ECLI:NL:GHARL:2023:2800

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
200.311.499/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging geslachtsnaam van een kind na erkenning door de vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van een kind door de vader en de gevolgen daarvan voor de geslachtsnaam. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de erkenning van hun oudste dochter, [de minderjarige1], door de vader, [verweerder]. De moeder vreesde dat de erkenning zou leiden tot een wijziging van de geslachtsnaam van [de minderjarige1] naar die van de vader, wat zij en het kind niet wensten. De vader had [de minderjarige1] bij de geboorte niet erkend, terwijl hij dat voor hun jongere kind, [de minderjarige2], wel had gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de vader de verwekker is van [de minderjarige1] en dat de erkenning in principe mogelijk is, maar dat de gevolgen voor de geslachtsnaam van [de minderjarige1] in deze specifieke situatie niet in lijn zijn met haar belangen.

Het hof heeft overwogen dat de geslachtsnaam van [de minderjarige1] niet gewijzigd hoeft te worden, omdat zij zich al haar hele leven identificeert met de naam van de moeder. De bijzondere curator heeft ook benadrukt dat een wijziging van de geslachtsnaam grote emotionele gevolgen voor het kind kan hebben. Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van [de minderjarige1] is om haar huidige geslachtsnaam te behouden, ondanks de erkenning door de vader. De beslissing van de rechtbank is in stand gehouden, met de aanvulling dat de geslachtsnaamwijziging niet van toepassing is. De bijzondere curator is ontslagen van haar verplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.311.499/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 518356)
beschikking van 28 maart 2023
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. C.A.C.M. Ficq te Amsterdam,
en
[verweerder](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. F. Gül te Almere,
en
[de bijzondere curator] , in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de hierna nader te noemen [de minderjarige1](de bijzondere curator),
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] .
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Midden Nederland, locatie Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad respectievelijk Almere, van 20 april 2021 en
17 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 13 mei 2022;
- een brief namens de moeder van 14 juni 2022 met bijlage(n);
- een brief van de raad van 23 augustus 2022;
- een journaalbericht namens de moeder van 10 februari 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de bijzondere curator van 20 februari 2023 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 23 februari 2023 plaatsgevonden. De moeder en de vader zijn verschenen, de moeder bijgestaan door haar advocaat. Ook de bijzondere curator is verschenen. Ter zitting heeft mr. Ficq mede het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitnota.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader hebben samen twee kinderen: [de minderjarige1] , geboren [in] 2012 en [de minderjarige2] , geboren [in] 2020.
De kinderen wonen bij de moeder.
3.2
De vader heeft [de minderjarige1] bij de geboorte niet erkend. [de minderjarige1] heeft de geslachtsnaam van de moeder gekregen ( [verzoekster] ). De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige1] .
3.3
De vader heeft [de minderjarige2] bij de geboorte wel erkend. Bij de erkenning hebben de ouders als geslachtsnaam voor [de minderjarige2] de geslachtsnaam van de vader gekozen ( [verweerder] ). De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige2] .
3.4
De vader heeft in eerste aanleg de rechtbank verzocht:
1. een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [de minderjarige2] en [de minderjarige1] , zoals in het verzoekschrift nader uitgewerkt;
2. hem vervangende toestemming te verlenen voor erkenning van [de minderjarige1] ;
3. het gezag over [de minderjarige1] te wijzigen in die zin dat de vader, naast de moeder wordt belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] ;
4. een informatieregeling vast te stellen, inhoudende dat de moeder de vader eenmaal per kwartaal schriftelijk dient te informeren aangaande eventuele medische situaties en de algemene ontwikkeling van [de minderjarige2] en [de minderjarige1] alsmede dat zij expliciet verslag doet van de schoolprestaties en hun sociale gedrag, dan wel een door de rechtbank te bepalen informatieregeling vast te stellen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
- de vader vervangende toestemming verleend om [de minderjarige1] te erkennen;
- een voorlopige omgangs-/zorgregeling vastgesteld tussen de vader en [de minderjarige2] en [de minderjarige1] waarbij de kinderen (na een opbouw) om het weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijven;
- bepaald dat de moeder de vader eenmaal per kwartaal schriftelijk dient te informeren aangaande eventuele medische situaties en de algemene ontwikkeling van de kinderen, alsmede dat zij expliciet verslag doet van hun schoolprestaties en hun sociale gedrag;
- de beslissing over het gezag en de definitieve omgangs-/zorgregeling aangehouden in afwachting van het verloop en de resultaten van de ouderschapsbemiddeling;
- partijen verzocht binnen uiterlijk zes maanden na de datum van de beschikking de rechtbank schriftelijk te informeren over de resultaten van de ouderschapsbemiddeling en over de gewenste voortgang van de procedure.
