Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002298-21
Uitspraak d.d.: 30 maart 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 30 april 2021 met parketnummer 18-209715-20 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
thans verblijvende in [verblijfplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 13, 14 februari 2023, 30 maart 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het hem primair ten laste gelegde (doodslag) tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De advocaat-generaal heeft ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen gevorderd dat het hof hierop conform de rechtbank zal beslissen.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. W. Koopmans, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft verdachte ter zake van doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft voorts op de vorderingen van de benadeelde partijen beslist als in het vonnis opgenomen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het op andere gronden tot de bewijsbeslissing en tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 16 augustus 2020 te [pleegplaats] , gemeente [pleeggemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door samen met zijn medeverdachte(n), althans alleen, die [slachtoffer] op te wachten en/of om hem heen/bij hem te gaan staan en/of (vervolgens die [slachtoffer] te slaan en/of stompen en/of te trappen en/of te schoppen, en/of met (een) (honkbal)knuppel(s), althans een hard voorwerp, op/tegen het hoofd te slaan, en/of met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam en/of het hoofd, te steken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 augustus 2020 te [pleegplaats] , gemeente [pleeggemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten, scheurletsel hoofdhuid, gebroken neusbeen, perforatie (linker)long en/of klaplong (rechts) heeft toegebracht, door samen met zijn medeverdachte(n), althans alleen, die [slachtoffer] op te wachten en/of om hem heen/bij hem te gaan staan en/of (vervolgens) die [slachtoffer] te slaan en/of stompen en/of te trappen en/of te schoppen, en/of met (een) (honkbal)knuppel(s), althans een hard voorwerp, op/tegen het hoofd en/of lichaam te slaan, en/of met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam en/of het hoofd, te steken, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 augustus 2020 te [pleegplaats] , gemeente [pleeggemeente] openlijk, te weten op/aan [straat 1] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door samen met zijn medeverdachte(n), althans alleen, die [slachtoffer] op te wachten en/of om hem heen/bij hem te gaan staan en/of (vervolgens) die [slachtoffer] te slaan en/of stompen en/of trappen en/of schoppen, en/of met (een) (honkbal)knuppel(s), althans een hard voorwerp, op/tegen het hoofd en/of lichaam te slaan, en/of met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam en/of het hoofd, te steken, terwijl dit door verdacht(en) gepleegde geweld de dood ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen omtrent het bewijs
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het verdachte primair ten laste gelegde (mede)plegen van doodslag niet bewezen kan worden, noch het subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde zodat algehele vrijspraak moet volgen. De verdediging heeft daartoe - kort gezegd - aangevoerd dat:
- de verklaringen van de getuige [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ) inconsistent en tegenstrijdig zijn en niet tot het bewijs gebruikt kunnen worden;
- de wijze van afscheid nemen van getuige [getuige 4] (hierna [getuige 4] ) en haar verklaring over de wijze van afscheid nemen niet als (steun)bewijs kan dienen voor het tenlastegelegde;
- de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet valt in te zien waarom en dat verdachte zich aanvankelijk op zijn zwijgrecht heeft beroepen;
- de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] vanwege grote verschillen in de onderscheiden verklaringen als onbetrouwbaar aangemerkt moeten worden en niet tot het bewijs gebruikt kunnen worden en daarnaast ook zeer grote behoedzaamheid moet worden betracht bij het gebruiken van verklaringen van medeverdachten.
- op grond van een alternatief scenario aannemelijk is dat medeverdachte [medeverdachte 2] het slachtoffer heeft gestoken, dan wel dat niet uit te sluiten is dat een ander, te weten [naam 1] , gestoken heeft;
- er geen overig wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot bewezenverklaring van de overige geweldshandelingen te komen.
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal acht de onder 1 primair ten laste gelegde doodslag bewezen. De advocaat-generaal heeft daartoe - kort gezegd - aangevoerd dat uit de verklaringen van getuige [getuige 3] , medeverdachte [medeverdachte 2] en die van de getuigen [getuige 5] , [getuige 6] en [getuige 7] afgeleid kan worden dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer gestoken heeft. Het dossier biedt onvoldoende steun aan het alternatieve scenario van de verdediging dat een ander dan verdachte het slachtoffer zou hebben gestoken.
