ECLI:NL:GHARL:2023:2482

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
200.313.340
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en procespositie jongmeerderjarige in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland van 28 april 2022, waarin de alimentatie voor de kinderen was vastgesteld. De man en de vrouw zijn de ouders van twee kinderen, [verweerder] en [de minderjarige1], die bij de vrouw wonen. De man heeft in het verleden een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen betaald, maar verzoekt nu om wijziging van deze bijdrage op basis van gewijzigde omstandigheden, waaronder zijn lagere inkomen en de zorg voor een derde kind uit een nieuwe relatie.

Het hof heeft de procedure in eerste aanleg besproken en de relevante feiten uiteengezet, waaronder de afspraken die de ouders in het ouderschapsplan hebben gemaakt. De man heeft vier grieven ingediend, waarbij hij onder andere de ontvankelijkheid van de vrouw betwist en de behoefte en draagkracht aan de orde stelt. De vrouw verzet zich tegen de grieven van de man en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking.

Het hof heeft de processuele positie van [verweerder] als jongmeerderjarige in overweging genomen en vastgesteld dat hij vanaf zijn achttiende verjaardag zelf rechthebbende is op de alimentatie. Het hof heeft geoordeeld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een herbeoordeling van de kinderalimentatie rechtvaardigen. De man heeft zijn verzoek aangepast en het hof heeft rekening gehouden met zijn lagere inkomen gedurende een bepaalde periode. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en de alimentatie voor de kinderen opnieuw vastgesteld, met inachtneming van de draagkracht van beide ouders en de behoeften van de kinderen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.313.340
(zaaknummer rechtbank Gelderland 392062)
beschikking van 23 maart 2023
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. B. Willemsen te Lent, gemeente Nijmegen,
en
[verweerster],
verder te noemen: de vrouw
en
[verweerder],
verder te noemen: [verweerder] ,
beiden wonende te [woonplaats1] ,
verweerders in hoger beroep,
advocaat: mr. M.M.P. Gerrits te Wijchen.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 28 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 19 juli 2022;
  • het verweerschrift;
  • een journaalbericht van mr. Gerrits van 21 november 2022 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Willemsen van 5 december 2022 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Gerrits van 26 januari 2023 met producties;
  • een e-mailbericht van mr. Gerrits van 8 februari 2023 met een productie;
  • een journaalbericht van mr. Willems van 8 februari 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 februari 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de man en zijn advocaat;
- de vrouw, [verweerder] en hun advocaat.
2.3
Mr. Gerrits heeft op de mondelinge behandeling namens zijn cliënten bezwaar gemaakt tegen overlegging van de producties door mr. Willemsen bij journaalbericht van
8 februari 2023, aangezien deze stukken, uitgaande van het procesreglement, volgens hem te laat zijn ingediend.
Het hof heeft - na een korte onderbreking van de mondelinge behandeling - beslist dat de producties worden toegevoegd aan het dossier. De inhoud ervan is van belang omdat, nu het gaat om kinderalimentatie, moet worden uitgegaan van de meest actuele situatie. Bovendien zijn de producties eenvoudig te doorgronden en moet mr. Gerrits in redelijkheid voldoende kennis kunnen hebben genomen van de producties en zich met de vrouw en [verweerder] kunnen hebben voorbereiden op een verweer daartegen.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [verweerder] , geboren [in] 2004 in [plaats1] , en
  • [de minderjarige1] ( [de minderjarige1] ), geboren [in] 2008 in [plaats1] .
[verweerder] en [de minderjarige1] (gezamenlijk te noemen: de kinderen) hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2
Bij het uiteengaan van de ouders zijn zij in hun ouderschapsplan, verleden ten overstaan van de notaris op 18 juli 2013, overeengekomen dat de man met ingang van
1 augustus 2013 aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal betalen van € 250,- per kind per maand.
3.3
Uit de relatie van de man en mevrouw [naam1] (verder ook: [naam1] ) is [in] 2017 [de minderjarige2] geboren. [naam1] heeft daarnaast twee minderjarige kinderen uit een eerdere relatie.
3.4
Bij overeenkomst van 9 februari 2018 zijn de ouders, in afwijking van de afspraken in het ouderschapsplan, overeengekomen dat de man met ingang van 1 februari 2018 aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal betalen van in totaal € 174,- per maand.
Deze bijdrage bedraagt met ingang van 2021 als gevolg van de wettelijke indexering € 187,37 per maand.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de tussen de ouders op 9 februari 2018 gesloten overeenkomst gewijzigd in die zin dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 11 augustus 2021 nader wordt gesteld op € 174,- per kind per maand en met ingang van 1 januari 2022 op € 177,- per kind per maand, in de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat iedere partij de eigen kosten van de procedure draagt, en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De eerste grief ziet op de ontvankelijkheid, de tweede grief ziet op de behoefte, de derde grief ziet op de draagkracht en de vierde grief ziet op de zorgkorting. De man verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de vrouw alsnog niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoek, althans dat dit wordt afgewezen.
4.3
De vrouw voert verweer en zij vraagt het hof om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn gewijzigde verzoeken, alsmede om de door de man aangevoerde grieven en gewijzigde verzoeken tegen die beschikking af te wijzen/te verwerpen als zijnde onjuist en ongegrond, en om die beschikking te bekrachtigen, met compensatie van proceskosten tussen partijen.

