Uitspraak
de vrouwte noemen,
de mante noemen,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
“ Artikel 5: LEVENSVERZEKERING/KAPITAALVERZEKERING
€ 28.930,09. De eerste termijn van € 2.893,09 dient voor 1 juli 2017 te zijn voldaan aan de vrouw. De daaropvolgende termijnen dienen steeds voor 1 juli te zijn voldaan aan de vrouw.
7 augustus 2020 staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“ […]
Na mei 2017 heeft cliënt ook nog de premies ter zake van de kapitaalverzekering [naam1] betaald
1 juni 2017 dient uw cliënte aan mijn cliënt nog een bedrag van € 1.100,58 te betalen.
€ 5.000,58 te betalen bij gelegenheid van de uitkering van de kapitaalverzekering [naam1] . Graag verneem ik van u binnen
10 dagen na dagtekeningvan deze brief. Mocht uw cliënte onverhoopt niet bereid zijn tot verrekening, dan ziet mijn cliënt aanleiding om haar in rechte te betrekken. ”
17 augustus 2020 staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“ […]
Indien uw cliënt na mei 2017 tot en met heden nog steeds maandelijks de premie voor de
vóór 24 augustus a.s.over te maken op de bij uw cliënt bekende rekening van cliënte. Mocht tijdige betaling niet plaatsvinden dan zal alsnog de wettelijke rente per 1 juli 2020 tot heden in rekening worden gebracht bij uw cliënt. Immers, er is sprake van een fatale termijn waardoor uw cliënt van rechtswege in verzuim is. ”
1 juli 2020 verschuldigde termijnbedrag van € 2.893,09 aan de vrouw te voldoen.
“ […]
Daarnaast heeft uw cliënt ter zake de uitkoopsom die hij aan cliënte dient te voldoen (in
Anders dan uw cliënte meent heeft mijn cliënt wel degelijk in 2017 ook nog een aflossingstermijn betaald. Ter ondersteuning van het gestelde ontvangt u bijgaand bewijs van drie betalingen (
bijlage).
Daarnaast heeft mijn cliënt een vordering op uw cliënte van € 5.058,-- naast de € 1.100,--, te weten in totaal een bedrag van € 6.158,--. Dit betekent dat hij hetgeen hij aan uw cliënte had moeten betalen over 2020 en 2021 (respectievelijk de vierde en de vijfde aflossing), € 5.786,18 kan verrekenen met de vordering van € 6.158,--. Op de zesde aflossing kan hij in 2022 nog een bedrag van € 371,82 in mindering brengen. Voor de berekening van het bedrag van € 5.058,-- verwijs ik naar de mailwisseling van augustus 2020. ”
€ 508,83, de executiekosten van € 2,18 en de betekeningskosten van € 131,54.
“ […]
Feit is dat het convenant is gehecht aan de beschikking en daardoor een executoriale titel is. De termijn 2019 is door de heer [geïntimeerde] niet tijdig betaald en conform het convenant is het restant dan direct opeisbaar. Hier is geen speld tussen te krijgen.
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De beoordeling van de grieven en de vordering
I. het bestreden vonnis in kort geding wordt bekrachtigd;
5.De motivering van de beslissingSpoedeisend belang
€ 1.870,- en zijn overeengekomen dat de vrouw € 1.870,- moet terugbetalen aan de man.
1 juli 2020 verschuldigde betalingstermijn niet aan de vrouw te betalen. Bij de man lijkt veeleer de gedachte te hebben voorgezeten dat hij de bedragen die hij na mei 2017 voor de vrouw aan premie voor de kapitaalverzekering bij [naam1] had betaald – en die inmiddels waren opgelopen tot een bedrag dat hoger was dan de per 1 juli 2020 door hem verschuldigde betalingstermijn – kon verrekenen met de vordering van de vrouw op hem, en het hof acht die gedachte niet onbegrijpelijk. Weliswaar heeft de man zijn vordering pas in de e-mail van 7 augustus 2020 aan de orde gesteld, maar in het echtscheidingsconvenant was al opgenomen dat de man ter zake van de premies voor de kapitaalverzekering bij [naam1] een vordering heeft op de vrouw van € 110,- per maand, zij het dat slechts voor de periode tot mei 2017 een totaalbedrag was vastgesteld. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is verder gebleken dat de vrouw in de e-mail van 17 augustus 2020 akkoord is gegaan met het voorstel van de man om zijn vordering vanuit de uitkering van de kapitaalverzekering bij [naam1] aan hem te voldoen, maar dat zij het bedrag vervolgens na ontvangst van de uitkering niet aan hem heeft voldaan. Daaruit kan naar het oordeel van het hof worden afgeleid dat verrekening van de vordering van de man uit hoofde van de premies voor de kapitaalverzekering bij [naam1] kennelijk ook wat de vrouw betreft akkoord was, zoals ook wordt bevestigd in de brief van de deurwaarder aan de advocaat van de man van
19 november 2021. Gebleken is verder dat partijen de betalingsregeling destijds in het convenant hebben opgenomen, omdat de man niet in staat was om de uitkoopsom ineens te voldoen. De continuïteit van zijn onderneming zou daarmee in gevaar komen. In het licht van die door beide partijen erkende ratio achter de overeengekomen betalingsregeling, had en heeft de man een zwaarwegend belang om gespreid te mogen blijven betalen. Van de zijde van de vrouw is daar slechts tegenover gesteld dat zij hoopt binnenkort over zelfstandige woonruimte te zullen beschikken en dat zij dan geld nodig heeft om deze woning in te richten. Ook heeft de vrouw ter zitting aangevoerd dat zij boos was omdat de man als gevolg van de onder 2.9 genoemde beschikking geen alimentatie meer hoefde te betalen. Deze door de vrouw genoemde belangen wegen minder zwaar dan het door de man gestelde belang.
De proceskosten
)en € 2.366,- aan geliquideerd salaris van de advocaat van de man (2 procespunten x tarief II).
6.De beslissing
te vermeerderen met nakosten;
21 maart 2023.