ECLI:NL:GHARL:2023:2611

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
21-001676-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het bedrijfsmatig telen van hennep en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van het bedrijfsmatig telen van grote hoeveelheden hennep in drie kwekerijen en medeplichtigheid aan een vierde kwekerij. Daarnaast is hij schuldig bevonden aan diefstal van elektriciteit ten behoeve van één van deze kwekerijen en deelname aan een criminele organisatie die zich richtte op overtredingen van de Opiumwet. Het hof heeft vastgesteld dat het bewijs voor de veroordeling mede is gebaseerd op de identieke modus operandi bij het opzetten en inrichten van de hennepkwekerijen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van tweeëntwintig maanden. Het gerechtshof heeft de strafmaat herzien en een gevangenisstraf van zestien maanden opgelegd, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Dit is gedaan rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft de in beslag genomen voorwerpen, die gebruikt zijn bij de strafbare feiten, verbeurd verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten, waaronder de deelname aan een criminele organisatie en de diefstal van elektriciteit, en de maatschappelijke impact van hennepteelt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001676-18
Uitspraak d.d.: 3 maart 2023
Tegenspraak
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden , zittingsplaats Leeuwarden , gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 8 maart 2018 met het parketnummer
18-750064-16 in de strafzaak inzake de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 27 januari 2023 en 3 maart 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen, met dien verstande dat het gerechtshof zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van tweeëntwintig maanden, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. B.C. Swier, is aangevoerd ter terechtzitting in hoger beroep.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de rechtbank:
  • de verdachte vrijgesproken van het onder 3 primair aan hem ten laste gelegde feit;
  • de verdachte ter zake van de onder 1, 2, 3 subsidiair, 4 primair, 5 primair en 6 aan hem ten laste gelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorlopige hechtenis;
  • de in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Het gerechtshof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de beslissing ten aanzien van de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen en de strafoplegging. Ten aanzien van deze onderdelen van het vonnis komt het gerechtshof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
Het gerechtshof is van oordeel dat de rechtbank voor het overige op juiste wijze heeft beslist. Wel zal het gerechtshof het vonnis met aanvulling/verbetering van de bewijsgronden en aanvullende bewijsoverwegingen, bevestigen.
Verbetering van de bewijsgronden
Anders dan de rechtbank heeft gedaan (op pagina 12, onderaan, en pagina 13, bovenaan het vonnis) stelt het gerechtshof
nietvast dat de medeverdachte [medeverdachte] betrokken was bij de hennepkwekerij aan de [straat] in [plaats] . De daarop betrekking hebbende onderdelen in de bewijsvoering van de rechtbank komen te vervallen.
Aanvulling van de bewijsgronden
Het gerechtshof hanteert - naast de door de rechtbank gehanteerd bewijsmiddelen - tevens hetgeen de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 27 januari 2023 heeft verklaard, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik werd gevraagd om mee te helpen om kwekerijen op te bouwen. Ik bood een helpende hand bij het in elkaar zetten of verplaatsen van dingen. Het ging dan om frames of de waterleiding.
Het klopt dat ik wel materialen kocht bij de [winkel] . Het zou kunnen dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte] dan betaalden.
Ik heb bij de [winkel] wel gevraagd of er panelen kunnen worden geleverd. Als er geleverd kon worden, dan bestelde ik. Ik bemiddelde wel eens in panelen.
Het zou wel kunnen dat ik heb geoogst aan de [straat] in [plaats] .
Voor het opzetten van de kwekerijen kreeg ik geld van een ander.
Ik heb ook de kwekerij aan de [straat 2] in [plaats 2] helpen opzetten.
Voor een deel wist ik wel dat de stellages werden gebruikt voor hennepkwekerijen. Dat werd mij wel verteld.
Als ik had meegeholpen of had gelast, kreeg ik daar wel geld voor.
Aanvullende bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit van de onder
3 subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid bij het telen van hennepplanten, op de grond dat de bijdrage van de verdachte zich heeft beperkt tot voorbereidingshandelingen.
Daarnaast is integrale vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde feit bepleit.
