ECLI:NL:GHARL:2023:2540

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
21-002278-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis van de rechtbank met uitzondering van de strafoplegging en de vorderingen van de benadeelde partijen in een zaak van seksueel misbruik van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1982 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, is veroordeeld voor meerdere gevallen van seksueel misbruik van zeer jonge kinderen en het in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de strafoplegging en de vorderingen van de benadeelde partijen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar en terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. Het hof oordeelt dat de bewezen feiten in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend vanwege geconstateerde stoornissen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn volledig toegewezen, waarbij de rechtbank eerder een schadevergoeding had toegewezen aan verschillende slachtoffers. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf en de maatregel van TBS. De verdachte heeft zich gedurende een periode van meer dan 2,5 jaar schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van vijf minderjarige meisjes, waarbij hij zijn positie van vertrouwen heeft misbruikt. Het hof heeft ook de noodzaak van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel overwogen, om de veiligheid van anderen te waarborgen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002278-22
Uitspraak d.d.: 24 maart 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 24 mei 2022 met parketnummer 18-159909-21 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in P.I. [plaats] , gevangenis [naam] te [plaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 maart 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis in eerste aanleg met uitzondering van de strafoplegging.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. F.H. Kappelhof, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft bij vonnis van 24 mei 2022, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van de onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 primair en 6 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. Voorts heeft de rechtbank gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de rechtbank als volgt beslist:
- De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
(als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 1] ) toegewezen tot een bedrag van € 12.755,96, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
- De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
(als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 2] ) toegewezen tot een bedrag van € 15.394,30, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering verklaard.
- De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
(als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 3] ) toegewezen tot een bedrag van € 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
- De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
(als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 3] ) toegewezen tot een bedrag van € 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
  • De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] toegewezen tot een bedrag van € 1.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de vordering afgewezen voor zover deze ziet op gemaakte proceskosten.
  • De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] toegewezen tot een bedrag van € 1.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de vordering afgewezen voor zover deze ziet op gemaakte proceskosten.
  • De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] en [benadeelde 5] (als wettelijk vertegenwoordigers van [slachtoffer 4] ) toegewezen tot een bedrag van
€ 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de vordering voor het overige afgewezen.
- De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
(als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 5] ) toegewezen tot een bedrag van
€ 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
- De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
(als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 6] ) toegewezen tot een bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
- De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
(als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 7] ) toegewezen tot een bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de strafoplegging en de vorderingen van de benadeelde partijen. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een (deels) andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
Oplegging van straf en maatregel
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van het voorarrest. Tevens heeft zij oplegging van een maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met bevel tot verpleging van overheidswege en de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) gevorderd. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vorderingen van de benadeelde partijen conform het vonnis toewijst, met uitzondering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4] . Deze vordering dient geheel te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging is het niet eens met de duur van de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf en heeft bepleit om een aanzienlijk kortere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zodat verdachte zo snel mogelijk aan zijn behandeling kan beginnen in het kader van een TBS met verpleging van overheidswege. Voor het overige zijn er door de verdediging geen verweren gevoerd.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De rechtbank heeft in haar vonnis ten aanzien van de strafbare feiten en de persoon van verdachte het volgende overwogen.
De strafbare feiten
Verdachte heeft zich over een periode van ruim 2,5 jaar schuldig gemaakt aan seksueel
misbruik, waarbij ook sprake was van seksueel binnendringen, van vijf minderjarige meisjes
tussen de leeftijd van 5 en 13 jaar die tijdens het misbruik allen aan zijn zorg waren
toevertrouwd. Hij heeft de billen en de vagina’s van de meisjes betast en is hun vagina en
anus binnengedrongen met zijn vinger. Bij sommige meisjes vond het misbruik plaats als zij
een weekend bij verdachte op de camping logeerden, bij andere meisjes vond het misbruik
met name plaats in de woning van verdachte. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig
gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een meisje van 8 jaar, op dat
moment een buurmeisje op de camping waar verdachte verbleef.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard een seksuele voorkeur te hebben voor jonge
meisjes en jongens vanaf ongeveer 5 jaar. Hij heeft bevestigd steeds bezig te zijn geweest
met het creëren van gelegenheid om de kinderen seksueel te misbruiken. Zo bood hij
veelvuldig aan kennissen en familie aan om op hun kinderen te passen en heeft hij eveneens
veelvuldig zelf gevraagd of via zijn partner laten vragen of kinderen bij hen mochten
logeren. Daarbij is verdachte steeds zeer berekenend te werk gegaan.