Oordeel hof
1. Vaststelling feiten en omstandigheden
1.1Geweldsincident
Op 16 augustus 2020 tussen 03:32:18 en 03:38:21 uurvindt een ernstig geweldsincident plaats in de [straat 1] in [pleegplaats] waarbij [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) en zijn zoon [benadeelde 2] (hierna: [benadeelde 2] ) aanwezig zijn en verdachte met medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna medeverdachte [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: medeverdachte [medeverdachte 2] ).
Hierbij komt het 51-jarige slachtoffer om het leven en raakt medeverdachte [medeverdachte 1] gewond aan zijn hoofd.
1.2.Doodsoorzaak
Uit sectie op het lichaam van het slachtoffer blijkt dat er sprake was van twee steekletsels halverwege de rug links en rechts, bij leven ontstaan door de inwerking van uitwending mechanisch perforerend/klievend geweld, zoals opgeleverd kan worden door meervoudig steken met één of meerdere scherprandige voorwerpen zoals een mes. Deze letsels hebben geleid tot bloedverlies en ademhalings- en longfunctiestoornissen. Het overlijden wordt verklaard door deze twee steekletsels.
Daarnaast was sprake van scherprandig letsel op de hand, qua locatie passend bij afweerletsels. Verspreid over de hoofdhuid, het gelaat en het rechteroor waren scheurletsels en het neusbeen is gebroken. Deze letsels zijn bij leven ontstaan door de meervoudige inwerking van mechanisch stomp botsend geweld, zoals bijvoorbeeld opgeleverd kan worden door geslagen worden met bijvoorbeeld een honkbalknuppel. Deze letsels hebben geen bijdrage geleverd aan het overlijden. Dat geldt eveneens voor meerdere aangetroffen oppervlakkige huidbeschadigingen en onderhuidse bloeduitstortingen.
1.3.Aanloop confrontatie
Over de aanloop naar de confrontatie bestaat geen discussie.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] zijn in de avond en nacht van 15 op 16 augustus 2020 op stap geweest en op enig moment, in gezelschap van [naam 1] , teruggekeerd naar de woning van verdachte in de [straat 1] in [pleegplaats] . Bij thuiskomst rijdt [benadeelde 2] met [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) op een scooter langs de woning van verdachte. Er wordt over en weer geroepen. Aanleiding was vermoedelijk de omstandigheid dat medeverdachte [medeverdachte 2] eerder die avond/nacht de ruiten van [persoon 1] woning in de [straat 1] had ingegooid en hem de avond daarvoor had mishandeld.
[benadeelde 2] en [persoon 1] zijn vervolgens weggereden. Uit het dossier blijkt dat [benadeelde 2] om 03:22 uur zijn vader, het latere slachtoffer, belt. Verdachte belt ook met zijn vader, medeverdachte [medeverdachte 1] . Dit telefoongesprek vindt om 03.23 uur plaats. [medeverdachte 1] gaat daarna meteen naar de woning van zijn zoon, verdachte.
[benadeelde 2] keert terug naar de [straat 1] , vergezeld van zijn vader, het latere slachtoffer, en van [persoon 1] . [benadeelde 2] en het slachtoffer zijn gewapend met een vleesmes en een ploertendoder. Beiden zijn onder invloed van alcohol. Van het slachtoffer is bekend dat hij op dat moment opgefokt was en zich eerder die avond bij zijn restaurant ook al verbaal agressief had gedragen. Het slachtoffer is na aankomst in de [straat 1] met de ploertendoder in zijn hand in de richting van de woning van verdachte gelopen. Zijn zoon liep achter hem. [persoon 1] is niet meegelopen maar weggegaan. Verdachte, medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bevonden zich buiten voor de woning van verdachte aan de [straat 1] op het moment dat het slachtoffer, gewapend met een ploertendoder, kwam aanlopen.
Over hetgeen vervolgens plaatsvindt bestaat onduidelijkheid.
1.4.Verklaringen direct betrokkenen incident
Verdachte heeft verklaard dat hij aanwezig was bij de confrontatie de bewuste nacht.
Verdachte ontkent geweld te hebben gebruikt tegen het slachtoffer en heeft verklaard ook niet gezien te hebben hoe het slachtoffer aan zijn verwondingen is gekomen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte, daar specifiek naar gevraagd, verklaard dat hij nadat het slachtoffer met een ploertendoder op zijn vader afkwam en zijn vader sloeg, 'er alleen tussen is gesprongen'. Verdachte heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij na de confrontatie op zijn vaders scooter is weggereden naar de woning van zijn vader.
