ECLI:NL:GHARL:2023:2770

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
Wahv 200.312.779
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Wijma
  • M. Wijmenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding in administratief beroep onder de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter met betrekking tot de proceskostenvergoeding voor het indienen van een administratief beroepschrift onder de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De kantonrechter had een vergoeding van € 15,- toegekend voor het indienen van het beroepschrift, terwijl de gemachtigde van de betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, van mening was dat dit bedrag te laag was en niet in verhouding stond tot de werkelijke kosten. De kantonrechter had eerder de sanctie gematigd tot € 250,- en een totale proceskostenvergoeding van € 529,75 toegewezen, maar de gemachtigde stelde dat de kantonrechter ten onrechte de forfaitaire bedragen voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand had toegepast.

Het gerechtshof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de kantonrechter onvoldoende rekening had gehouden met de specifieke omstandigheden van de zaak. Het hof oordeelde dat de kantonrechter de vergoeding voor het indienen van het administratief beroepschrift niet had mogen matigen naar € 15,-, omdat er onvoldoende bewijs was dat dit bedrag de in redelijkheid gemaakte kosten oversteeg. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd en zelf de proceskostenvergoeding vastgesteld op een totaalbedrag van € 657,-, waarbij het hof rekening hield met de aard van de zaak en de inspanningen van de gemachtigde.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de proceskostenvergoeding in administratieve procedures en bevestigt dat de forfaitaire regeling niet zonder meer toegepast kan worden als dit leidt tot een onredelijke vergoeding. Het hof heeft de advocaat-generaal veroordeeld in de kosten, wat een belangrijke uitspraak is voor toekomstige Wahv-zaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.312.779/01
CJIB-nummer
: 238562738
Uitspraak d.d.
: 30 maart 2023
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland van 13 mei 2022, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. N.G.A. Voorbach, kantoorhoudende te Zoetermeer.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gedeeltelijk gegrond verklaard, die beslissing gewijzigd en de sanctie gematigd tot een bedrag van
€ 250,-. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 529,75.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. Het hoger beroep richt zich tegen de hoogte van de proceskostenvergoeding die is toegekend voor het indienen van een administratief beroepschrift. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de kantonrechter daarvoor ten onrechte slechts € 15,- heeft toegekend.
2. De kantonrechter heeft het bedrag van de sanctie gematigd naar € 250,-, omdat tijdens de procedure het sanctiebedrag voor de betreffende feitcode was verlaagd. Er is een proceskostenvergoeding toegekend van in totaal € 529,75, die als volgt is opgebouwd:
- indienen administratief beroepschrift: € 15,-
- telefonische hoorzitting officier van justitie: 0,5 punt x € 541,- x wegingsfactor 0,5
- indienen beroepschrift kantonrechter: 1 punt x € 759,- x wegingsfactor 0,5.
3. De kantonrechter heeft onder verwijzing naar artikel 2, derde lid, Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en het arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:HR:2015:2990) met betrekking tot de vergoeding voor het indienen van het administratief beroepschrift overwogen dat het vasthouden aan het puntensysteem uit het Bpb ertoe zou leiden dat de toegekende vergoeding de werkelijke kosten ver zou overtreffen. De kantonrechter neemt in aanmerking dat de onderneming van de gemachtigde jaarlijks zeer vele administratief beroepschriften indient. Het beroepschrift wordt gekenmerkt door ‘bouwstenen’ en aangenomen kan worden dat er veel sprake is van “digitaal knip- en plakwerk” of een grotendeels geautomatiseerd proces. Het administratief beroepschrift bevat in dit geval geen specifiek op de zaak toegespitste beroepsgronden. Daarom matigt de kantonrechter de vergoeding voor het indienen van het administratief beroepschrift. Hij acht € 15,- een redelijke vergoeding.
4. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat het uitgangspunt is dat de wegingsfactor licht (waarde 0,5) is. De gemachtigde verwijst hiervoor naar het arrest van het hof van 12 mei 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:3775) en ziet geen aanleiding om in dit geval van het uitgangspunt af te wijken. Onder verwijzing naar een brief van de procureur-generaal met betrekking tot de proceskostenvergoeding voor telefonische hoorzittingen in de Wahv-procedure, voert de gemachtigde verder aan dat het hof ruimte toekomt invulling te geven bij proceskostenvergoeding in Wahv-zaken. Het meervoudige arrest heeft invulling gegeven en de kantonrechter heeft dit niet onderkend.
5. In het arrest van het hof van 12 mei 2022 is overwogen dat, in verband met de uniforme toepassing het Bpb, de door de kantonrechter toegepaste wegingsfactor zich niet voor marginale, maar volle toetsing leent. Het hof stelt vast dat in deze zaak de door de kantonrechter gebezigde argumenten niet betrekking hebben op het gewicht van de zaak, maar op de door de gemachtigde geleverde inspanning. Dit heeft betrekking op de toe te kennen punten. De vraag die hier voorligt is of de kantonrechter met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Bpb de vergoeding voor het indienen van het administratief beroepschrift kon matigen naar € 15,-.
6. Uit het arrest van de Hoge Raad dat door de kantonrechter is genoemd volgt dat aanleiding bestaat voor een afwijking van de forfaitaire regeling als het voor elke individuele zaak vasthouden aan die regeling leidt tot een vergoeding die de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreft.
7. Vaststaat dat de betrokkene in het gelijk is gesteld en aanspraak maakt op toekenning van een proceskostenvergoeding (vgl. de arresten van het hof van 28 april 2020 en 1 april 2021, vindplaatsen op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2020:3336 en 2021:1786). Het hof stelt daarbij voorop dat bij de toekenning daarvan artikel 2, derde lid, van het Bpb in beginsel terughoudend dient te worden toegepast, gelet op het forfaitaire karakter van dat besluit.
8. Het hof is van oordeel dat in dit geval onvoldoende gebleken is dat de forfaitaire vergoeding de in redelijkheid gemaakte kosten overtreft en een bedrag van € 15,- redelijk zou zijn. In het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad was sprake van een zekere mate van samenhang tussen zaken en zou de totaal toegekende proceskostenvergoeding de in redelijkheid gemaakte kosten overtreffen. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Er is geen informatie over zaken waarmee eventueel samenhang bestaat of die gelijktijdig zijn behandeld. De omstandigheid dat de onderneming waarvoor de gemachtigde werkzaam zeer veel beroepschriften indient, gebruik zou maken van een geautomatiseerd proces en in dit geval het administratief beroepschrift geen relevante beroepsgronden bevat, is daarvoor onvoldoende. Ook overigens is van een andere bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Bpb, niet gebleken. Het hof ziet daarom geen aanleiding om de proceskostenvergoeding op grond van bijzondere omstandigheden te matigen.
9. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen ten aanzien van de vergoeding die is toegekend voor de fase van het administratief beroep en zelf de vergoeding vaststellen. De gemachtigde van de betrokkene heeft een administratief beroepschrift ingediend. Daarvoor wordt één punt toegekend. Het hof zal, met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Bpb, voor het telefonisch horen in administratief beroep een half punt toekennen. De waarde per punt bedraagt € 597,-. De proceskosten worden voor de fase van het administratief beroep bedragen € 447,75 (1,5 x € 597,- x 0,5).
10. De proceshandelingen in hoger beroep komen voor vergoeding in aanmerking. De gemachtigde van de betrokkene heeft een hoger beroepschrift ingediend. Daarvoor wordt één punt toegekend. De waarde per punt bedraagt € 837,-. Gelet op de aard van de zaak, de gemachtigde wordt enkel in het gelijk gesteld ten aanzien van de hoogte van de proceskostenvergoeding, wordt de wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak = zeer licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 209,25 (= 1 x € 837,- x 0,25).
11. Het voorgaande leidt tot onderstaande beslissing.

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter ten aanzien van de toegekende proceskostenvergoeding voor de fase van het administratief beroep;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 657,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Wijmenga als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.