Tijdens het logeren ging verdachte vaak met de meisjes mee naar het toilet of met de meisjes douchen om hen, zoals hij dat noemde, te 'helpen’ bij het plassen, poepen of douchen.
Op deze momenten heeft verdachte de kinderen betast en is hij met zijn vingers zowel anaal als vaginaal bij hen binnengedrongen. Om ervoor te zorgen dat hij de kinderen vaak kon ‘helpen’, diende hij de kinderen laxeermiddelen toe. Zo bracht hij met regelmaat kinderen anaal microlax (een klysma) in.
Naast het genoemde seksuele misbruik heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan het
vervaardigen, verwerven en in bezit hebben van kinderporno. Verdachte had een seksuele
relatie met de moeder van één van de meisjes die hij heeft misbruikt. Ter terechtzitting heeft
verdachte verklaard dat hij verliefd was op dit meisje, [slachtoffer 5] . Op verzoek van
verdachte heeft de moeder van [slachtoffer 5] . medeverdachte [medeverdachte] , naaktfoto's van haar
dochter [slachtoffer 5] en haar zoons [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] gemaakt en vervolgens naar verdachte
gestuurd. Ook werden de kinderen tijdens het videobellen tussen verdachte en
medeverdachte [medeverdachte] , op aanwijzen van verdachte, naakt in beeld gebracht.
Uit Whatsappgesprekken tussen verdachte en [medeverdachte] komt verder naar voren dat verdachte [slachtoffer 5] wilde betrekken bij de seks die verdachte met [medeverdachte] had.
Vastgesteld kan worden dat verdachte bezig is geweest om met behulp van medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer 5] voor te bereiden op het hebben van verdergaande seks met verdachte.
Verdachte heeft door het plegen van deze handelingen langdurig en op zeer ernstige wijze
inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van al deze jonge slachtoffers.
Hij heeft hun normale en gezonde (seksuele) ontwikkeling wreed verstoord. Dit geldt ook voor de kinderen die slachtoffer zijn geworden van het vervaardigen van kinderporno.
Alle kinderen waren aan de zorg van verdachte toevertrouwd. Het vertrouwen dat de ouders
van de kinderen in verdachte hebben gesteld, heeft hij op vreselijke wijze beschaamd.
De ervaring leert dat seksueel misbruik zeer ernstige psychische en emotionele gevolgen voor de slachtoffers kan hebben. Deze gevolgen kunnen nog lange tijd - soms levenslang -
doorwerken. Dat dergelijke gevolgen zich nu al voordoen, blijkt uit de vorderingen van de
benadeelde partijen en uit de slachtofferverklaringen die ter zitting zijn voorgelezen door de
moeders van enkele van de slachtoffers. Verdachte heeft zich in geen enkel opzicht
bekommerd om de gevolgen voor de meisjes en heeft zich uitsluitend laten leiden door zijn
eigen seksuele behoeften. Niet alleen de levens van de meisjes maar ook de levens van de
overige leden van de gezinnen waarvan zij deel uitmaken, zijn ernstig ontwricht door het
handelen van verdachte. Verdachte heeft voor dit handelen lange tijd geen
verantwoordelijkheid genomen. Pas ter terechtzitting heeft verdachte de hem verweten
gedragingen erkend en verklaard de ernst van zijn handelen in te zien. De rechtbank kan zich echter niet aan de indruk onttrekken dat dit (kennelijk) recent verworven inzicht (mede)
verband houdt met verdachtes procespositie; in het bijzonder met de onderbouwing van het
advies tot oplegging van TBS met dwangverpleging door de deskundigen. Daarmee is het voor de rechtbank nog steeds de vraag of verdachte de ernst en de verwerpelijkheid van zijn
handelen inziet.
