ECLI:NL:GHARL:2023:2798

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
200.304.304/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning vaderschap en onderzoek naar gezag en contactopbouw

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 maart 2023 een tussenbeschikking gedaan in een hoger beroep inzake de erkenning van een kind. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, weigerde mee te werken aan een DNA-onderzoek om het biologisch vaderschap van de man vast te stellen. Het hof heeft in eerdere beschikkingen de partijen de mogelijkheid geboden om DNA-onderzoeken te laten verrichten, maar deze zijn niet uitgevoerd. De man heeft verzocht om vervangende toestemming voor de erkenning van het kind, omdat de vrouw haar toestemming niet verleende. Het hof heeft vastgesteld dat de man en de vrouw in de periode van de conceptie veelvuldig bij elkaar waren en dat er seksueel contact heeft plaatsgevonden. Ondanks de weigerachtige houding van de vrouw, heeft het hof voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de man de verwekker is van het kind. Het hof heeft geoordeeld dat de belangen van het kind en de man zwaarder wegen dan de belangen van de vrouw, en heeft de vervangende toestemming voor erkenning verleend. Daarnaast heeft het hof de raad voor de kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de mogelijkheden van gezamenlijk gezag en contactopbouw tussen de man en het kind. De beslissing van de rechtbank is vernietigd en de zaak is aangehouden voor verder onderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.304.304/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 241537)
beschikking van 28 maart 2023
inzake
[verzoekster], (de vrouw),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. M.B. Beerentsen te Zwolle,
en
[verweerder](de man),
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. E.G. Blankestijn te Almelo.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de bijzondere curator](de bijzondere curator),
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] .
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Overijssel, locatie Zwolle.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 6 oktober 2022 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een journaalbericht namens de man van 25 november 2022;
- een journaalbericht namens de vrouw van 7 december 2022;
- een brief van het hof van 18 januari 2023;
- een journaalbericht namens de man van 15 februari 2023;
- een journaalbericht namens de vrouw van 15 februari 2023.

