wel omgang heeft met de moeder, maar dat hij het nu niet meer erg vindt. Het geeft geen verdeeldheid tussen hem en [de minderjarige2] en hij heeft er geen last van dat [de minderjarige2] wel omgang heeft.
5.11
Op grond van het vorenstaande zal het hof als zorgregeling voor [de minderjarige2] vaststellen dat hij - mits [naam3] dan wel een andere gelijksoortige instelling in staat is om tweemaal per week de omgang te begeleiden - tweemaal per week van 14.00 uur tot 18.30 uur omgang heeft met de moeder.
* Informatie- en consultatieverplichting
5.12
De moeder heeft verzocht 1) te bepalen dat de vader de moeder direct, dan wel zo spoedig mogelijk, moet informeren over belangrijke zaken die de kinderen aangaan en dat de vader de moeder iedere maand een uitgebreide e-mail stuurt met een verslag over hoe het met ieder kind gaat op school, de gezondheid, vriendjes vriendinnetjes, activiteiten in het algemeen en op het gebied van sport en over schoolactiviteiten en 2) te bepalen dat de vader met de moeder tevoren moet overleggen over gezamenlijk te nemen beslissingen over de kinderen.
De vader heeft verweer hiertegen gevoerd en verzocht de bestreden beschikking, waarbij deze verzoeken van de moeder zijn afgewezen, in zoverre te bekrachtigen.
5.13
Op de vader rust van rechtswege een informatie- en consultatieplicht om de moeder op de hoogte te stellen omtrent belangrijke aangelegenheden met betrekking tot [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Ook moet de vader de moeder over daaromtrent te nemen beslissingen raadplegen.
De vader volgt momenteel de beschikking van de rechtbank op en hij stuurt kopieën van de schoolrapporten aan de moeder. De moeder krijgt echter geen andere informatie over de ontwikkelingen van de kinderen op school. Ondanks dat de moeder het ouderlijk gezag heeft over de kinderen geeft de school haar geen informatie. Verder is gebleken dat de ouders niet of nauwelijks met elkaar communiceren over de kinderen, zodat de moeder zich geen goed beeld kan vormen over de ontwikkelingen van de kinderen.
De vader heeft gesteld dat het voor hem te belastend is om naast zijn werk en de dagelijkse zorg voor de kinderen de moeder te informeren. Hij wordt naar eigen zeggen mogelijk overvraagd als hij aan de door de moeder verzochte informatie- en consultatieregeling moet voldoen. Het hof volgt de vader niet (volledig) in dit standpunt. Het hof acht het in het belang van de kinderen - mede gelet op bovenstaand oordeel dat de moeder geen omgang zal hebben met [de minderjarige1] - om een informatieregeling vast te stellen. Het hof acht de door de moeder verzochte frequentie van direct of maandelijks in dit geval echter wel te veel. Het hof zal bepalen dat de vader één keer per twee maanden de moeder schriftelijk dient te informeren over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (zoals schoolprestaties en -activiteiten, gezondheid, sportactiviteiten, vriendjes en vriendinnetjes, en overige activiteiten in het algemeen).
5.14
Met betrekking tot het verzoek van de moeder om te bepalen dat de vader met de moeder tevoren moet overleggen over gezamenlijk te nemen beslissingen over de kinderen, is het hof van oordeel dat dit (met betrekking tot gezagsbeslissingen) reeds voortvloeit uit het feit dat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Het hof ziet daarom geen noodzaak om een consultatieplicht op te leggen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof als volgt beslissen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
in het principaal hoger beroep
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 28 januari 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en voor zover is bepaald dat er geen omgang zal zijn tussen de moeder en [de minderjarige1] en voor zover het verzoek van de moeder tot het opleggen van een consultatieverplichting aan de vader is afgewezen;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 28 januari 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en voor zover het betreft de zorgregeling tussen de moeder en [de minderjarige2] en de afwijzing van het verzoek van de moeder met betrekking tot de informatieverplichting, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de bij de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 18 november 2020 vastgestelde zorgregeling tussen de moeder en [de minderjarige2] en stelt de volgende zorgregeling vast:
[de minderjarige2] heeft - mits [naam3] dan wel een andere gelijksoortige instelling in staat is om tweemaal per week de omgang te begeleiden - tweemaal per week van 14.00 uur tot 18.30 uur omgang met de moeder;
stelt vast dat de vader de moeder eenmaal per twee maanden schriftelijk dient te informeren over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , waarbij in ieder geval informatie wordt verstrekt over schoolprestaties en
-activiteiten, gezondheid, sportactiviteiten, vriendjes en vriendinnetjes, en overige activiteiten in het algemeen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
in het incidenteel hoger beroep
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek in het incidenteel hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.F. Veenstra, Z.J. Oosting en F. Kleefmann, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 30 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.