ECLI:NL:GHARL:2023:2690

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
21-002299-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van doodslag en zware mishandeling, taakstraf voor vernieling en mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het in vereniging plegen van openlijk geweld, mishandeling en vernieling. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van doodslag en zware mishandeling, maar hem wel veroordeeld tot een taakstraf voor vernieling en mishandeling. De zaak betreft een geweldsincident dat plaatsvond op 16 augustus 2020 in Hoogkerk, waarbij het slachtoffer om het leven kwam. Het hof oordeelde dat de rol van de verdachte in het geweld niet voldoende kon worden vastgesteld en dat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij de dodelijke steekwonden. De rechtbank had eerder de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, en het hof heeft deze beslissing bevestigd. De verdachte heeft een taakstraf van 50 uur opgelegd gekregen voor de bewezenverklaarde feiten van mishandeling en vernieling.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002299-21
Uitspraak d.d.: 30 maart 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 30 april 2021 met parketnummer 18-209744-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 13 en 14 februari 2023, 30 maart 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde en veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 meer subsidiair en de feiten 2 en 3 tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De advocaat-generaal heeft ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen gevorderd dat het hof hierop conform de rechtbank zal beslissen.
Deze vordering is aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. T. Deckwitz, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte bij bovengenoemd vonnis – kort gezegd – veroordeeld ter zake van het in vereniging plegen van openlijk geweld, mishandeling en vernieling tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek, en de vorderingen van de benadeelde partijen niet ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 augustus 2020 te [pleegplaats] , gemeente [pleeggemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door samen met zijn medeverdachte(n), althans alleen, die [slachtoffer] op te wachten en/of om hem heen/bij hem te gaan staan en/of (vervolgens) die [slachtoffer] te slaan en/of stompen en/of te trappen en/of te schoppen, en/of met (een) (honkbal)knuppel(s), althans een hard voorwerp, op/tegen het hoofd te slaan, en/of met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam en/of het hoofd, te steken;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 augustus 2020 te [pleegplaats] , gemeente [pleeggemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten, scheurletsel hoofdhuid, gebroken neusbeen, perforatie (linker)long en/of klaplong (rechts) heeft toegebracht, door samen met zijn medeverdachte(n), althans alleen, die [slachtoffer] op te wachten en/of om hem heen/bij hem te gaan staan en/of (vervolgens) die [slachtoffer] te slaan en/of stompen en/of te trappen en/of te schoppen, en/of met (een) (honkbal)knuppel(s), althans een hard voorwerp, op/tegen het hoofd en/of lichaam te slaan, en/of met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam en/of het hoofd, te steken, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 augustus 2020 te [pleegplaats] , gemeente [pleeggemeente] openlijk, te weten op/aan [straat 1] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door samen met zijn medeverdachte(n), althans alleen, die [slachtoffer] op te wachten en/of om hem heen/bij hem te gaan staan en/of (vervolgens) die [slachtoffer] te slaan en/of stompen en/of trappen en/of schoppen, en/of met (een) (honkbal)knuppel(s), althans een hard voorwerp, op/tegen het hoofd en/of lichaam te slaan, en/of met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam en/of het hoofd, te steken, terwijl dit door verdacht(en) gepleegde geweld de dood ten gevolge heeft gehad.
2.hij op of omstreeks 14 augustus 2020 te [pleegplaats] , gemeente [pleeggemeente] [persoon 1] heeft mishandeld door hen (in het gezicht) te stompen en/of te slaan.
3.hij op of omstreeks 16 augustus 2020 te [pleegplaats] , gemeente [pleeggemeente] opzettelijk en wederrechtelijk een of meer ruiten (van woning [straat 1] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [persoon 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, en/of onbruikbaar gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak feit 1

Standpunt advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft een veroordeling gevorderd ter zake van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde, het openlijk in vereniging geweld plegen. De advocaat-generaal stelt zich - kort gezegd - op het standpunt dat de rol van verdachte in het uitgeoefende geweld tegen het slachtoffer niet via het forensisch bewijs vast te stellen is. Wel heeft verdachte naar het oordeel van de advocaat-generaal in de aanloop naar het geweld een rol gehad, de groep getalsmatig versterkt en zich niet gedistantieerd terwijl anderen uit zijn groep geweld uitoefenden. Uit de verklaring van getuige [getuige 1] volgt naar het oordeel van de advocaat-generaal dat verdachte ook zelf geweld heeft gebruikt, namelijk een duw of slag en uit de verklaring van [getuige 2] is af te leiden dat verdachte verbaal tekeer ging tegen het slachtoffer. Kortom: handelingen die een bewezenverklaring voor openlijke geweldpleging kunnen dragen.