2.De motivering van de beslissing

2.1
In de tussenbeschikking van 6 oktober 2022 heeft het hof de behandeling van de zaak aangehouden teneinde partijen de mogelijkheid te bieden om DNA-onderzoeken te laten verrichten zoals bepaald in de tussenbeschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 18 december 2020. Voorts heeft het hof in deze beschikking bepaald dat het hof bij eindbeschikking zal bepalen voor wiens rekening de kosten van de DNA-onderzoeken uiteindelijk zullen komen. Partijen hebben naderhand aan het hof bekend gemaakt dat de DNA-onderzoeken niet zijn verricht. Het hof zal daarom een beslissing nemen in deze zaak.
Vervangende toestemming erkenning vaderschap
2.2
Ingevolge artikel 1:204 lid 3 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de toestemming van de vrouw wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon de verwekker van het kind is.
2.3
Alvorens het hof toekomt aan de beoordeling van het verzoek van de man om vervangende toestemming voor de erkenning te verlenen, dient vast komen te staan dat de man de verwekker is van [de minderjarige] . Volgens de man is hij de verwekker van [de minderjarige] , maar volgens de vrouw staat dat niet vast omdat de vrouw niet uitsluit dat iemand anders de verwekker is. Het hof stelt vast dat het gedurende de procedure in eerste aanleg wegens de weigerachtige houding van de vrouw niet is gelukt om tot een DNA-onderzoek te komen. Omdat het voor [de minderjarige] , gelet op haar identiteitsontwikkeling van groot belang is om te weten van wie zij afstamt, heeft het hof de partijen nogmaals in de gelegenheid gesteld om de DNA-onderzoeken te laten verrichten. Ondanks dat de vrouw tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft aangegeven mee te willen werken aan het DNA-onderzoek, is er geen DNA-onderzoek verricht. Ook nadat het hof de partijen bij brief van 18 januari 2023 nog eenmaal de mogelijkheid heeft geboden om tot DNA-onderzoek te komen, waarbij het hof de advocaten van de partijen heeft verzocht naar vermogen behulpzaam te zijn bij het komen tot een afspraak hiervoor, zijn de DNA-onderzoeken tot op heden niet uitgevoerd. De man en de vrouw verwijten dit elkaar over en weer. Gezien echter de weigerachtige houding van de vrouw tijdens de procedure in eerste aanleg waarbij ook dwangsommen onvoldoende prikkel vormden om mee te werken, als ook haar opstelling tijdens de zitting bij het hof, kan het hof zich niet aan de indruk onttrekken dat de vrouw nog immer niet wil meewerken aan een DNA-onderzoek en dat het in zoverre voor haar rekening en risico dient te komen dat dit onderzoek niet heeft plaatsgevonden. Omdat er geen DNA-onderzoeken zijn verricht, hoeft het hof geen beslissing meer te nemen over de kosten daarvan.
2.4
Hoewel het hof het zeer wenselijk had gevonden dat door middel van DNA-onderzoek met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid was komen vast te staan dat de man de biologische vader is van [de minderjarige] , heeft het hof voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de man de verwekker van [de minderjarige] is. Het staat namelijk vast dat de man en de vrouw in de periode dat [de minderjarige] is verwekt veelvuldig bij elkaar verbleven en dat zij seksueel contact hebben gehad. De vrouw heeft weliswaar gesteld dat een ander dan de man de verwekker zou kunnen zijn, maar heeft die stelling op geen enkele wijze toegelicht of onderbouwd. Gelet op het voorgaande en gelet op de weigerachtige houding van de vrouw
ten aanzien van het verrichten van de DNA-onderzoeken gaat het hof ervan uit dat de man de verwekker is van [de minderjarige] . De vrouw had haar stelling dat mogelijk een ander dan de man de verwekker is van [de minderjarige] kunnen bewijzen door één van de vele gelegenheden tot DNA-onderzoek aan te grijpen. Nu zij dat om haar moverende redenen niet heeft gedaan, trekt het hof hieruit de conclusie die het hof gerade voorkomt. Alles afwegende is het hof dan ook van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden de man heeft aangemerkt als verwekker van [de minderjarige] .
2.5
Voor de beantwoording van de vraag of in deze zaak de toestemming van de vrouw om [de minderjarige] te erkennen kan worden vervangen, zoals de man verzoekt, komt het aan op een afweging van de belangen van de man, de vrouw en [de minderjarige] bij de beoogde erkenning. Hierbij geldt als uitgangspunt dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie in rechte wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. De vrouw heeft er daarnaast belang bij dat zij een ongestoorde relatie met haar kind kan hebben. Van schade aan de belangen van het kind in de zin van artikel 1:204 lid 3 BW is slechts sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s zijn dat het kind wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Een zekere emotionele weerstand van de vrouw is onvoldoende om vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien duidelijk wordt dat de weerstand van de vrouw negatieve gevolgen voor de positie van het kind met zich brengt.
2.6
Het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat het verzoek van de man om vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning van [de minderjarige] moet worden toegewezen en overweegt hiertoe als volgt. Naar het oordeel van het hof is geen sprake van één van de ontzeggingsgronden in de zin van artikel 1:204 lid 3 BW. De vrouw heeft weliswaar gesteld dat de erkenning door de man de relatie tussen haar en [de minderjarige] ernstig zal verstoren en dat zij doodsbang is voor de man, maar dit heeft zij op geen enkele wijze onderbouwd. Zo ontbreekt bijvoorbeeld informatie van een behandelaar waaruit kan worden afgeleid dat een erkenning de vrouw emotioneel zou kunnen ontregelen. Ook is geen onderbouwing overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat de gestelde angsten van de vrouw voor de man gebaseerd zijn op feitelijke gebeurtenissen. Het hof volgt dan ook het advies van de bijzondere curator en zal in het belang van [de minderjarige] de beslissing van de rechtbank waarbij het verzoek van de man om vervangende toestemming voor de erkenning van [de minderjarige] is verleend in stand laten. Gelet op het door de rechtbank bepaalde over de uitvoerbaarheid bij voorraad en om daar geen onduidelijkheid over te laten ontstaan zal het hof de beschikking op dit punt vernietigen en beslissen als in het dictum is bepaald. Het hof merkt tot slot op dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij statusvoorlichting zal krijgen en hoopt dat de vrouw het belang van [de minderjarige] voorop kan stellen en bereid is om deze statusvoorlichting aan [de minderjarige] te geven.
Gezag en contactopbouw
2.7
Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting acht het hof zich onvoldoende voorgelicht om thans een beslissing te nemen omtrent zowel het gezag als de contactopbouw tussen de man en [de minderjarige] . Het hof ziet daarom aanleiding de raad te verzoeken een onderzoek te verrichten, toegespitst op de vraag of gezamenlijk gezag van de man en de vrouw en/of contactopbouw tussen de man en [de minderjarige] al dan niet in het belang van [de minderjarige] is. Het hof verzoekt de raad hierover te rapporteren en te adviseren en zijn schriftelijk rapport uiterlijk binnen vijf maanden na heden aan het hof te doen toekomen. Het hof zal partijen daarna in de gelegenheid stellen schriftelijk op dit rapport te reageren en zich daarbij uit te laten over de gewenste vervolgstappen in deze procedure. Gelet op het voorgaande zal het hof iedere verdere beslissing over het gezag en de omgangsregeling aanhouden in afwachting van de resultaten van voornoemd onderzoek.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen beslist het hof als volgt.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 18 december 2020, voor zover het betrekking heeft op de vervangende toestemming van de erkenning van het vaderschap;
en opnieuw beslissende:
verleent vervangende toestemming tot erkenning door de man van [de minderjarige] , geboren te [plaats1] [in] 2019;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
alvorens verder te beslissen:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen naar zowel de mogelijkheden van gezamenlijk gezag van de man en de vrouw als contactopbouw tussen de man en [de minderjarige] en vervolgens het hof daarover te rapporteren en te adviseren;
verzoekt de raad uiterlijk 28 augustus 2023 zijn schriftelijk rapport aan het hof te doen toekomen;
stelt partijen daarna in de gelegenheid schriftelijk op dit rapport te reageren en zich daarbij uit te laten over de gewenste vervolgstappen in deze procedure;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.F. Veenstra, I.M. Dölle en L. van Dijk, bijgestaan door mr. L. Kiemel als griffier, en is op 28 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.