De rechtbank heeft verder kunnen vaststellen dat het niet de eerste keer is dat verdachte
veroordeeld wordt wegens seksueel misbruik van kinderen en het in bezit hebben van
kinderporno. Onderdeel van die veroordelingen was een ambulante behandeling gericht op zijn psychoseksuele problematiek. Kennelijk hebben noch de eerdere veroordelingen noch de (deels) doorlopen behandeling(en) verdachte ervan kunnen weerhouden opnieuw over te gaan tot het veelvuldig plegen van seksueel misbruik van kinderen.
De persoon van verdachte
Verdachte is zowel door een psychiater als een psychloog onderzocht. Naar aanleiding van
deze onderzoeken is door J.A.M. Gresnigt, klinisch psycholoog, op 7 december 2021 en
F. Harmanny-Wiersma, psychiater, op 8 december 2021, rapport uitgebracht.
Beide deskundigen komen tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een
autismespectrumstoornis. De psychiater diagnosticeert verdachte daarnaast met pedofilie. De psycholoog ziet ook sterke aanwijzingen voor een pedofiele stoornis maar classificeert de diagnose pedofilie als ‘voorlopig’ vanwege verdachtes - ten tijde van het onderzoek - stellige ontkenning van pedoseksuele gevoelens, drang en handelingen. Verdachte heeft inmiddels ter terechtzitting erkend pedoseksuele gevoelens en drang te hebben.
De door de deskundigen vastgestelde problematiek was ook aanwezig ten tijde van de ten
laste gelegde feiten. Omdat verdachte ten tijde van het opstellen van de rapportages de ten
laste gelegde feiten nog ontkende, konden de rapporteurs geen delictanalyse maken en
derhalve geen uitspraak doen over de mate van toerekenbaarheid. Desalniettemin is het
volgens de deskundigen aannemelijk dat de bij verdachte geconstateerde stoornissen hebben
doorgewerkt in de ten laste gelegde feiten.
Volgens de psycholoog lijkt verdachtes autismespectrumstoornis te hebben geleid tot een
verstoring van zijn seksuele ontwikkeling. Indien de ten laste gelegde feiten worden bewezen
kan gezegd worden dat verdachte blijkbaar niet in staat is om weerstand te bieden aan zijn
pedoseksuele lustgevoelens, impulsen en drang.
Volgens de psychiater kan worden verondersteld dat er een verband is tussen de
gediagnosticeerde pedofilie en de pedoseksuele delicten waarvan betrokkene verdacht wordt en zijn beperkte empathische vermogens. Of iemand met pedofilie ook pedoseksuele delicten zal gaan plegen, hangt onder andere af van zijn empathische vermogens en gewetensfunctie. Wat betreft deze laatste twee genoemde zaken zijn er wel duidelijke beperkingen bij betrokkene vanuit zijn autismespectrumstoornis.
De rechtbank kan zich met deze constateringen verenigen en leidt daaruit af dat verdachte
vanuit zijn pathologie beperkt is geweest in zijn gedragskeuzes ten tijde van de
bewezenverklaarde feiten en de gevolgen van zijn gedrag niet goed kon overzien.
De rechtbank zal de bewezen verklaarde feiten dan ook in verminderde mate aan verdachte
toerekenen en daarmee rekening houden in de straftoemeting.
Aanvullende overweging hof
Het hof kan zich verenigen met voorgaande overwegingen van de rechtbank en neemt deze over. Het hof overweegt ten aanzien van de proceshouding van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat verdachte heeft verklaard dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor zijn daden gerechtvaardigd is en dat hij zich niet langer verzet tegen oplegging van een TBS met verpleging van overheidswege en tegen oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr.