4.2
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover de rechtbank aan de vader vervangende toestemming heeft verleend om [de minderjarige1] te erkennen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het verzoek om vervangende toestemming voor de erkenning van [de minderjarige1] wordt afgewezen.
Subsidiair heeft de moeder het hof verzocht de zaak aan te houden, teneinde een onderzoek door de raad te laten verrichten en een vervolgrapportage te laten opstellen door de bijzondere curator. Nu de bijzondere curator op 20 februari 2023 een aanvullende rapportage heeft overgelegd, heeft de moeder haar subsidiaire verzoeken ter zitting ingetrokken. Deze verzoeken behoeven derhalve geen bespreking meer.
4.3
De moeder heeft het hof daags voor de zitting van 23 februari 2023 gevraagd om [de minderjarige1] uit te nodigen voor een kindgesprek zodat ook [de minderjarige1] haar mening aan het hof kenbaar kan maken. Het hof heeft dit verzoek van de moeder aangehouden met de mededeling dat dit verzoek op de zitting zal worden besproken. Omdat kort na het verzoek van de moeder de bijzondere curator met [de minderjarige1] heeft gesproken, heeft de moeder haar verzoek om [de minderjarige1] uit te nodigen voor een kindgesprek ter zitting ingetrokken.
4.4
De vader heeft ter zitting verweer gevoerd en hij heeft het hof verzocht (zakelijk weergegeven) de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te bekrachtigen.
4.5
De bijzondere curator heeft het hof in haar aanvullende rapportage van
20 februari 2023 en zoals ter zitting nader toegelicht, verzocht te bepalen dat het rechtsgevolg dat artikel 1:5 lid 8 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ten aanzien van de geslachtsnaam verbindt aan erkenning door de vader wordt onthouden, zodat [de minderjarige1] de geslachtsnaam van de moeder, [verzoekster] , kan behouden. Subsidiair verzoekt de bijzondere curator, voor zover het hof tot een andere afweging komt, het verzoek om vervangende toestemming voor erkenning af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:204 lid 3 onder a BW kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon de verwekker van het kind is.
5.2
Tussen de ouders is niet in geschil dat de vader de verwekker is van [de minderjarige1] . Voor erkenning geldt dat de wetgever zo veel mogelijk heeft willen aansluiten bij de biologische werkelijkheid en dat hiervan slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden afgeweken. Hierbij geldt als uitgangspunt dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie in rechte wordt erkend als een familierechtelijke betrekking.