Het openbaar ministerie gaat daarnaast uit van een andere vaststelling van feiten dan de rechtbank nu de gebeurtenissen voorafgaand aan het incident niet los gezien kunnen worden van de confrontatie met dodelijke afloop zelf. Deze visie op de zaak maakt dat het openbaar ministerie in hoger beroep tot een hogere strafeis komt dan de strafoplegging van de rechtbank.

Standpunt verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat algehele vrijspraak moet volgen.
De verdediging heeft met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde specifiek aangevoerd dat verdachte zelf geen enkele vorm van geweld heeft gebruikt, noch zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het primaire of subsidiaire feit, noch een bijdrage heeft geleverd van voldoende gewicht aan het meer subsidiaire feit. De verdediging heeft ter onderbouwing uitvoerig verweer gevoerd met betrekking tot de betrouwbaarheid van de getuigen [benadeelde 2] en [getuige 1] zoals in de pleitnota uiteengezet. Deze verklaringen kunnen naar het oordeel van de verdediging niet tot het bewijs gebruikt worden.

Oordeel hof

1. Vaststelling feiten en omstandigheden [1]
1.1
Geweldsincident
Op 16 augustus 2020 tussen 03:32:18 en 03:38:21 uur [2] vindt een ernstig geweldsincident plaats in de [straat 1] in [pleegplaats] waarbij [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) en zijn zoon [benadeelde 2] (hierna: [benadeelde 2] ) aanwezig zijn en verdachte met medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: medeverdachte [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: medeverdachte [medeverdachte 2] ).
Hierbij komt het 51-jarige slachtoffer om het leven en raakt medeverdachte [medeverdachte 1] gewond aan zijn hoofd.
1.2
Doodsoorzaak
Uit sectie op het lichaam van het slachtoffer blijkt dat er sprake was van twee steekletsels halverwege de rug links en rechts, bij leven ontstaan door de inwerking van uitwending mechanisch perforerend/klievend geweld, zoals opgeleverd kan worden door meervoudig steken met één of meerdere scherprandige voorwerpen zoals een mes. Deze letsels hebben geleid tot bloedverlies en ademhalings- en longfunctiestoornissen. Het overlijden wordt verklaard door deze twee steekletsels.
Daarnaast was sprake van scherprandig letsel op de hand, qua locatie passend bij afweerletsels. Verspreid over de hoofdhuid, het gelaat en het rechteroor waren scheurletsels en het neusbeen is gebroken. Deze letsels zijn bij leven ontstaan door de meervoudige inwerking van mechanisch stomp botsend geweld, zoals bijvoorbeeld opgeleverd kan worden door geslagen worden met bijvoorbeeld een honkbalknuppel. Deze letsels hebben geen bijdrage geleverd aan het overlijden. Dat geldt eveneens voor meerdere aangetroffen oppervlakkige huidbeschadigingen en onderhuidse bloeduitstortingen.
1.3
Aanloop confrontatie
Over de aanloop naar de confrontatie bestaat geen discussie. [3]
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] zijn in de avond en nacht van 15 op 16 augustus 2020 op stap geweest en op enig moment, in gezelschap van [naam 1] , teruggekeerd naar de woning van [medeverdachte 2] in de [straat 1] in [pleegplaats] . Bij thuiskomst rijdt [benadeelde 2] met [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) op een scooter langs de woning van [medeverdachte 2] . Er wordt over en weer geroepen. Aanleiding was vermoedelijk de omstandigheid dat verdachte eerder die avond/nacht de ruiten van [persoon 1] woning in de [straat 1] had ingegooid en hem de avond daarvoor had mishandeld.
[benadeelde 2] en [persoon 1] zijn vervolgens weggereden. Uit het dossier blijkt dat [benadeelde 2] om 03:22 uur zijn vader, het latere slachtoffer, belt. Medeverdachte [medeverdachte 2] belt ook met zijn vader, medeverdachte [medeverdachte 1] . Dit telefoongesprek vindt om 03.23 uur plaats. [medeverdachte 1] gaat daarna meteen naar de woning van zijn zoon, [medeverdachte 2] .