Dat verdachte in eerste aanleg pas is gaan verklaren over de feiten en dat hij in hoger beroep pas inziet dat een TBS met verpleging van overheidswege het juiste kader voor hem is om een behandeling te ondergaan, is er volgens verdachte in gelegen dat het zich beroepen op zijn zwijgrecht aan hem bleef knagen. Hij wil thans verantwoordelijkheid nemen voor zijn daden en hij wil behandeling krijgen van mensen die kundig genoeg zijn om hem bij zijn stoornissen te helpen. Het hof merkt daarbij op dat de verklaring van verdachte op dit punt op het hof geen authentieke indruk heeft gemaakt. Verdachte heeft weliswaar woordelijk verklaard dat wat hij de kinderen heeft aangedaan niet mag en dat daarvoor een straf en behandeling noodzakelijk is, maar het hof vraagt zich af in hoeverre verdachte dat ook intrinsiek zo voelt en of hij zich voldoende realiseert wat hij de kinderen en hun familie heeft aangedaan.
Uit de ter terechtzitting in hoger beroep voorgedragen slachtofferverklaringen is naar voren gekomen dat de meisjes grote gevolgen ervaren van hetgeen hen overkomen is. Ook de levens van de overige leden van de gezinnen waar de meisjes deel van uitmaken, zijn ernstig ontwricht door het handelen van verdachte.
Het hof constateert dat verdachte in het verleden eerder is geconfronteerd met het kwalijke van zijn handelen en op het feit dat hij door zijn handelen ernstige schade toebrengt aan de kinderen die hij seksueel misbruikt. Eerdere rechtszaken, veroordelingen en behandelingen in het kader van pedoseksuele delicten hebben niet gemaakt dat verdachte zichzelf heeft weerhouden van het opnieuw plegen van dit soort delicten. Het hof is van oordeel dat verdachte in staat is gebleken om potentiële slachtoffers of kwetsbare personen te detecteren en te selecteren en het contact met hen te regisseren en te sturen in de door hem gewenste richting, zodat zijn seksuele behoeften ten aanzien van zeer jonge kinderen bevredigd konden worden. Dit heeft een lange tijd kunnen voortduren, omdat de kinderen geen uitlatingen mochten doen over het seksuele misbruik, dan wel hiertoe niet in staat waren. Daarnaast heeft verdachte bij de ouders van deze kinderen het vertrouwen gewekt dat de kinderen bij hem in goede handen waren. Op het moment dat ouders toch kritische vragen begonnen te stellen aan verdachte, stelde verdachte dat hij enkel en alleen bepaalde gedragingen verrichtte onder het mom van ‘verzorgingshandelingen’. Ook neemt het hof daarbij in aanmerking dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het vervaardigen, verwerven en in bezit hebben van kinderporno. Weliswaar is niet gebleken van verspreiding daarvan, maar de ervaring leert dat slachtoffers en hun familie hierdoor in voortdurende angst leven dat gemaakte foto’s alsnog openbaar worden, hetgeen verdachte voor lief heeft genomen.
Het hof is van oordeel dat op grond van al het voorgaande oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd is. Gezien enerzijds de ernst van de feiten en de verwerpelijkheid daarvan, het aantal slachtoffers dat verdachte heeft gemaakt gedurende een lange periode, de leeftijden van deze slachtoffers, de berekenende werkwijze van verdachte om kinderen seksueel te kunnen misbruiken en anderzijds zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid, is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, zoals deze is geëist door de officier van justitie in eerste aanleg, een passende en geboden straf is. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht dient hierop in mindering te worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De rechtbank heeft in haar vonnis ten aanzien van de TBS het volgende overwogen.
De maatregel van terbeschikkingstelling
De rechtbank is van oordeel dat verdachte ter beschikking moet worden gesteld met verpleging van overheidswege en overweegt daartoe het volgende.