Ook medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben verklaard aanwezig te zijn geweest bij die confrontatie. [medeverdachte 2] ontkent eveneens geweld te hebben toegepast jegens het slachtoffer en niet te hebben gezien hoe het slachtoffer aan zijn verwondingen is gekomen. [medeverdachte 1] heeft verklaard zich niets meer te herinneren van de betreffende avond vanaf het moment dat hij zijn bewustzijn is verloren nadat het slachtoffer hem een klap met een ploertendoder op zijn hoofd gaf. [medeverdachte 2] heeft verklaard na de confrontatie naar de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] te zijn gegaan.
[benadeelde 2] heeft direct na het incident als getuige en later als verdachte meerdere verklaringen afgelegd over wat er gebeurd zou zijn die bewuste nacht. Het hof constateert met de rechtbank dat [benadeelde 2] op onderdelen niet consistent heeft verklaard. Het gaat dan om de handelingen die door verdachte en zijn medeverdachten zouden zijn begaan in de aanloop naar en tijdens de confrontatie en om de aanwezigheid en het gebruik van wapens door verdachte en zijn medeverdachten. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat deze verklaringen op inhoud zodanig verschillen en tegenstrijdig zijn dat deze niet als betrouwbaar aan te merken zijn en in beginsel onbruikbaar zijn om tot het bewijs gebezigd te worden. Dat geldt niet voor de verklaring van [benadeelde 2] voor zover die ziet op de omstandigheid dat hijzelf gewapend met een mes naar de woning van [verdachte] is gegaan. Die verklaring vindt steun in forensisch onderzoek. Dit mes is aangetroffen op de plaats delict en hierop is DNA van [benadeelde 2] aangetroffen.
Verder zijn er geen getuigen die gezien hebben door wie, hoe en op welk moment letsel aan het slachtoffer is toegebracht.
2.1Duiding aanloop en initiatief confrontatie
Over de duiding van de confrontatie bestaat in hoger beroep discussie.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof met de rechtbank van oordeel dat het initiatief voor de gewelddadige confrontatie niet bij verdachte en zijn medeverdachten lag.
De omstandigheid dat medeverdachte [medeverdachte 2] in de avond/nacht van 15 op 16 augustus 2020 de ruiten van [persoon 1] woning heeft ingegooid en hem de avond daarvoor heeft mishandeld doet daar niet aan af. Er is immers geen reden geweest voor [medeverdachte 2] te denken dat daarmee de zoon van het slachtoffer, laat staan het slachtoffer zelf, uit zijn tent zou worden gelokt. Dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] bij dat slaan en bij dat ingooien van de ramen of bij het besluit daartoe over te gaan betrokken waren, is bovendien niet gebleken. Wel heeft het gedrag van [medeverdachte 2] in algemene zin voeding gegeven aan de oplopende spanningen. Dat blijkt uit een Whatsappbericht van het slachtoffer aan [medeverdachte 2] waarbij het slachtoffer hem aanspreekt op het ingooien van de ruiten bij [persoon 1] . Dat verdachte of medeverdachte [medeverdachte 1] op de hoogte waren van dit appbericht blijkt uit het dossier overigens niet.
Met betrekking tot de Whatsappberichten die [medeverdachte 2] vervolgens aan het slachtoffer stuurt, te weten:
'Kom met zijn 3-en terug dan. Als je het voor hun op wil nemen.' kan, ook na nader onderzoek in hoger beroep, niet vastgesteld worden dat het slachtoffer die berichten gelezen heeft voor zijn komst naar de woning van verdachte. Van die berichten kan dus niet worden vastgesteld dat zij feitelijk hebben bijgedragen aan zijn komst en derhalve ook niet dat zij een rol hebben gespeeld in de aanloop naar het incident, of dat zij voor verdere escalatie hebben gezorgd. Uit het versturen van de berichten kan hooguit worden afgeleid dat medeverdachte [medeverdachte 2] een confrontatie kon verwachten. Aanknopingspunten om aan te nemen dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] ervan op de hoogte waren dat [medeverdachte 2] deze berichten naar het slachtoffer had gestuurd, ontbreken.