[benadeelde 2] keert terug naar de [straat 1] , vergezeld van zijn vader, het latere slachtoffer, en van [persoon 1] . [benadeelde 2] en het slachtoffer zijn gewapend met een vleesmes en een ploertendoder. Beiden zijn onder invloed van alcohol. Van het slachtoffer is bekend dat hij op dat moment opgefokt was en zich eerder die avond bij zijn restaurant ook al verbaal agressief had gedragen. Het slachtoffer is na aankomst in de [straat 1] met de ploertendoder in zijn hand in de richting van de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] gelopen. Zijn zoon liep achter hem. [persoon 1] is niet meegelopen maar weggegaan. Verdachte, medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bevonden zich buiten voor de woning van [medeverdachte 2] aan de [straat 1] 20 op het moment dat het slachtoffer, gewapend met een ploertendoder, kwam aanlopen.
Over hetgeen vervolgens plaatsvindt bestaat onduidelijkheid.
1.4
Verklaringen direct betrokkenen incident
Verdachte heeft verklaard dat hij aanwezig was bij de confrontatie de bewuste nacht.
Hij ontkent enige vorm van geweld te hebben toegepast jegens het slachtoffer en niet te hebben gezien hoe het slachtoffer aan zijn verwondingen is gekomen.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij aanwezig was bij de confrontatie de bewuste nacht. Hij ontkent geweld te hebben gebruikt tegen het slachtoffer en heeft verklaard ook niet gezien te hebben hoe het slachtoffer aan zijn verwondingen is gekomen. Hij heeft verklaard dat hij er alleen tussen is gesprongen nadat het slachtoffer met een ploertendoder op zijn vader afkwam. [medeverdachte 2] heeft tenslotte verklaard dat hij na de confrontatie op zijn vaders scooter is weggereden naar de woning van zijn vader.
Ook medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij aanwezig was bij de confrontatie. Hij kan zich verder niets meer herinneren van de betreffende avond vanaf het moment dat hij zijn bewustzijn is verloren nadat het slachtoffer hem als eerste een klap met een ploertendoder op zijn hoofd gaf.
[benadeelde 2] heeft direct na het incident als getuige en later als verdachte meerdere verklaringen afgelegd over wat er gebeurd zou zijn die bewuste nacht. Het hof constateert met de rechtbank dat [benadeelde 2] op onderdelen niet consistent heeft verklaard. Het gaat dan om de handelingen die door verdachte en zijn medeverdachten zouden zijn begaan in de aanloop naar en tijdens de confrontatie en om de aanwezigheid en het gebruik van wapens door verdachte en zijn medeverdachten. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat deze verklaringen op inhoud zodanig verschillen en tegenstrijdig zijn dat deze niet als betrouwbaar aan te merken zijn en onbruikbaar zijn om tot het bewijs gebezigd te worden. Dat geldt niet voor de verklaring van [benadeelde 2] voor zover die ziet op de omstandigheid dat hijzelf gewapend met een mes naar de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] is gegaan. Die verklaring vindt steun in forensisch onderzoek. Dit mes is aangetroffen op de plaats delict en hierop is DNA van [benadeelde 2] aangetroffen.
Verder zijn er geen getuigen die gezien hebben door wie, hoe en op welk moment letsel aan het slachtoffer is toegebracht.
2. Vrijspraakmotivering
2.1
Duiding aanloop en initiatief confrontatie
Over de duiding van de confrontatie bestaat in hoger beroep discussie.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof met de rechtbank van oordeel dat het initiatief voor de gewelddadige confrontatie met dodelijke afloop niet bij verdachte en zijn medeverdachten lag.
De omstandigheid dat verdachte in de avond/nacht van 15 op 16 augustus 2020 de ruiten van [persoon 1] woning heeft ingegooid en hem de avond daarvoor heeft mishandeld doet daar niet aan af. Er is immers geen reden geweest voor verdachte te denken dat daarmee de zoon van het slachtoffer, laat staan het slachtoffer zelf, uit zijn tent zou worden gelokt. Ook is niet gebleken dat de medeverdachten bij dat slaan en bij dat ingooien van de ramen of bij het besluit daartoe over te gaan, betrokken waren. Wel heeft het gedrag van verdachte in algemene zin voeding gegeven aan de oplopende spanningen. Dat blijkt uit een Whatsappbericht van het slachtoffer aan verdachte waarbij het slachtoffer verdachte aanspreekt op het ingooien van de ruiten bij [persoon 1] .