Zoals blijkt uit de hiervoor besproken rapportages van de psycholoog en psychiater bestond
bij verdachte tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten een gebrekkige
ontwikkeling dan wel ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Beide deskundigen
concluderen dat er sprake is van een hoog risico op recidive met betrekking tot pedoseksuele delicten. Er is sprake van hardnekkig, moeilijk te beïnvloeden, langdurig probleemgedrag, zijnde ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag met erg jonge kinderen. Gelet op dit recidiverisico is er sprake van gevaar voor de veiligheid van personen. Daarnaast zijn alle door verdachte begane feiten misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Er wordt daarmee voldaan aan de eisen voor het opleggen van de maatregel van TBS.
Volgens beide deskundigen is een forensisch klinische behandeling noodzakelijk om het
recidiverisico te beperken. Een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden
wordt een te licht middel geacht om te waarborgen dat een effectieve behandeling van de
grond komt. Verdachte heeft immers niet dan wel onvoldoende meegewerkt aan eerdere
ambulante behandelingen in het kader van voorwaarden. Er is een dwingend kader nodig om te waarborgen dat verdachte een langdurige vorm van behandeling en toezicht krijgt om
daarmee de hoge kans op recidive in voldoende mate terug te brengen.
Beide deskundigen komen tot het advies om de klinische behandeling binnen het kader van
een TBS met verpleging van overheidswege te laten plaatsvinden. De maatregel van TBS
met voorwaarden biedt volgens de psycholoog onvoldoende waarborgen. Er is geen
vertrouwen dat verdachte zich zal committeren aan belangrijke inhoudelijke voorwaarden
voor de behandeling. Dit is onder meer zo omdat verdachte geen inzicht geeft in de
delictdynamiek, hij ondanks eerdere behandeling is gerecidiveerd en hij twee keer eerder niet heeft meegewerkt aan ambulante behandelingen. Gelet hierop alsmede gelet op de ernst, omvang en hardnekkigheid van de pathologie en het recidiverisico wordt TBS met bevel tot verpleging van overheidswege geadviseerd. Deze maatregel biedt de zekerheid dat verdachte langdurig in behandeling kan zijn in een beveiligde omgeving en dat er een langdurig toezicht kan worden opgelegd.
De rechtbank is met de psycholoog en psychiater van oordeel dat verdachte van
overheidswege moet worden verpleegd. De duur van de op te leggen gevangenisstraf staat al in de weg aan het opleggen van een TBS met voorwaarden. Uit artikel 38 lid 3 Sr volgt dat een TBS met voorwaarden enkel gecombineerd mag worden met een gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat een TBS met voorwaarden enkel aan de orde is als het
recidivegevaar naar verwachting afdoende afgewend kan worden door het stellen van
voorwaarden. Hiervan kan sprake zijn bij personen die minder delictgevaarlijk zijn, enig
ziektebesef tonen, gemotiveerd zijn een behandeling te ondergaan en de ernst van het begane misdrijf zich niet tegen de minder vergaande maatregel TBS met voorwaarden verzet. Aan deze criteria wordt in onderhavig geval niet voldaan. Niet alleen heeft verdachte zeer ernstige misdrijven begaan en is hij bovendien zeer delictgevaarlijk, ook twijfelt de rechtbank aan de betrouwbaarheid van zijn intrinsieke motivatie. De maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden biedt naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende waarborgen voor een succesvolle behandeling van verdachte, terwijl gebleken is dat er een hoog recidiverisico is als verdachte onbehandeld terugkeert in de maatschappij. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de veiligheid van anderen vereist dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
De maatregel van terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging van overheidswege
wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is of gevaar veroorzaakt voor de
onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de
TBS met dwangverpleging kan daarom een periode van vier jaar te boven
gaan.