Verdachte heeft, net als eerder bij de politie, ook ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zijn vader, medeverdachte [medeverdachte 1] , belde om te bemiddelen. Hij was bang dat [benadeelde 2] terug zou keren met diens vader om de confrontatie aan te gaan. Dit was in het verleden eerder gebeurd. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft steeds verklaard dat zijn zoon belde en dat hij er naar toe is gegaan omdat hij in de buurt als buurtvader optrad en wilde bemiddelen. Die verklaring vindt steun in de verklaring van getuige [getuige 3] . [medeverdachte 1] heeft voorts verklaard dat hij niets te vrezen had van het slachtoffer omdat hij een paar weken ervoor juist met het slachtoffer een gesprek had gevoerd over de spanningen tussen hun zoons en zij afgesproken hadden zich er niet mee te bemoeien. Het hof acht voornoemde verklaringen geloofwaardig en gaat ervan uit dat verdachte zijn vader belde om escalatie te voorkomen en om hem te vragen te bemiddelen.
Het slachtoffer en zijn zoon [benadeelde 2] zijn vervolgens bewapend met een ploertendoder en mes naar de [straat 1] gegaan. Zij hadden die wapens in hun handen toen zij op de woning van verdachte afliepen. Het hof leidt uit het paraat hebben van de wapens af dat een gewelddadig treffen het doel was en uit de aard van de wapens ook dat dit ernstig geweld in kon houden.
Verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben verklaard dat het slachtoffer na aankomst met zijn zoon in de [straat 1] op [medeverdachte 1] afliep met een ploertendoder in zijn hand en hem daarmee een klap gaf op zijn hoofd. Het hof acht deze verklaringen ten aanzien van de volgtijdelijkheid betrouwbaar. Deze lezing vindt namelijk ook steun in de verklaring van de partner van het slachtoffer, [benadeelde 1] . Zij heeft verklaard dat zij van haar zoon [benadeelde 2] heeft gehoord dat haar partner, het slachtoffer, als eerste een klap uitdeelde op het hoofd van medeverdachte [medeverdachte 1] .
Het was dus het slachtoffer zelf dat medeverdachte [medeverdachte 1] als eerste een klap met een meegebrachte ploertendoder heeft gegeven. Het hof concludeert dat het slachtoffer niet alleen een gewelddadig treffen opzocht, maar dat hij bovendien het initiatief tot ernstig geweld aan zich heeft gehouden. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat verdachte, dan wel zijn medeverdachten zelf op voorhand bereid of van plan was/waren dit niveau van geweld in te zetten dan wel een confrontatie met deze inzet kon(den) verwachten.
2.2.Betrokkenheid verdachte
Het hof ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of kan worden vastgesteld dat verdachte het slachtoffer tijdens de confrontatie in zijn rug heeft gestoken en daarmee dodelijk letsel heeft toegebracht. Verdachte erkent betrokken te zijn geweest bij de confrontatie en tussen zijn vader en het slachtoffer in te zijn gesprongen. Hij ontkent echter enige vorm van geweld uitgeoefend te hebben. Het hof acht die verklaring ongeloofwaardig in het licht bezien van het navolgende.
2.2.1.Betrouwbaarheid verklaring [getuige 3]
Na het incident is verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [naam 1] naar de nabijgelegen woning van medeverdachte [medeverdachte 1] gegaan waar op dat moment diens vriendin [getuige 3] aanwezig was. De getuige [getuige 3] heeft in haar tweede verhoor bij de politie op 24 augustus 2020 verklaard dat [medeverdachte 1] binnenkwam met een hoofdwond en dat zij verdachte toen heeft horen vertellen dat zijn vader op zijn hoofd werd geslagen met iets en dat hij, verdachte, toen een mes heeft gepakt uit de keuken en het slachtoffer heeft neergestoken.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaring van getuige [getuige 3] onbetrouwbaar en derhalve onbruikbaar voor het bewijs is. Daartoe is door de verdediging specifiek aangevoerd dat verbalisanten [getuige 3] woorden in de mond hebben gelegd, sturende vragen hebben gesteld en dat [getuige 3] haar verklaring wilde intrekken en daarom niet ondertekend heeft.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat deze stellingname van de verdediging geen steun vindt in het uitgewerkte proces-verbaal van verhoor van 24 augustus 2020. Van sturende vragen of het in de mond leggen van woorden blijkt uit dit uitgewerkte proces-verbaal niet. Wel blijkt uit dit uitgewerkte verhoor, zoals ook door de rechtbank is overwogen, dat [getuige 3] het moeilijk vindt om te vertellen wat er gebeurd is omdat zij bang is voor de gevolgen die dit voor haar veiligheid en familierelaties kan hebben. Haar weigering om de verklaring te ondertekenen moet naar het oordeel van het hof dan ook in dat licht bezien worden.