Met betrekking tot de Whatsappberichten die verdachte vervolgens aan het slachtoffer stuurt, te weten:
‘Kom met zijn 3-en terug dan. Als je het voor hun op wil nemen.’ kan, ook na nader onderzoek in hoger beroep, niet vastgesteld worden dat het slachtoffer die berichten gelezen heeft voor zijn komst naar de woning van [medeverdachte 2] . Van die berichten kan dus niet worden vastgesteld dat zij feitelijk hebben bijgedragen aan zijn komst en derhalve ook niet dat zij een rol hebben gespeeld in de aanloop naar het incident, of dat zij voor verdere escalatie hebben gezorgd. Uit het versturen van de berichten kan hooguit worden afgeleid dat verdachte een confrontatie kon verwachten. Aanknopingspunten om aan te nemen dat de medeverdachten ervan op de hoogte waren dat verdachte deze berichten naar het slachtoffer had gestuurd, ontbreken.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zijn vader belde om te bemiddelen. Hij was bang dat [benadeelde 2] terug zou keren met diens vader om de confrontatie aan te gaan. Dit was in het verleden eerder gebeurd. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat zijn zoon belde en dat hij er naar toe is gegaan omdat hij in de buurt als buurtvader optrad en wilde bemiddelen. Die verklaring vindt steun in de verklaring van getuige [getuige 3] . [medeverdachte 1] heeft voorts verklaard dat hij niets te vrezen had van het slachtoffer omdat hij een paar weken ervoor juist met het slachtoffer een gesprek had gevoerd over de spanningen tussen hun zoons en zij afgesproken hadden zich er niet mee te bemoeien. Het hof acht voornoemde verklaringen geloofwaardig en gaat ervan uit dat medeverdachte [medeverdachte 2] zijn vader belde om escalatie te voorkomen en om hem te vragen te bemiddelen.
Het slachtoffer en zijn zoon [benadeelde 2] zijn vervolgens bewapend met een ploertendoder en mes naar de [straat 1] gegaan. Zij hadden die wapens in hun handen toen zij op de woning van [medeverdachte 2] afliepen. Het hof leidt uit het paraat hebben van de wapens af dat een gewelddadig treffen het doel was en uit de aard van de wapens ook dat dit ernstig geweld in kon houden.
Verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben verklaard dat het slachtoffer vervolgens, na aankomst met zijn zoon in de [straat 1] , op medeverdachte [medeverdachte 1] afliep met een ploertendoder in zijn hand en [medeverdachte 1] daarmee een klap gaf op zijn hoofd. Het hof acht deze verklaringen ten aanzien van de volgtijdelijkheid betrouwbaar. Deze lezing vindt namelijk ook steun in de verklaring van de partner van het slachtoffer, [benadeelde 1] . Zij heeft verklaard dat zij van haar zoon [benadeelde 2] heeft gehoord dat haar partner, het slachtoffer, als eerste een klap uitdeelde op het hoofd van medeverdachte [medeverdachte 1] .
Het was dus het slachtoffer zelf dat medeverdachte [medeverdachte 1] als eerste een klap met een meegebrachte ploertendoder heeft gegeven. Het hof concludeert dat het slachtoffer niet alleen een gewelddadig treffen opzocht, maar dat hij bovendien het initiatief tot ernstig geweld aan zich heeft gehouden. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat verdachte, dan wel zijn medeverdachten zelf op voorhand bereid of van plan was/waren dit niveau van geweld in te zetten dan wel een confrontatie met deze inzet kon(den) verwachten.
2.2
Betrokkenheid verdachte
Vast staat dat de dood van het slachtoffer is veroorzaakt door twee steekwonden in de rug en dat het overige letsel niet heeft bijgedragen aan zijn overlijden. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat medeverdachte [medeverdachte 2] deze twee dodelijke steekwonden aan het slachtoffer heeft toegebracht. Het hof ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of kan worden vastgesteld dat verdachte als medepleger van doodslag kan worden aangemerkt.