5.3
De korte relatie van de ouders is ten tijde van de geboorte van [de minderjarige1] in 2012 geëindigd. De vader van [de minderjarige1] heeft geen aandeel gehad in de zorg voor [de minderjarige1] . Medio 2019 is de relatie van ouders kortstondig hervat, waarna [in] 2020 [de minderjarige2] is geboren. De ouders hebben niet samengewoond, behoudens enkele maanden in 2020. Eind 2020 is de relatie tussen de ouders opnieuw geëindigd. [de minderjarige1] is opgegroeid bij haar moeder en zij heeft tot medio 2022 vrijwel geen contact met haar vader gehad. Sinds de bestreden beschikking van 17 februari 2022 geldt een voorlopige zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige1] , dit in afwachting van ouderschapsbemiddeling.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het feit dat de rol van de vader in het leven van [de minderjarige1] tot nu toe beperkt is geweest en [de minderjarige1] daar ook de nodige negatieve psychische gevolgen van heeft ondervonden, niet afdoet aan het belang voor [de minderjarige1] om duidelijkheid te hebben over haar afstamming. Deze duidelijkheid draagt bij aan de ontwikkeling van de identiteit van [de minderjarige1] . Het hof voegt daaraan toe dat de relatie tussen [de minderjarige1] en haar vader voor [de minderjarige1] nog spanningsvol is en nog niet onbelast verloopt, maar dat dit onvoldoende is om aan te nemen dat [de minderjarige1] als gevolg van de erkenning in haar sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling wordt belemmerd.
5.4
De moeder heeft er belang bij dat zij een ongestoorde relatie met haar kind kan hebben en kan blijven voortzetten. De moeder maakt zich zorgen om de psychische gesteldheid van [de minderjarige1] en stelt dat de vader tot op heden weinig tot geen invulling heeft gegeven aan het vaderschap. Het hof heeft begrip voor de zorgen van de moeder, maar tegelijkertijd is dit voor het hof onvoldoende om aan te nemen dat erkenning van [de minderjarige1] door de vader de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige1] dusdanig schaadt dat er geen erkenning behoort plaats te vinden.
5.5
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat een belangrijk deel van de weerstand tegen erkenning bij de moeder en bij [de minderjarige1] voortkomt uit het feit dat [de minderjarige1] in geval van erkenning van rechtswege de geslachtsnaam van de vader krijgt. Bij de erkenning van [de minderjarige2] door de vader in 2020 hebben de ouders immers voor de geslachtsnaam van de vader, ‘ [verweerder] ’, gekozen.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:5 lid 8 BW krijgen ‘volgende kinderen van dezelfde ouders’ van rechtswege dezelfde naam als het eerste kind. De ratio achter deze bepaling is de eenheid van naam in het gezin.
5.6
De bijzondere curator beroept zich namens [de minderjarige1] op de bescherming van het privé- en familieleven en het recht op naam, welke rechten zijn gewaarborgd in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 3, 7 en 9 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK).
[de minderjarige1] is inmiddels elf jaar oud. Zij identificeert zich al haar hele leven met haar geslachtsnaam, ‘ [verzoekster] ’. De bijzondere curator verwacht dat het grote gevolgen zal hebben voor de ontwikkeling van [de minderjarige1] als haar geslachtsnaam wordt gewijzigd in die van haar vader, ‘ [verweerder] ’. Haar vader heeft jarenlang niet naar haar omgekeken en zij voelt zich door hem in de steek gelaten. Een wijziging van haar geslachtsnaam waar zij niet om heeft gevraagd, waar zij geen actief aandeel in heeft gehad en die zij niet wenst roept bij haar dan ook hevige emoties op.
5.7
Het hof acht in beginsel geen gronden aanwezig om de vader geen vervangende toestemming voor erkenning te verlenen. De bestreden beschikking zou in zoverre dan ook in stand kunnen blijven. Echter, in de gevolgen van de erkenning door de vader op de geslachtsnaam van [de minderjarige1] ziet het hof aanleiding om een nuancering aan te brengen in het oordeel van de rechtbank. Het hof licht dit als volgt toe.