Het hof constateert in dat kader voorts dat [getuige 3] niet alleen bij de politie heeft verklaard dat verdachte degene was die heeft gestoken, maar daar ook met anderen over heeft gesproken. Illustratief is de verklaring van [getuige 5] , de maatschappelijk werker van medeverdachte [medeverdachte 1] . [getuige 3] heeft [getuige 5] op 17 augustus 2020 een appje gestuurd met de vraag of zij contact zou kunnen opnemen met haar. In een gesprek op 19 augustus 2020 heeft zij [getuige 5] verteld dat zij van [verdachte] gehoord had dat hij het gedaan zou hebben. Reeds voordat zij met de politie gesproken heeft dus.
En ook in een opgenomen telefoongesprek op 12 september 2020 met [medeverdachte 1] komt haar verklaring op dit specifieke punt aan de orde: "
Als ik het niet verteld had, had [getuige 4] (het hof begrijpt: de moeder van verdachte)
het wel verteld",waarop [medeverdachte 1] bevestigend antwoordt.
[getuige 3] is ter gelegenheid van de strafzaak in hoger beroep ook door de raadsheer-commissaris gehoord. Uit de verklaring die [getuige 3] op 19 oktober 2022 ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft afgelegd volgt dat zij bij haar eerder tegenover de politie afgelegde verklaring blijft. Tegenover de raadsheer-commissaris heeft zij eveneens bevestigd en verklaard dat verdachte in het algemeen tegen iedereen die in de woning van [medeverdachte 1] aanwezig was, gezegd heeft dat hij gestoken had. Dat [getuige 3] zich verdere details niet (meer) kan herinneren doet daaraan niet af.
Kortom: [getuige 3] heeft telkens consistent verklaard aangaande hetgeen zij uit de mond van verdachte heeft gehoord. Niet alleen tegenover de politie maar ook tegenover [getuige 5] en in een telefonisch gesprek met medeverdachte [medeverdachte 1] en later bij de raadsheer-commissaris.
Het hof acht de verklaring van [getuige 3] daarom betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.
2.2.2.Overig bewijs
De verklaring van [getuige 3] dat verdachte gestoken heeft vindt steun in de navolgende bewijsmiddelen.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft tegenover de rechter-commissaris op de vraag of verdachte in de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gezegd dat hij gestoken had, geantwoord dat dit inderdaad door iemand die daar aanwezig was, is gezegd. [medeverdachte 2] wil niet zeggen wie dat heeft gezegd. Het hof acht het gelet op de verklaring van [getuige 3] aannemelijk dat [medeverdachte 2] daarmee verdachte bedoelt.
De moeder van verdachte, [getuige 4] , heeft verklaard dat verdachte haar die nacht belde met de mededeling dat het slachtoffer was neergestoken. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat deze verklaring op zichzelf genomen niet redengevend is voor het bewijs dat verdachte het slachtoffer gestoken heeft. Dat is anders ten aanzien van de verklaring die [getuige 7] , de broer van [getuige 4] heeft afgelegd. [getuige 4] woonde destijds tijdelijk in bij haar broer. [getuige 7] heeft verklaard dat zijn zus de bewuste nacht naast zijn bed stond en vertelde dat er iets verschrikkelijks gebeurd was: "
Het is goed mis. Er is iets verschrikkelijks gebeurd.
[verdachte] heeft iemand neergestoken.”[getuige 7] heeft daarover verklaard dat hij de precieze woorden niet meer weet maar dat het hem duidelijk werd dat [verdachte] iemand had gestoken
.Deze verklaring acht het hof wel redengevend voor het bewijs, mede in het licht bezien van het tapgesprek op 23 augustus 2020 tussen [getuige 4] en een onbekende derde. Daarin geeft [getuige 4] aan dat ze hoopt dat '
zijn (het hof begrijpt verdachtes)
messteek'niet fataal is.
Ook het tapgesprek van 12 september 2020 tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en getuige [getuige 3] over de verdedigingsstrategie van verdachte in de strafzaak en zijn beroep op het zwijgrecht geeft steun aan de verklaring van [getuige 3] . [medeverdachte 1] zegt in dit gesprek tegen [getuige 3] dat verdachte zich op zijn zwijgrecht moet beroepen omdat hij anders voor de 12 jaar gaat en dat het er om gaat wat ze kunnen bewijzen.
