Uitspraak
1.[appellant] ,
[appellanten],
Bouwbedrijf Postma,
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
22 maart 2018 aan [appellanten] is verzonden. [appellanten] hebben in reactie hierop een lijst met opmerkingen aan Bouwbedrijf Postma gezonden. Het proces-verbaal is door geen van partijen ondertekend.
3.Het oordeel van het hof
20 januari 2018. Partijen verschillen van mening over de vraag of de woning op
vooroplevering dat niet is ondertekend en waarop van [appellanten] uitgebreid commentaar is gekomen. Dit kan niet worden aangemerkt als een proces-verbaal van oplevering.
Verder kan, anders dan Bouwbedrijf Postma stelt, uit het enkele feit dat [appellanten] de woning direct op of na 28 februari 2018 wel hebben betrokken, niet worden afgeleid dat in dat geval sprake was van een oplevering onder voorbehoud. [appellanten] hebben namelijk aangevoerd dat zij – rekening houdend met de planning – de huur van hun oude woning al per 1 maart 2018 hadden opgezegd en geen andere keus hadden dan in de woning te trekken. Andere, door Bouwbedrijf Postma aan te voeren feiten aan de hand waarvan een oplevering aannemelijk is geworden ontbreken. Van een oplevering op 28 februari 2018 is dan ook geen sprake.
21 december 2018 coulant opgesteld. Zo vordert zij niet langer betaling van het meerwerk van € 7.081,78. Die kosten zien onder meer op de levering van een glazen deur en vervanging van enkele binnendeuren. Ook heeft Bouwbedrijf Postma op eigen kosten een voor de woning belangrijke nis in de keuken hersteld. Verder heeft zij haar eigen werkzaamheden en planning waar mogelijk ondergeschikt gemaakt aan de planning die [appellanten] met hun toeleveranciers en andere externen hadden. Dit laatste is één van de redenen dat de deadline van de bouwtermijn niet kon worden gehaald.
Daar komt bij dat Bouwbedrijf Postma [appellanten] bij hun noodgedwongen tijdelijke vertrek uit de woning financieel adequaat en zonder discussie hebben gecompenseerd. Ook speelt mee dat [appellanten] wel enige tijd in de woning hebben kunnen wonen. Dat is van belang omdat de gefixeerde schadevergoeding ziet op de schade die zij hebben geleden door overschrijding van de bouwtermijn en niet op de schade als gevolg van het constructieve gebrek aan de verdiepingsvloer. Dit alles bij elkaar maakt dat het hof aanleiding ziet om de verschuldigde schadevergoeding te matigen tot een bedrag van € 7.500,-.
4.De beslissing
- € 360,50 aan salaris van de advocaat van [appellanten] (0,5 procespunt x tarief III)
- € 163/255,- aan nakosten (kosten die ontstaan na deze uitspraak)
- € 894,19 aan procedurele kosten
- € 2.884,- (2 procespunten x appeltarief III)
- € 163/255,- aan nakosten (kosten die ontstaan na deze uitspraak)