Zoals reeds overwogen acht het hof de verklaring van [benadeelde 2] onbetrouwbaar en niet bruikbaar voor het bewijs. Dat geldt derhalve ook voor zijn verklaring dat verdachte een mes bij zich droeg en steekbewegingen jegens het slachtoffer maakte. Die verklaring heeft [benadeelde 2] overigens later ingetrokken, hetgeen onderstreept waarom zijn verklaringen niet als betrouwbaar aan te merken zijn. Het hof stelt vast dat nergens uit het dossier blijkt dat verdachte op enig moment een mes bij zich droeg die nacht.
Het dossier geeft ook overigens geen helder beeld van wat zich precies heeft afgespeeld en in welke volgorde. Op welk moment het slachtoffer in zijn rug is gestoken is op basis van het dossier niet vast te stellen. Ook kan niet worden vastgesteld of verdachte vooraf of ten tijde van de confrontatie wist dat medeverdachte [medeverdachte 2] een mes had en hiermee zou gaan steken. Verdachte heeft verklaard dat hij geen mes heeft gezien en ook het moment van het steken niet heeft gezien. Het dossier bevat geen aanwijzingen voor het tegendeel. Uit niets blijkt dat verdachte er ten tijde van de confrontatie met het slachtoffer rekening mee moest houden dat het slachtoffer door het gebruik van een mes dodelijk getroffen zou worden. Van een nauwe en bewuste samenwerking blijkt in het geheel niet en ook blijkt niet wat de precieze bijdrage van verdachte - die dan ook nog van voldoende gewicht moet zijn geweest om als medepleger gekwalificeerd te kunnen worden - is geweest. Het primair ten laste gelegde medeplegen van doodslag kan dan ook niet bewezen worden.
Het slachtoffer had naast de steekwonden ook ander fors letsel, ontstaan door de meervoudige inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld zoals bijvoorbeeld mogelijk door het geslagen worden met een honkbalknuppel. Met de rechtbank, advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat het letsel dat niet het gevolg is geweest van het steken, te weten de scheurletsels en het gebroken neusbeen, niet is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Reeds hierom kan het subsidiair tenlastegelegde, het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, niet worden bewezen.
De vraag waarvoor het hof nu gesteld is, is of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meer subsidiair tenlastegelegde, het in vereniging plegen van openlijk geweld.
Het hof acht het, gelet op het dossier, aannemelijk dat het slachtoffer ook met een honkbalknuppel is geslagen. Het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep heeft echter weinig aan het licht gebracht ten aanzien van het aandeel en de precieze betrokkenheid van ieder van de verdachten met betrekking tot deze geweldshandelingen, daaronder mede verstaan de volgtijdelijkheid van handelen. Vast staat dat de knuppels op de radiator in de gang in de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] lagen, maar onduidelijk blijft door wie en op welk moment ze gepakt en gebruikt zijn. Er waren vier personen op het adres bij de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] aanwezig. Geen van de getuigen heeft waargenomen dat één van de verdachten een honkbalknuppel in zijn hand had.
Het hof stelt vast dat op de honkbalknuppels geen DNA van verdachte is aangetroffen. Ook overigens ontbreekt ieder aanknopingspunt in het dossier dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer met een honkbalknuppel heeft geslagen.
De vraag is vervolgens of verdachte ander geweld tegen het slachtoffer heeft gebruikt. De rechtbank heeft deze vraag op grond van de verklaring van de getuige [getuige 1] bevestigend beantwoord en geoordeeld dat verdachte het slachtoffer een duw/klap heeft gegeven.
Het hof stelt vast dat de getuige [getuige 1] direct na het incident in de nacht van 16 augustus 2020 rond 04.30 uur verklaart dat zij vier personen uit de richting van het huis zag komen. [getuige 1] herkent medeverdachte [medeverdachte 2] , meent ook zijn broertje te herkennen en ziet een blonde jongen met een korte broek en een zwart tasje. Over deze jongen verklaart [getuige 1] : "
maar ik ken hem verder niet".Ter gelegenheid van haar tweede verhoor tegenover de politie op 17 augustus 2020 verklaart [getuige 1] dat zij die persoon wel herkent als [verdachte] : "
Ik herken [verdachte] altijd aan zijn zwarte tasje".Getuige [getuige 1] verklaart dat de jongen veel met haar neef omgaat en ook bijna dagelijks voor de deur van medeverdachte [medeverdachte 2] zit. [getuige 1] verklaart dat deze persoon aan het slachtoffer, toen het strompelend richting het hekje van haar voortuin liep, een iets te harde duw gaf, wat voor haar een klap leek.