2.2.3.Conclusie
Uit de verklaring van de getuige [getuige 3] leidt het hof af dat verdachte een mes heeft gepakt en het slachtoffer heeft gestoken. Het hof acht op grond van vorenstaande bewijsmiddelen en overwegingen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer tweemaal met een mes heeft gestoken halverwege in de rug ten gevolge waarvan het slachtoffer is komen te overlijden. Dit geweld is naar uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op de dood van het slachtoffer dat hieruit het opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, kan worden afgeleid.
Overig door verdachte toegebracht geweld jegens het slachtoffer kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld.
Met de rechtbank acht het hof niet bewezen dat verdachte de doodslag tezamen en in vereniging met de twee medeverdachten gepleegd heeft. Het dossier geeft geen helder beeld wat zich precies heeft afgespeeld en in welke volgorde. Op welk moment het slachtoffer in zijn rug is gestoken, is op basis van het dossier niet vast te stellen. Ook kan niet worden vastgesteld of de medeverdachten vooraf of ten tijde van de confrontatie wisten dat verdachte een mes had en hiermee zou gaan steken. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij geen mes heeft gezien en ook dat hij het moment van het steken niet heeft gezien. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft na de klap naar eigen zeggen niks meer gezien. Het dossier bevat geen concrete aanwijzingen voor het tegendeel. In dit verband merkt het hof op dat ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte 2] door [benadeelde 2] aanvankelijk is verklaard dat hij een mes had en steekbewegingen richting zijn vader maakte. Zoals reeds overwogen acht het hof de verklaring van [benadeelde 2] onbetrouwbaar en niet bruikbaar voor het bewijs. Dat geldt derhalve ook voor zijn verklaring dat [medeverdachte 2] een mes bij zich droeg en steekbewegingen jegens het slachtoffer maakte. Die verklaring heeft [benadeelde 2] overigens later ingetrokken, hetgeen onderstreept waarom zijn verklaringen niet als betrouwbaar aan te merken zijn.
Uit niets blijkt dan ook dat de medeverdachten er ten tijde van de confrontatie met het slachtoffer rekening mee moesten houden dat het slachtoffer door het gebruik met een mes dodelijk getroffen zou worden dan wel zelf gestoken hebben. Van een nauwe en bewuste samenwerking blijkt in het geheel niet en ook blijkt niet wat de precieze bijdrage(n) van de medeverdachte(n) - die dan ook nog van voldoende gewicht moet(en) zijn geweest om als medepleger(s) gekwalificeerd te kunnen worden - zou zijn geweest.
Voor eerder of overig geweld door verdachte dat een bijdrage aan het overlijden van het slachtoffer heeft geleverd heeft het hof geen bewijs gevonden en het hof is evenmin van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de medeverdachten zich aan ander zelfstandig uitgeoefend geweld hebben schuldig gemaakt, om als medepleger van de doodslag aangemerkt te kunnen worden.
Het hof heeft de medeverdachten in hun strafzaken daarvan vrijgesproken.
2.2.4Verwerping verweer alternatieve scenario's
Namens de verdachte is door de verdediging een alternatief scenario naar voren gebracht. De verdediging heeft gesteld dat het dossier sterke aanwijzingen bevat dat medeverdachte [medeverdachte 2] het slachtoffer dodelijk heeft gestoken. Het hof is van oordeel dat dit alternatieve scenario zijn weerlegging vindt in de inhoud van de bewijsmiddelen en in de bewijsoverwegingen. Het alternatieve scenario is derhalve niet aannemelijk geworden.