5.De overwegingen voor de beslissing

De processuele positie van [verweerder]
5.1
is op 2 juni 2022 achttien jaar geworden. Vanaf die datum is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [verweerder] op grond van artikel 1:395b van het Burgerlijk Wetboek (BW) van rechtswege omgezet in een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud en studie.
5.2
De vrouw is rechthebbende op de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [verweerder] tot de dag waarop [verweerder] meerderjarig is geworden. De vrouw is bevoegd en blijft ook na het meerderjarig worden van [verweerder] bevoegd om over de tot bedoelde dag verschuldigde onderhoudsbijdrage te procederen.
5.3
Vanaf de datum dat [verweerder] meerderjarig is geworden, is echter alleen hijzelf rechthebbende ten aanzien van de onderhoudsbijdrage en dient hij zelf als procespartij op te treden. Het hof passeert de stelling van de vrouw dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep voor wat betreft de opengevallen alimentatietermijnen vanaf
2 juni 2022, omdat de man heeft verzuimd om [verweerder] als (mede) procespartij aan te merken.
Het hof heeft namelijk, gezien het hiervoor geschetste uitgangspunt van de wet, bij brief van 2 februari 2023 [verweerder] als belanghebbende aangemerkt en hem in de gelegenheid gesteld om zich te stellen als procespartij dan wel aan één van de ouders een machtiging te verstrekken namens hem op te treden. [verweerder] is op de mondelinge behandeling vervolgens zelf verschenen om mondeling verweer te voeren, en is bijgestaan door mr. Gerrits.
Grond voor wijziging
5.4
De man stelt in zijn eerste grief dat de vrouw in haar inleidend verzoek niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. De overeenkomst van 9 februari 2018 is gebaseerd op een door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) opgestelde berekening, waarvoor de ouders destijds alle benodigde gegevens hebben aangeleverd en waarmee zij hebben ingestemd. Het enkele tijdsverloop kan geen wijziging van omstandigheden opleveren. De vrouw moet alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard. De vrouw voert gemotiveerd verweer.
5.5
Op grond van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
Tussen de ouders is niet in geschil dat zij in 2018 geen rekening hebben gehouden met het feit dat ook de partner van de man draagplichtig is voor [de minderjarige2] , terwijl dit wel van invloed is op draagkracht die de man heeft voor [verweerder] , [de minderjarige1] en ook [de minderjarige2] .
Verder stelt het hof vast dat het inkomen van de man, in elk geval per 1 februari 2023, is gewijzigd en is in de afgelopen jaren het contact tussen de man en [verweerder] en [de minderjarige1] verminderd welke omstandigheid van invloed kan zijn op de toepasselijke zorgkorting. Dit alles levert een wijziging van omstandigheden op en dit rechtvaardigt een hernieuwde beoordeling van de door de man te betalen kinderalimentatie.
hoogte behoefte kinderen
5.6
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de man alleen nog de hoogte van de behoefte van [verweerder] vanaf zijn achttiende verjaardag (dus met ingang van 2 juni 2022) ter discussie stelt, en dat de man verder wil dat, zo begrijpt het hof, de behoefte van [de minderjarige2] met ingang van 1 februari 2023 wordt verhoogd in verband met de hogere vervoerskosten die de man en [naam1] maken om [de minderjarige2] naar zijn nieuwe school in [plaats1] te brengen en weer op te halen.
5.7
Wat de behoefte van [verweerder] betreft na zijn achttiende verjaardag ziet het hof geen aanleiding die behoefte op een lager bedrag vast te stellen dan de door de rechtbank vastgestelde (geïndexeerde) behoefte in 2021 van € 287,50 per maand. [verweerder] heeft op de mondelinge behandeling toegelicht dat hij dit jaar een tussenopleiding volgt en dat hij daarnaast druk is met intensieve therapie in verband met zijn persoonlijkheidsproblematiek. De man heeft dat niet betwist. Naar het oordeel van het hof staat dus vast dat [verweerder] onverminderd behoefte heeft aan een bijdrage van de kant van zijn ouders vanaf 2 juni 2022 van geïndexeerd € 293,- per maand.
5.8
De man stelt dat de behoefte van [de minderjarige2] per 1 februari 2023 dient te worden verhoogd met de gemaakte (extra) vervoerskosten om [de minderjarige2] naar school te brengen en hem op te halen. De vrouw betwist dat, zij heeft aangevoerd dat er ook andere mogelijkheden zijn om [de minderjarige2] te halen en te brengen.