5.8
Het hof overweegt dat de situatie als de onderhavige een uitzonderlijke situatie is, waarmee bij de totstandkoming van artikel 1:5 lid 8 BW geen rekening is gehouden. [de minderjarige1] is een kind dat acht jaar eerder is geboren dan [de minderjarige2] . Omdat [de minderjarige1] door de vader niet was erkend en [de minderjarige2] bij zijn geboorte wel, is [de minderjarige2] het ‘eerste kind’ van de ouders in de zin van voornoemd artikel, dit terwijl [de minderjarige2] acht jaar later is geboren. Als gevolg van de erkenning van [de minderjarige2] door de vader, zou [de minderjarige1] , die inmiddels elf jaar oud is en altijd de geslachtsnaam ‘ [verzoekster] ’ heeft gehad, van rechtswege de geslachtsnaam van de vader krijgen.
Ter zitting hebben de ouders verklaard dat zij bij de erkenning van [de minderjarige2] in 2020 door de ambtenaar van de burgerlijke stand weliswaar zijn ingelicht over de mogelijkheid om [de minderjarige1] alsnog door de vader te laten erkennen, maar de ouders zijn daarbij niet geïnformeerd over de gevolgen van die erkenning voor de geslachtsnaam van [de minderjarige1] , althans dit was voor de ouders niet duidelijk. De ouders hebben de situatie waarin de kinderen onderling een andere geslachtsnaam dragen niet eerder bezwaarlijk gevonden.
5.9
Het hof overweegt verder dat er een groot maatschappelijk belang is bij een juiste registratie in de registers van de burgerlijke stand maar dat door het behoud van de geslachtsnaam ‘ [verzoekster] ’ op de geboorteakte van [de minderjarige1] , -bij erkenning door de vader- deze akte niet aan bewijskracht inlevert. Uit deze akte blijkt nog steeds wat haar naam is, waar en wanneer zij is geboren en wie haar ouders zijn.
5.1
Het hof is, mede gezien het voorgaande, van oordeel dat aan de erkenning het rechtsgevolg dat de geslachtsnaam van [de minderjarige1] , waarmee zij zich identificeert, zou wijzigen, achterwege moet blijven. Namens [de minderjarige1] is door de bijzondere curator voldoende aannemelijk gemaakt dat een wijziging van geslachtsnaam van ‘ [verzoekster] ’ in ‘ [verweerder] ’ voor [de minderjarige1] zeer grote gevolgen heeft. De verwachting is dat [de minderjarige1] zich niet zal kunnen neerleggen bij een geslachtsnaamwijziging en dat zij zich tegen haar vader én tegen haar moeder gaat keren.
Het contact tussen [de minderjarige1] en haar vader is bovendien nog niet zo lang geleden hersteld en is nog fragiel. Voor een gezonde ontwikkeling van [de minderjarige1] naar volwassenheid acht het hof het voor [de minderjarige1] van belang dat voor haar zekerheid bestaat dat zij haar huidige geslachtsnaam zal mogen behouden. Het hof verwacht dat [de minderjarige1] hierdoor rust krijgt en dat er voor haar en voor de vader ruimte komt voor het onbelast verder opbouwen van hun ouder-kind relatie.
5.11
Tot slot is niet gesteld, noch is het hof anderszins gebleken, dat de openbare orde in het geding komt door aan artikel 1:5 BW (alsnog) het gebruikelijke rechtsgevolg te onthouden.
Onder deze bijzondere omstandigheden is strikte toepassing van artikel 1:5 BW zozeer in strijd met het recht van [de minderjarige1] op bescherming van haar identiteit, dat daaraan het rechtsgevolg dient te worden onthouden.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof als volgt beslissen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 17 februari 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dit met de aanvulling dat aan de erkenning het rechtsgevolg met betrekking tot de geslachtsnaamwijziging wordt onthouden, in die zin dat [de minderjarige1] de geslachtsnaam ‘ [verzoekster] ’ behoudt indien de erkenning tot stand komt;
wijst het meer of anders verzochte af;
ontslaat [de bijzondere curator] , kantoorhoudende te [vestigingsplaats] , van haar verplichtingen als bijzondere curator voor [de minderjarige1] .
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Kleefmann. Z.J. Oosting en M.A.F. Veenstra, bijgestaan door mr. M.J. van Mourik als griffier, en is op 28 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.