Dat geldt ook voor het alternatieve scenario - voor zover de verdediging dat verweer in hoger beroep handhaaft - waaraan de stellingname ten grondslag ligt dat op basis van het dossier niet uit te sluiten is dat [naam 1] een mes heeft meegenomen en naar buiten is gegaan. Ook dit scenario vindt in het licht bezien van vorenstaande vaststelling van feiten en omstandigheden, bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen zijn weerlegging. Dit scenario is derhalve evenmin aannemelijk geworden.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen die als aanvulling op dit arrest in de bijlage zijn gevoegd en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 16 augustus 2020 te [pleegplaats] [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door die [slachtoffer] met een mes in de rug te steken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Beroep op noodweer/noodweerexces
Standpunt verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw overeenkomstig haar in eerste aanleg en ter gelegenheid van het hoger beroep overgelegde pleitnota’s (subsidiair) aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, dan wel noodweerexces. De raadsvrouw heeft het hof verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
De raadsvrouw heeft daartoe gesteld dat verdachte en zijn medeverdachten zich geconfronteerd zagen met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding op het moment dat het slachtoffer en zijn zoon gewapend met een vleesmes en ploertendoder in de [straat 1] aankwamen en het slachtoffer medeverdachte [medeverdachte 1] , verdachtes vader, meermalen met een ploertendoder op zijn hoofd sloeg. Gedurende het gehele incident is sprake geweest van een noodweersituatie waartegen verdachte zich mocht verdedigen. De verdediging stelt zich op het standpunt dat voldaan is aan de eis van proportionaliteit nu het slachtoffer met een potentieel dodelijk wapen sloeg waardoor verdediging met een mes of honkbalknuppel gerechtvaardigd is. De verdediging stelt voorts dat aan de eis van subsidiariteit is voldaan nu verdachte geen redelijke mogelijkheid had zich te onttrekken en dat dit in de gegeven bedreigende situatie ook niet van hem gevergd kon worden.
Standpunt advocaat-generaal
Volgens de advocaat-generaal komt verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toe nu van een noodweersituatie geen sprake is geweest. De advocaat-generaal gaat van een andere feitenvaststelling uit dan de verdediging. Meer specifiek heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat de confrontatie voorbereid lijkt te zijn nu verdachte, samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bewapend en getalsmatig versterkt, voor de woning van het huis van verdachte zijn gaan staan en er niet voor hebben gekozen naar binnen te gaan of de politie te bellen toen [benadeelde 2] met het slachtoffer aankwam. De omstandigheid dat het slachtoffer vele verwondingen had verhoudt zich, mede gelet op het uitblijven van een verklaring van verdachte over de chronologie en wijze waarop hetgeen feitelijk heeft plaatsgevonden, moeilijk met een noodweersituatie.
Oordeel hof
Het hof stelt voorop dat de wet voor een geslaagd beroep op noodweer vereist dat de verdedigingshandeling is geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding.
Het hof stelt voorts vast dat uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de omstandigheid dat een verdachte de hem tenlastegelegde gedraging ontkent, niet zonder meer aan het slagen van een beroep op noodweer(exces) in de weg behoeft te staan en dat de rechter de last tot het aannemelijk maken van de feitelijke grondslag niet uitsluitend op de verdachte mag leggen.
Het hof overweegt als volgt.
Het gebrek aan volledig zicht op de gebeurtenissen is een complicerende factor bij de vaststelling van de feiten en omstandigheden die van belang zijn bij de beantwoording van de voorliggende vraag naar de strafbaarheid.
In vorenstaande vaststelling van de feiten en omstandigheden heeft het hof geoordeeld dat het initiatief voor de gewelddadige confrontatie niet bij verdachte en zijn medeverdachten lag en dat het slachtoffer als eerste medeverdachte [medeverdachte 1] met een ploertendoder op zijn hoofd heeft geslagen waardoor [medeverdachte 1] gewond is geraakt. Voor het overige is alleen komen vast te staan dat verdachte het slachtoffer nadien op enig moment met twee messteken in zijn rug heeft gestoken. Een en ander heeft zich tussen 03:32:18 en 03:38:21 uur afgespeeld.
Waar verdachte zich op het moment waarop zijn vader werd geslagen buiten bevond, is op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting niet vast te stellen. Evenmin op welk moment verdachte een mes heeft gebruikt jegens het slachtoffer en waar verdachte zich ten tijde van het steken ten opzichte van het slachtoffer bevond. Voorts is niet gebleken met welk mes dat is gebeurd en wat precies de volgordelijkheid van handelen is geweest. Wel blijkt uit de verklaring van [getuige 3] dat verdachte nadat het slachtoffer medeverdachte [medeverdachte 1] met een ploertendoder op het hoofd sloeg nog zijn woning binnen is gegaan om een mes te halen. Verdachte is ter terechtzitting van het hof naar al deze aspecten gevraagd maar heeft ontkend het slachtoffer gestoken te hebben.