Het hof stelt weliswaar vast dat de voornaam van verdachte [verdachte] is en dat hij destijds bevriend was met medeverdachte [medeverdachte 2] maar acht het in dit geval niet onaannemelijk dat de getuige op basis van hetgeen zij in de buurt gehoord heeft en in de krant of via media gelezen/meegekregen heeft, een nadere invulling heeft gegeven aan hetgeen zij heeft waargenomen. Illustratief is het antwoord van [getuige 1] op de vraag van verbalisanten tijdens het verhoor op 17 augustus 2020 of zij de oudere man, waarover zij in haar tweede verklaring ineens spreekt, herkent:
"Niet op dat moment maar nu ik de berichten heb gelezen kan ik wel ongeveer plaatsen dat dit de vader van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] geweest moet zijn".Het hof vraagt zich tegen die achtergrond af hoe het kan dat de getuige in haar allereerste verklaring over de jongen met het zwarte tasje zegt dat zij hem (verder) niet kent maar in haar verklaring van een dag later over diezelfde jongen met het zwarte tasje vertelt dat zij de jongen kent als [verdachte] en hem juist herkent aan dat zwarte tasje. Het hof ziet naast de wijze waarop getuige [getuige 1] de jongen in haar tweede verklaring koppelt aan de naam [verdachte] , ook op grond van andere onderdelen van haar verklaring aanleiding om niet op basis van haar verklaring aan te nemen dat de betreffende jongen verdachte is. Zo heeft zij verklaard dat de jongen die zij als [verdachte] aanduidde een wit T-shirt droeg terwijl uit het dossier blijkt dat verdachte de bewuste nacht een donker T-shirt droeg. In dit verband merkt het hof op dat uit het dossier wel volgt dat [benadeelde 2] die nacht een wit T-shirt droeg en door zijn vader weggeduwd is toen hij hem wilde ondersteunen.
Tegenover de rechter-commissaris heeft [getuige 1] verklaard dat zij zich niet meer kan herinneren of degene die zij aanduidde als [verdachte] degene was die het slachtoffer een duw of klap gaf. Gelet op het vorenstaande acht het hof de verklaring van [getuige 1] onvoldoende betrouwbaar om als bewijsmiddel gebruikt te kunnen worden voor de stelling dat verdachte het slachtoffer geduwd dan wel geslagen heeft.
De vraag die het hof tot slot moet beantwoorden is of verdachte bij gebreke van zelfstandig uitgeoefend geweld enkel door zijn aanwezigheid en verbale bijdrage die uit de verklaring van getuige [getuige 2] zou kunnen worden afgeleid, een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan het meer subsidiaire geweld. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend en spreekt verdachte daarom ook van het hem onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde vrij.
Dat betekent dat verdachte algeheel wordt vrijgesproken van feit 1.
Ten overvloede
Het hof realiseert zich, ook omdat de medeverdachten in hun strafzaken hiervan eveneens worden vrijgesproken, dat voornoemd oordeel ter zake van andere geweldshandelingen dan de twee messteken in de rug, in het bijzonder voor de nabestaanden van het slachtoffer mogelijk onbevredigend is. Hoewel duidelijk is dat de kring van potentiële plegers van deze geweldshandelingen beperkt lijkt tot vier personen, blijft tot op heden onopgehelderd door wie en onder welke omstandigheden het overige forse letsel is toegebracht. Een belangrijk uitgangspunt in het Nederlandse strafrecht is evenwel dat wettig en overtuigend moet worden bewezen dat de betreffende handeling door de verdachte, al dan niet tezamen met een ander, is begaan. Dit om te voorkomen dat iemand wordt veroordeeld voor iets dat hij of zij niet heeft gedaan. Tot die vaststelling kon het hof om redenen als hiervoor genoemd in deze zaak echter niet komen.

Bewijsoverwegingen feiten 2 en 3

Het hof acht op grond van de verklaring van [persoon 1] [4] en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 14 augustus 2020 tijdens een ruzie op een feestje met zijn vuist een klap in het gezicht van [persoon 1] heeft gegeven. [persoon 1] heeft de klap omschreven als 'een vuist in mijn gezicht nabij mijn bovenlip'. Anders dan de verdediging en met de rechtbank is het hof van oordeel dat het evident is dat deze klap met de vuist nabij de bovenlip, een gevoelig onderdeel van het gelaat, gelet op hetgeen de algemene ervaring leert, pijn zal hebben veroorzaakt.
