ECLI:NL:GHARL:2023:2693

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
200.317.990/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van de beslissing over de wijze van verdeling van de woning afgewezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Dickhoff, verzocht om schorsing van de beschikking van 28 juli 2022, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en een beslissing werd genomen over de verdeling van de echtelijke woning. De rechtbank had bepaald dat de woning aan de vrouw zou worden toegedeeld onder bepaalde voorwaarden, maar de vrouw was van mening dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de woning in de gemeenschap van goederen viel en dat er sprake was van een kennelijke misslag.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep en het verzoek tot schorsing beoordeeld. Het hof oordeelde dat de vrouw niet voldoende had onderbouwd dat haar belang bij schorsing zwaarder woog dan het belang van de man bij de uitvoering van de beschikking. De vrouw had aangevoerd dat er gewijzigde omstandigheden waren, waaronder de wens van hun dochter om de woning niet te betreden en haar aanstaande ontslag, maar het hof oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om het verzoek tot schorsing te rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft het hof het verzoek tot schorsing afgewezen, waarbij het belang van de man om over zijn geldelijke aandeel in de woning te kunnen beschikken zwaarder woog dan de belangen van de vrouw. De beslissing van het hof is op 28 maart 2023 in het openbaar uitgesproken door de rechters R. Feunekes, H. Phaff en L. Hamer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.317.990/02
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 508582 en 530871)
beschikking van 28 maart 2023 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Dickhoff te Diemen,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H.E. Brokers-van Dijk te Vleuten.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 28 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Bij deze beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en – uitvoerbaar bij voorraad – onder meer een beslissing gegeven over de wijze van verdeling van de echtelijke woning van partijen te [woonplaats1] (verder ook: de woning) die luidt als volgt:
“…..
4.8.
gelast de wijze van verdeling van de voormalige echtelijke woning aan de
[adres] te [woonplaats1] , als volgt:
a. de woning zal worden toegedeeld aan de vrouw tegen een bedrag van € 800.000,00 (achthonderdduizend euro) onder de ontbindende voorwaarden dat de vrouw binnen drie maanden na de datum van deze beschikking aan de man aantoont dat zij in staat is de woning over te nemen en hem te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening;
b. indien aan de hiervoor onder a genoemde voorwaarden wordt voldaan, zal de man zijn aandeel in de woning overdragen aan de vrouw uiterlijk op 15 november 2022, onder de voorwaarde dat hij uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening wordt ontslagen en dat aan hem wordt uitgekeerd een bedrag gelijk aan de helft van de ovenwaarde van de woning nadat eerst bij die overwaarde het bedrag dat bij de notaris in depot staat is opgeteld en er de aanspraak van de vrouw ad € 172.320,00 van is afgetrokken. De kosten van de notariële overdracht dienen door de partijen bij helfte te worden gedragen;
c. indien en voor zover niet aan de hiervoor onder a genoemde voorwaarden wordt voldaan, zal de woning worden verkocht en geleverd aan een derde, waartoe partijen gezamenlijk een verkoopopdracht zullen verstrekken aan een door hen aan te wijzen makelaar, die partijen, indien zij geen overeenstemming bereiken, bindend zal adviseren ten aanzien van de vraag- en laatprijs. Bij verkoop en levering van de woning dient uit de verkoopopbrengst de op de woning rustende hypothecaire geldlening te worden afgelost, dienen de kosten verbonden aan de verkoop te worden voldaan en dient aan de vrouw € 172.320,00 te worden uitgekeerd. Partijen zijn vervolgens ieder voor de helft gerechtigd tot de resterende opbrengst vermeerderd met het bedrag dat bij de notaris in depot staat;
…..”
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 13 januari 2023;
- het verweerschrift op het verzoek tot schorsing;
- een journaalbericht van mr. Brokers-van Dijk met een productie.