Dat verdachte heeft gestoken in een situatie waarin en op een moment waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn vader is op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting daarom niet vast te stellen. De enkele omstandigheid dat het slachtoffer [medeverdachte 1] als eerste heeft geslagen met een ploertendoder is daartoe onvoldoende. Of het steken door verdachte een verontschuldigbare reactie is op de aanranding tegen zijn vader en voorts een reactie is die voor het overige voldoet aan de vereisten voor noodweer(exces) kan het hof dan ook niet beoordelen. Er is zo weinig bekend geworden dat alle scenario's die door de verdediging zijn aangedragen om een noodweersituatie aannemelijk te maken stranden nu geen begin van aannemelijkheid daarvan is vast te stellen.
Het beroep op noodweer(exces) wordt verworpen.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Tijdens een confrontatie op straat in de nacht van 15 op 16 augustus 2020 in [pleegplaats] heeft verdachte het slachtoffer [slachtoffer] twee keer met een mes in zijn rug gestoken ten gevolge waarvan hij is overleden. Verdachte heeft het slachtoffer daarmee het meest fundamentele recht, het recht op leven, ontnomen. Aan de nabestaanden van het slachtoffer is onbeschrijflijk veel leed en verdriet toegebracht. De nabestaanden moeten zonder hun partner, vader en zoon verder leven en dit verdriet met zich meedragen.
Het opzettelijk iemand van het leven beroven behoort tot de zwaarste categorie feiten die het Wetboek van Strafrecht kent en is zeer schokkend voor de rechtsorde. Meerdere bewoners in de straat hebben iets gehoord of waargenomen van de confrontatie en de uiteindelijke gevolgen van het steekincident. Dit heeft bij hen, maar ook bij anderen die daarvan op de hoogte zijn geraakt, gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het hem betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 januari 2023. Daaruit blijkt dat verdachte eenmaal eerder is veroordeeld voor openlijk geweld. Deze onherroepelijke veroordeling weegt het hof in zeer beperkte mate mee nu het een feit uit 2015 is.
Het hof heeft voorts gelet op de persoonlijke omstandigheden voor zover deze door en namens hem ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gebracht en zoals deze uit de over verdachte opgemaakte reclasseringsrapportages blijken.
Verdachte heeft tot op heden geen openheid van zaken gegeven over zijn handelen. Aanvankelijk heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen en later heeft hij ontkend dat hij het slachtoffer heeft gestoken. Verdachte heeft daarmee geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daad. Dit aspect heeft het hof laten meewegen bij de bepaling van de op te leggen straf.
Het nemen van het leven van een ander kan niet anders worden bestraft dan met het opleggen van een gevangenisstraf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt.
Het hof houdt bij het bepalen van de hoogte van de onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming, evenals de rechtbank, in strafverlagende zin rekening met de rol van het slachtoffer en diens zoon in de escalatie van het conflict. Zij hebben welbewust de confrontatie gezocht en zijn bewapend met een mes en ploertendoder naar verdachten toe gegaan. Dat geeft, zoals het hof reeds heeft overwogen, het niveau van de potentiële geweldsinzet van hun kant aan. Het was vervolgens het slachtoffer zelf dat medeverdachte [medeverdachte 1] als eerste een klap met de ploertendoder heeft gegeven. Dat illustreert met welke inzet geweld werd gepleegd. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat verdachte, voordat hij werd geconfronteerd met een ploertendoder, zelf bereid was dergelijk ernstig geweld in te zetten dan wel een confrontatie met deze inzet kon verwachten. Het hof gaat er vanuit dat verdachte niet uit was op een confrontatie, laat staan met dit noodlottige gevolg. Dat blijkt ook uit het feit dat hij juist zijn vader belde om te bemiddelen. Dat de situatie vervolgens ter plekke zo snel uit de hand liep had de verdachte niet voorzien. In die rampzalige dynamiek heeft hij het slachtoffer twee keer gestoken.
Het hof acht, alles afwegende een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren passend en geboden. Deze straf is lager dan de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf omdat het hof de escalerende rol van het slachtoffer en zijn zoon in het conflict op grond van vorenstaande overwegingen zwaarder weegt dan de rechtbank. Daarnaast ziet het hof in de leeftijd van verdachte, zijn persoonlijke omstandigheden en de justitiële documentatie geen aanleiding of alarmbellen om te veronderstellen dat verdachte in de toekomst zich aan een nieuw en/of soortgelijk geweldsincident zal schuldig maken.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.