Uit de verklaring van [persoon 1] volgt voorts dat verdachte in de nacht van 15 op 16 augustus 2020 de ramen van [persoon 1] aan de [straat 1] in [pleegplaats] heeft ingegooid. [5] Verdachte heeft dit feit ook ter terechtzitting van het hof bekend. Een buurtbewoner van nummer 10 heeft rond 0:00 uur een hoop herrie van gerinkel van ramen gehoord [6] . Gelet hierop acht het hof bewezen dat het feit op of omstreeks 16 augustus 2020 is gepleegd.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen - zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.
hij op 14 augustus 2020 te [pleegplaats] , gemeente [pleeggemeente] [persoon 1] heeft mishandeld door hem in het gezicht te slaan.
3.
hij op of omstreeks 16 augustus 2020 te [pleegplaats] , gemeente [pleeggemeente] opzettelijk en wederrechtelijk ruiten (van woning [straat 1] ), die aan een ander, te weten aan [persoon 1] , toebehoorden, heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft [persoon 1] tijdens een ruzie op een feestje op 14 augustus 2020 mishandeld door hem een klap in zijn gezicht te geven. Toen al heeft verdachte gedreigd ook de ruiten van [persoon 1] woning in te gooien. Dit is niet alleen bij een dreigement gebleven; verdachte heeft in de nacht van 15 op 16 augustus 2020 daadwerkelijk de ruiten van [persoon 1] ingegooid.
Met zijn handelen heeft verdachte niet alleen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [persoon 1] en hem pijn toegebracht, maar ook gevoelens van onrust bij de omstanders veroorzaakt. Verdachte heeft voorts schade aan [persoon 1] woning en overlast veroorzaakt.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 januari 2023 volgt dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld.
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden zoals deze door verdachte ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gebracht en blijken uit het omtrent hem opgemaakt reclasseringsrapport van 12 januari 2023.
Het hof acht - alles afwegende, mede met inachtneming van de binnen de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting ter zake van mishandeling en vernieling - een taakstraf voor de duur van 50 uren passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

Benadeelde partijen

Meerderde benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd met vorderingen tot schadevergoeding. Dat betreft achtereenvolgens [benadeelde 1] (partner van het slachtoffer en mede-eigenaar van het restaurant), [benadeelde 2] (zoon van het slachtoffer), [benadeelde 3] (zoon van het slachtoffer), [benadeelde 4] (zoon van het slachtoffer), [benadeelde 5] (moeder van het slachtoffer) en [benadeelde 6] (vader van het slachtoffer).
Alle benadeelde partijen vorderen vergoeding van affectieschade als gevolg van het overlijden van hun partner, respectievelijk vader of zoon. [benadeelde 2] vordert daarnaast vergoeding van shockschade. [benadeelde 1] vordert naast de affectieschade ook vergoeding van materiële schade (omzetderving, derving daggoederen, extra personeelslasten en begrafeniskosten).
In eerste aanleg zijn de vorderingen niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van hun oorspronkelijke vorderingen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partijen kunnen daarom in hun vorderingen niet worden ontvangen en worden niet-ontvankelijk verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 5] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 6] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen, griffier,
en op 30 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s die zijn opgenomen als bijlagen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 10 november 2020, genummerd 2020223912, onderzoek Cryoliet (hierna: het dossier), opgemaakt door de Politie Noord-Nederland. Tenzij anders vermeld zijn dit processen-verbaal opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Om 03:32:18 uur heeft verdachte [verdachte] een appbericht gestuurd naar het slachtoffer, waaruit het hof afleid dat het slachtoffer toen nog niet in de [straat 1] aanwezig was (p. 414 van het dossier). Om 03:38:21 is de 112 melding door de zoon van het slachtoffer, [benadeelde 2] gedaan (p. 514 van het dossier).
3.Over de duiding ervan wel; het hof verwijst naar hetgeen daaromtrent wordt overwogen in bewijsoverweging 2.1.
4.pagina 10 van het dossier (deel 2).
5.pagina's 127 en 128 van het dossier (deel 2).
6.pagina 285 van het dossier (deel 2).