ECLI:NL:GHARL:2023:2730

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
21-000903-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige en oplegging van straf

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 2002, was eerder veroordeeld voor ontuchtige handelingen met een dertienjarig meisje, waaronder seksueel binnendringen. Het hof bevestigt de bewezenverklaring van de rechtbank, maar wijzigt de strafoplegging. De rechtbank had de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden en een taakstraf van 150 uren opgelegd. Het hof oordeelt dat de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte geen aanleiding geven om het jeugdstrafrecht toe te passen. De verdachte was op het moment van de feiten 18 jaar oud en heeft gebruik gemaakt van de kwetsbare situatie van het slachtoffer. Het hof legt een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, met een proeftijd van twee jaren, en handhaaft de taakstraf van 150 uren. Daarnaast wordt de vordering van de benadeelde partij, die € 1.500,- aan immateriële schade vorderde, volledig toegewezen. Het hof benadrukt de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer en diens omgeving. De beslissing van het hof is genomen na zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij het hof zich niet kon vinden in het advies van de reclassering om het jeugdstrafrecht toe te passen. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank voor het overige, maar vernietigt de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000903-22
Uitspraak d.d.: 28 maart 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 22 februari 2022 met parketnummer 05-079945-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
wonende te [woonplaats]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 maart 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. S.B. Oosterhof, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich dus mede tegen de vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde feit van zaaknummer 05-079945-21. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit tegen de vrijspraak is gericht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige kamer van de rechtbank heeft de verdachte wegens - kort gezegd - ‘ontuchtige handelingen, die mede bestaan uit het seksueel binnendringen, met iemand tussen de twaalf en zestien jaar’ veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen jeugddetentie. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] geheel toegewezen tot een bedrag van € 1.500,- aan immateriële schade met wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof is van oordeel dat de meervoudige kamer van de rechtbank grotendeels op juiste wijze en juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis daarom bevestigen behalve voor zover het betreft de strafoplegging. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de meervoudige kamer van de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.

Oplegging van straf en/of maatregel

Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de
omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof
heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met het slachtoffer, een meisje van 13 jaar oud, waarbij de ontuchtige handelingen mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. De verdachte die op dat moment zelf 18 jaar oud was en het slachtoffer hadden elkaar nog niet eerder ontmoet, maar hadden sinds ongeveer een maand online en een enkele keer telefonisch contact. Hij heeft gebruik gemaakt van - of in ieder geval zijn ogen gesloten voor - de kwetsbare situatie waarin het meisje zich mede door het leeftijdsverschil ten opzichte van hem bevond. Ten behoeve van de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens heeft hij de verantwoordelijkheid die hij gezien het leeftijdsverschil ten opzichte van haar had verwaarloosd. De door de verdachte overtreden wetsbepaling beoogt jeugdigen van een bepaalde leeftijd te beschermen tegen het ondergaan van seksuele handelingen, ook als de seksuele handelingen met instemming van de jeugdigen zelf zijn ondergaan. Door zijn handelwijze heeft verdachte de lichamelijke en seksuele integriteit van het meisje geschonden, wat in het algemeen door slachtoffers als zeer ingrijpend wordt ervaren en voor hen nadelige psychische gevolgen van lange duur met zich kan brengen. Ook hier is dat het geval geweest, blijkens de schriftelijke verklaring die haar vader ter terechtzitting bij het hof heeft voorgelezen. Niet alleen in het leven van het slachtoffer zelf, maar ook in dat van haar ouders heeft deze zaak diep ingegrepen.
Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van het strafbare feit de leeftijd van 18 jaar maar nog niet de leeftijd van 23 jaar heeft bereikt, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77hh van het Wetboek van Strafrecht. Het hof overweegt daarbij dat de laatste wetswijziging van 1 april 2014, waarbij de leeftijdsgrens van 21 naar 23 jaar is gewijzigd, niet betekent dat jonge personen per definitie vanwege hun nog niet voltooide ontwikkeling strafrechtelijk gezien anders moeten worden beoordeeld dan verdachten die in hun ontwikkeling volgroeid zijn. Uitgangspunt blijft dat ten aanzien van de groep van 18- tot 23-jarigen in beginsel het strafrecht voor volwassenen van toepassing is. Toepassing van het jeugdstrafrecht ten aanzien van deze groep blijft een uitzondering: een uitzondering voor die gevallen waarbij de rechter in de persoonlijkheid van de adolescent of de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe grond vindt.
Het hof overweegt ten aanzien van de door de reclassering in 31 januari 2022 geadviseerde toepassing van het jeugdstrafrecht, als volgt. Het hof zal geen toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht. De reclassering heeft bij de beantwoording gebruik gemaakt van het daarvoor ontwikkelde wegingskader, om tot een professioneel oordeel te kunnen komen. Het hof is van oordeel dat door de reclassering geen doorslaggevende redenen zijn gegeven om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 77c Sr. Er is bij verdachte geen sprake van een verstandelijke beperking, geen sprake van beperkte handelingsvaardigheden en geen noodzaak tot pedagogische beïnvloeding. Verdachte functioneert op het niveau van zijn kalenderleeftijd.
Gelet op hetgeen uit voormeld rapport omtrent de persoon van verdachte naar voren is gekomen en de indruk die verdachte zelf ter terechtzitting op het hof heeft gemaakt, sluit het hof zich niet aan bij het advies van de reclassering en ziet het aldus geen aanleiding om het jeugdsanctierecht toe te passen. Evenmin is daartoe aanleiding gevonden in de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. Het hof zal verdachte derhalve berechten overeenkomstig het volwassenenstrafrecht.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 13 februari 2023 blijkt dat verdachte niet
eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Daarnaast is hij sinds de
onderhavige zaak ook niet meer met politie of justitie in aanraking gekomen.
Alles afwegend komt het hof tot de oplegging van:
- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van
twee jaren;
- een taakstraf voor de duur van 150 uren, indien niet (naar behoren) verricht te vervangen
door 75 dagen hechtenis met aftrek van het voorarrest volgens de maatstaf van twee uren
taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen en de benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van
artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straffen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 23 oktober 2020.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige.
Heft op het geschorste, tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. R.D.J. Visschers en mr. J.H. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G. Ladjevardi, griffier,
en op 28 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.H. van Dijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 28 maart 2023.
Tegenwoordig:
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. J. Zeilstra, advocaat-generaal,
mr. W.C.S. Huijbers, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.