De handelingen die de verdachte heeft verricht kunnen niet als medeplegen worden gekwalificeerd, aangezien een voldoende materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte ontbreekt en hij daarnaast geen beschikkingsmacht had over de planten.
Van medeplichtigheid is evenmin sprake, op de grond dat de bijdrage van de verdachte - het lassen van frames - zich heeft beperkt tot voorbereidingshandelingen, aldus de verdediging.
Het gerechtshof is van oordeel dat deze door de verdediging gevoerde verweren worden weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen en de bewijsoverweging over het medeplegen. Het gerechtshof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het gerechtshof merkt daarbij nog op dat de verdachte wel degelijk de beschikkingsmacht had over de planten. De verdachte heeft immers verklaard dat hij op 1 juli 2016 samen met de medeverdachte [medeverdachte] op de [straat 2] te [plaats 2] is geweest en dat er op dat moment een hennepkwekerij in de loods zat. Hij is die nacht in de hennepkwekerij geweest om dingen, zoals het water, te controleren. [1] De verdachte heeft aldus tevens uitvoeringshandelingen ten behoeve van de teelt verricht.
Ten aanzien van feit 3 overweegt het gerechtshof nog als volgt. Tijdens de doorzoeking werden ook in een kast in de woonkamer meerdere kweekschema’s aangetroffen. Op een kweekschema stonden de data 3-4 t/m 24-5. Bij de datum 24-5 stond: Zondag + 3 dagen 1e knip. Uit onderzoek van de politie bleek dat de datum 24 mei 2015 op een zondag viel. [2]
Het gerechtshof stelt derhalve vast dat het hier gaat om een kweekschema in de periode van 3 april 2015 tot en met 24 mei 2015.
Het gerechtshof leidt uit de bij de doorzoeking aangetroffen aankoopbonnen die zien op aankopen van producten die bij een hennepkwekerij kunnen worden gebruikt, zoals groeimiddelen, klimaatcontroller en CO2 generator, gedateerd 1 juni 2015 en 24 juni 2015 [3] , de aangetroffen kweekschema’s en de verklaring van [persoon] van 12 november 2015 waarin zij aangeeft dat zij 5 a 6 keer bij de kwekerij van [medeverdachte] (
het gerechtshof begrijpt: de medeverdachte [medeverdachte]) is geweest om te knippen, af dat reeds begin 2015 is gestart met de hennepkwekerij. [4]
Ten aanzien van de feiten 1, 4 en 5 overweegt het gerechtshof dat de hennepteelt plaatsvond in de uitoefening van beroep of bedrijf. Daarbij acht het gerechtshof van belang de grootte van de kwekerijen, de professionele wijze waarop deze was opgebouwd en het bedrijfsmatige karakter daarvan, zoals ook in het vonnis van de rechtbank uiteen is gezet. Ten aanzien van het bedrijfsmatig karakter merkt het gerechtshof nog op dat activiteiten ten behoeve van de kwekerijen niet alleen werden verricht door de verdachte maar ook door de medeverdachte [medeverdachte] en/of [medeverdachte 2] en dat zij daarbij allen een eigen rol vervulde.
Ten aanzien van feit 6 overweegt het gerechtshof nog dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de hennepkwekerijen die werden opgezet een grote hoeveelheid hennepplanten (meer dan 200, artikel 1 lid 2 Opiumwetbesluit) bevatten en dat daarbij tevens sprake was van telen in de uitoefening van beroep of bedrijf. Dit laatste blijkt onder meer uit de wijze waarop de hennepkwekerijen werden opgebouwd en geëxploiteerd, waarbij personen een eigen rol vervulden, alsook de schaal waarop een en ander plaatsvond.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde strafbare feiten en de omstandigheden waaronder die strafbare feiten zijn begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het gerechtshof neemt in aanmerking dat de verdachte zich voor een langere periode schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie. Hij had hierin een uitvoerende rol. Binnen deze organisatie heeft hij zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van hennepteelt in drie kwekerijen en bij nog een vierde was hij daarbij medeplichtig. Bij één van de kwekerijen was hij de beheerder. Bij die kwekerij heeft hij zich ook schuldig gemaakt aan de diefstal van elektriciteit. Het ging steeds om het opzettelijk – in het kader van bedrijf of beroep – telen van grote hoeveelheden hennepplanten.