3.De motivering van de beslissing

3.1
De vrouw is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 28 juli 2022. Aan de orde in deze procedure is het verzoek van de vrouw schorsing te bevelen van de werking van de beschikking van 28 juli 2022 ten aanzien van de onder 1. weergegeven beslissing over de wijze van verdeling van de woning totdat in de procedure in hoger beroep definitief zal zijn beslist.
juridisch kader
3.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
3.3
Het hof stelt het volgende voorop onder verwijzing naar HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.4
Het hof is van oordeel dat rechtsoverweging 3.79. in de beschikking van 28 juli 2022 een uitleg van het begrip uitvoerbaar bij voorraad betreft, maar geen motivering is waarom de rechtbank de beslissing uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. Dat heeft tot gevolg dat de hierboven staande criteria a. en b. in deze procedure kunnen worden toegepast. Het hof kan de uitvoerbaarheid uitsluitend schorsen, als het belang van de vrouw bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de man bij de uitvoering van de beslissing en daarnaast kan het hof als sprake is van een misslag is daaraan eventueel gevolgen verbinden.
3.5
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de woning en de ondergrond in de gemeenschap van goederen vallen en dat daarom sprake is van een kennelijke misslag. Verder heeft de rechtbank het vergoedingsrecht niet goed berekend om meerdere redenen (de vrouw verwijst hiervoor naar haar beroepschrift). Op basis van de beschikking van 28 juli 2022 dient zij een bedrag aan de man te voldoen van € 189.521,04, maar heeft zij zelf een vordering op de man die vele malen hoger is.
De toedeling van de woning heeft nog niet plaatsgevonden omdat er discussie is ontstaan tussen haar en de man over inhoud van de notariële akte van verdeling en de inhoud van de door de notaris opgestelde nota van afrekening.
Daarnaast heeft de man de inboedelgoederen volledig tot zich genomen en is niet bereid tot afgifte. Er moet rekening mee worden gehouden dat de vrouw weinig mogelijkheden heeft om verhaal op de man te kunnen halen. De man is niet bereid om het betwiste bedrag in depot te laten staan bij de notaris.
3.6
De man stelt dat de stelling van de vrouw dat sprake is van een kennelijke misslag een verkapt hoger beroep vormt en dat daarvoor in deze schorsingsprocedure geen plaats is. Bovendien heeft de vrouw geen grief gericht tegen de wijze van verdeling van de woning. De woning behoort tot de huwelijksgemeenschap dus is er geen sprake van een kennelijke misslag.
Dat de vrouw van mening is dat zij een veel hogere vordering heeft dan de rechtbank heeft beslist, vormt eveneens een verkapt hoger beroep waarvoor in deze procedure geen plaats is en haar stellingen ten aanzien van de hoogte van haar vordering zijn ook onjuist. Sinds de zomer van 2021 woont de man in een sociale huurwoning. Zolang de woning niet aan de vrouw is toegedeeld kan de man niet beschikken over zijn deel van de overwaarde. Hij ontvangt een uitkering en zit financieel erg klem. Er is verder ook nog een risico dat de woning in de nabije toekomst minder waard zal worden.
3.7
Het hof stelt vast dat de man voorafgaand aan deze procedure die door de vrouw is ingesteld, bij de rechtbank in kort geding (ingesteld bij dagvaarding op 27 december 2022) heeft gevorderd de vrouw te veroordelen haar medewerking te verlenen aan het opstellen en verlijden van de akte van verdeling van de woning waarbij de woning wordt toegedeeld en geleverd aan de vrouw, op straffe van een dwangsom, dan wel vervangende toestemming te verlenen voor het ondertekenen van de genoemde akte van verdeling.
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 7 februari 2023 bepaald dat de man geen spoedeisend belang heeft, zijn vorderingen zijn daarom afgewezen.
Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek tot schorsing heeft de advocaat van de man meegedeeld dat de man appel zal instellen tegen deze beslissing.
3.8
De toets in deze schorsingsprocedure bij het hof is anders dan de toets bij de procedure bij de rechtbank in kort geding. Het is in deze procedure aan de vrouw om te stellen dat, en door middel van stukken te onderbouwen waarom, haar belang zwaarder weegt dan het belang van de man dan wel dat sprake is van een kennelijke misslag of eventueel nieuwe feiten en omstandigheden aan te voeren die schorsing rechtvaardigen. De vrouw is hierin naar het oordeel van het hof niet geslaagd. Het hof legt hierna uit waarom.
3.9
Het hof is van oordeel dat uit de stellingen van vrouw volgt dat zij het niet eens is met de weging door de rechtbank van de stellingen van partijen, maar het hof ziet hierin onvoldoende onderbouwing dat sprake is van een kennelijke misslag. Nu het hof de kans van slagen van het hoger beroep bij de beoordeling van het verzoek tot schorsing buiten beschouwing moet laten, moeten de stellingen van de vrouw omtrent de vraag of de woning en de ondergrond al dan niet in de gemeenschap van goederen vallen en haar stelling over de hoogte van haar vergoedingsrecht op de man worden gepasseerd.
3.1
Het hof vindt het belang van de vrouw omtrent de verhaalsmogelijkheden op de man niet zwaarder wegen dan het belang van de man om vrij te kunnen beschikken over zijn geldelijke aandeel in de woning. Dat de vrouw stelt dat de man naast zijn uitkering ook partneralimentatie ontvangt, maakt dit oordeel niet anders. Uit de beschikking van 28 juli 2022 blijkt namelijk dat de man een behoorlijke aanvullende behoefte heeft naast zijn inkomen en dat daarin met de partneralimentatie slechts gedeeltelijk wordt voorzien.
3.11
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling van het schorsingsverzoek nog gesteld dat sprake is van gewijzigde omstandigheden. De dochter van partijen wil de woning nog steeds niet betreden en binnenkort zal een verzoek tot uithuisplaatsing van de kinderen aan de kinderrechter worden voorgelegd door de gezinsmanager. Verder moeten volgens de vrouw haar ouders garant staan voor de offerte en de hypotheekakte en haar ouders geven er de voorkeur aan de uitkomsten van de bodemprocedure in hoger beroep af te wachten. Dan kan een definitieve afrekening worden gemaakt en kan zij een keuze maken inzake de toedeling van het huis. Daar komt tot slot nog bij dat haar dienstverband vanwege een internationale reorganisatie om financieel economische redenen per 1 mei 2023 zal eindigen.
Het hof is van oordeel dat deze gewijzigde omstandigheden ook niet tot gevolg hebben dat het belang van de vrouw bij een schorsing alsnog zwaarder weegt dan het belang van de man. Haar stelling komen er in de kern op neer dat zij inmiddels niet meer zeker weet of zij de woning wil behouden. Indien de vrouw de woning (uiteindelijk) niet wil behouden dan voorziet de beslissing van de rechtbank zoals hiervoor is opgenomen onder punt c. in de wijze van afhandeling, dan wel kan de vrouw de woning ook nadat deze aan haar is toegedeeld alsnog verkopen.
4. De beslissing
Het hof:
wijst het verzoek van de vrouw tot schorsing af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, H. Phaff en L. Hamer, bijgestaan door de griffier, en is op 28 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.