Aanvullende overweging hof
Het hof kan zich verenigen met voorgaande overwegingen van de rechtbank en neemt deze over, zij het dat de verdediging zich thans niet meer verzet tegen een TBS met verpleging van overheidswege. Het hof acht alles afwegend, het juridisch kader van een TBS met verpleging van overheidswege het enige passende en ook noodzakelijke kader, waar zowel verdachte als de maatschappij baat bij zullen hebben. Het hof zal aldus bevelen dat verdachte zal worden verpleegd van overheidswege en stelt, conform de hiervoor weergegeven overwegingen van de rechtbank, vast dat de totale duur van de TBS een periode van vier jaren te boven kan gaan.
De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
Het hof acht het – in tegenstelling tot de rechtbank – wel noodzakelijk om naast de TBS met verpleging van overheidswege de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen. Daarmee wordt de mogelijkheid gecreëerd om verdachte ook na afloop van de TBS maatregel, bij een mogelijk verlaagd maar aannemelijk recidiverisico, onder toezicht te stellen indien dat in verband met alsdan bestaande risico’s noodzakelijk is. Voorts kunnen toekomstige risico’s ten aanzien van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen door de oplegging van de maatregel van artikel 38z Sr worden teruggedrongen, dan wel aanvaardbaar worden gemaakt.
Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel
38z lid 1 Sr is voldaan. Het hof gelast immers de TBS met verpleging van overheidswege. Daarnaast is de oplegging van de maatregel naar het oordeel van het hof in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen. Het hof zal daarom tot oplegging van deze maatregel overgaan. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel en het eventuele bepalen van specifieke voorwaarden zal in de laatste fase van de aan de verdachte opgelegde TBS met verpleging van overheidswege plaatsvinden.
Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.
Resumerend zal het hof verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, verdachte ter beschikking stellen met bevel tot verpleging van overheidswege en de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking opleggen.
Feit 1 - vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.755,96. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Feit 1 - vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 18.692,94. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 15.394,30. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Feit 2 - vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Feit 3 - vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Feit 2 en 3 - vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.615,44. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Feit 2 en 3 - vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.586,32. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Feit 4 - vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering geheel zal worden toegewezen. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Feit 5 en 6 - vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 primair en 6 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Feit 6 - vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 6 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Feit 6 - vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 6 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 240b, 244, 245, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de vorderingen van de benadeelde partijen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 12.755,96 (twaalfduizend zevenhonderdvijfenvijftig euro en zesennegentig cent) bestaande uit
€ 5.755,96 (vijfduizend zevenhonderdvijfenvijftig euro en zesennegentig cent) materiële schade en € 7.000,00 (zevenduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 12.755,96 (twaalfduizend zevenhonderdvijfenvijftig euro en zesennegentig cent) bestaande uit € 5.755,96 (vijfduizend zevenhonderdvijfenvijftig euro en zesennegentig cent) materiële schade en € 7.000,00 (zevenduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 67 (zevenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 13 juni 2021.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 15.394,30 (vijftienduizend driehonderdvierennegentig euro en dertig cent) bestaande uit
€ 5.394,30 (vijfduizend driehonderdvierennegentig euro en dertig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 15.394,30 (vijftienduizend driehonderdvierennegentig euro en dertig cent) bestaande uit € 5.394,30 (vijfduizend driehonderdvierennegentig euro en dertig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 82 (tweeëntachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 13 juni 2021.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro)
ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 53 (drieënvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
26 december 2019.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 53 (drieënvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
26 december 2019.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00
(duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
26 december 2019.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00
(duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
26 december 2019.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro)
ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4] , ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 26 (zesentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
25 juli 2020.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 5] ter zake van het onder 5 primair en 6 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 5] , ter zake van het onder 5 primair en 6 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 53 (drieënvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
18 juni 2021.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 7] ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 7] , ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
18 juni 2021.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 6] ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 6] , ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
18 juni 2021.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. M.C. van Linde en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.J. Zieleman, griffier,
en op 24 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.