Met betrekking tot de aard en de ernst van de bewezen verklaarde strafbare feiten heeft het gerechtshof verder in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte - kennelijk puur voor het geldelijk gewin - zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het telen van hennep en aan medeplichtigheid daaraan. Hennep is een stof die - éénmaal in het maatschappelijk verkeer gebracht - schadelijk kan zijn voor de gebruikers daarvan. Het gebruik van de op lijst II van de Opiumwet voorkomende middelen - de hennepproducten - brengt risico's mee voor de gezondheid van gebruikers en veroorzaakt mede daardoor schade van velerlei aard in de samenleving. Hierbij neemt het gerechtshof in aanmerking dat met de handel in softdrugs aanzienlijke financiële belangen zijn gemoeid en grote winsten worden behaald en dat deze handelswijze niet zelden hand in hand gaat met ander crimineel gedrag. De verdachte heeft daaraan door zijn handelen bijgedragen;
  • de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting ter zake van het telen van hennep in een hennepkwekerij van soortgelijke omvang als de hennepkwekerijen, zoals die waarbij de verdachte betrokken is geweest;
  • de omstandigheid dat de verdachte daarnaast buiten de meter om elektriciteit heeft afgetapt ten behoeve van de hennepkwekerij aan [straat 3] in [plaats 3] . Het op deze wijze betrekken van elektriciteit is ook maatschappelijk gezien zeer laakbaar, onder meer vanwege het gevaar van het ontstaan van brand;
  • de omstandigheid dat de verdachte deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie, waarin hij zijn aandeel heeft gehad, zij het een minder prominent aandeel dan de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte] , en daarmee heeft bijgedragen aan het resultaat van die organisatie;
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
25 januari 2023, waaruit blijkt dat er geen justitiële antecedenten aanwezig zijn die van belang kunnen zijn bij de strafoplegging;
 de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het gerechtshof daarnaast aansluiting gezocht bij de straffen die in gevallen vergelijkbaar met deze zaak worden opgelegd.
De raadsman van de verdachte heeft in het kader van het door hem gevoerde strafmaatverweer geen zodanig bijzondere of relevante feiten of omstandigheden aangevoerd dat het gerechtshof de oplegging van een door de raadsman bepleite taakstraf in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen acht.
Ook overigens is het gerechtshof niet gebleken van dergelijke feiten of omstandigheden.
Het gerechtshof acht de omstandigheden van het geval, in volle omvang bezien, in het door de raadsman aangehaalde arrest van dit gerechtshof van 16 januari 2023 (ECLI:2023:242) niet vergelijkbaar met die van de verdachte en zal daarom anders beslissen dan de raadsman heeft bepleit.
Het gerechtshof zal er rekening mee houden dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de fase van de berechting van de verdachte in hoger beroep.
Zou deze overschrijding van de redelijke termijn - alsmede de lange duur van de rechtsgang tot nu toe - er niet geweest zijn, dan zou een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest, zijn opgelegd door het gerechtshof.
Gelet op al het bovenstaande acht het gerechtshof uit een oogpunt van normhandhaving en vergelding passend en geboden de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

In beslag genomen voorwerpen

Gelet op de rol die de verdachte had met betrekking tot het onder feit 1. en feit 4. bewezenverklaarde, namelijk dat hij ook een rol had in het verzorgen van de planten, acht het gerechtshof de onder verdachte in beslaggenomen voorwerpen, te weten twee pH-meters, zes flesjes chemische middelen en een plastic hulpstukje van zodanige aard dat gesteld kan worden dat de bewezenverklaarde strafbare feiten met behulp van deze voorwerpen zijn begaan. De voorwerpen behoren de verdachte toe en zullen worden verbeurdverklaard. Daarbij is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte,

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 3, 11 en 11b van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 48, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
twee pH-meters, zes flesjes chemische middelen en een plastic hulpstukje.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. A.H. toe Laer, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 3 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Proces-verbaal, pagina’s 1271 en 1272.
2.Proces-verbaal, pagina 2732
3.Proces-verbaal pagina 2732.
4.Proces-verbaal, pagina’s 2859 t/m 2864.