Het hof overweegt dat het volgens de NIBUD-tabellen berekende ‘Eigen Aandeel’ van de ouders in de kosten van een kind (de behoefte) globaal het totale budget bepaalt dat ouders voor dat kind besteden. Daarbij geldt de ervaringsregel dat de ouders keuzes maken hoe zij dat budget besteden, afhankelijk van hun welstand en persoonlijke voorkeuren. Hogere uitgaven voor bijvoorbeeld kleding of ontspanning worden gecompenseerd door lagere uitgaven op een of meer andere posten. Er is slechts dan aanleiding om dat Eigen Aandeel te verhogen als sprake is van:
I. bijzondere en noodzakelijke kosten die zo hoog zijn dat zij
II. niet door besparingen op andere kosten kunnen worden gecompenseerd.
Naar het oordeel van het hof heeft de man zijn stelling onvoldoende onderbouwd dat de vervoerskosten dusdanig hoog zijn dat deze niet zijn te compenseren met een besparing op andere kosten voor [de minderjarige2] , waardoor de behoefte zou moeten worden gecorrigeerd. Daarbij is mede van belang dat, zoals tijdens de zitting is gebleken, de man in zijn berekening ook de kosten heeft doorberekend die hij maakt om op zijn werk te komen, terwijl deze kosten in elk geval vanaf huis geen kosten zijn die toegerekend kunnen worden aan [de minderjarige2] , en waarvoor de man bovendien van zijn werkgever een netto vergoeding (van € 108,33 per maand) ontvangt.
Draagkracht
5.9
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man zijn verzoek zodanig aangepast dat hij stelt dat hij vanaf 1 februari 2023 niet meer in staat is de door de rechtbank vastgestelde bijdragen voor [verweerder] en [de minderjarige1] te voldoen en verzoekt hij het hof met ingang van deze datum rekening te houden met het feit dat hij onbetaald (zorg)verlof heeft opgenomen om zelf [de minderjarige2] naar school te kunnen brengen en weer op te halen. Uit de door de man overgelegde salarisspecificatie van februari 2023 blijkt dat zijn inkomen van € 5.329,- bruto per maand zal verminderen naar € 2.988,50 bruto per maand in verband met een korting wegens ouderschapsverlof. De vrouw vindt dat geen rekening moet worden gehouden met dit lagere inkomen, want dit is volgens haar een eigen keuze van de man.
5.1
Naar het oordeel van het hof heeft de man, mede gelet op de toelichting tijdens de mondelinge behandeling, voldoende aannemelijk gemaakt dat op korte termijn een oplossing moest worden gezocht voor het feit dat [de minderjarige2] voor onderzoek tijdelijk op een school zit verder weg van de woonplaats van de man en dat [de minderjarige2] , gelet op zijn problematiek, niet naar school kan reizen met leerlingenvervoer. Volgens de man is hij op zoek naar een gastouder voor [de minderjarige2] , zodat hij in elk geval ’s middags zijn lesuren kan maken. Nu niet duidelijk is hoe lang [de minderjarige2] naar zijn huidige school zal gaan en het hof ervan uitgaat dat binnen afzienbare tijd de man en zijn partner de situatie rondom [de minderjarige2] zodanig hebben kunnen regelen dat de man weer in staat zal zijn inkomen zoals hij dat had tot 1 februari 2023 te generen, zal het hof in redelijkheid rekening houden met het lagere inkomen van de man gedurende zes maanden, dus tot 1 augustus 2023. Het hof gaat ervan uit dat de man vanaf 1 augustus 2023 weer in staat is de door de rechtbank vastgestelde bijdrage (geïndexeerd naar 2023) van € 183,- per kind per maand te voldoen.
5.11
Voor de berekening van het netto-inkomen van de man in de periode van 1 februari 2023 tot 1 augustus 2023 gaat het hof uit van het inkomen volgens de salarisspecificatie van februari 2023 van € 2.988,50 bruto per maand, te vermeerderen met een reservering vakantiegeld van € 239,08 per maand, een reservering eindejaarsuitkering van € 248,94 per maand en een bedrag van € 74,36 per maand aan reservering bindingstoelage. Verder houdt het hof rekening met op het salaris ingehouden premie pensioen van € 420,10 per maand, premie AOP van € 11,59 per maand en premie IPAP van € 44,93 per maand.
Rekening houdend met deze bedragen, de te betalen inkomstenbelasting en de volgende heffingskortingen: algemene heffingskorting, arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting levert dit hem een netto besteedbaar inkomen (NBI) op van € 2.766,- per maand.
5.12
De draagkracht van de man voor kinderalimentatie bedraagt conform de aanbeveling in het Rapport Alimentatienormen en de formule in de bijbehorende draagkrachttabel 2023
€ 533,- per maand (70% x [2.766 – (0,3 x 2.766 + 1.175)). De door de rechtbank vastgestelde draagkracht van de vrouw van € 478,- per maand is niet in geschil.
5.13
De man heeft niet onderbouwd hoe hoog de behoefte van [de minderjarige2] is, maar enkel gesteld dat de behoefte van [de minderjarige2] verhoogd dient te worden met vervoerskosten. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de draagkracht van de man eerst gelijkelijk verdeeld over alle drie de kinderen voor wie hij onderhoudsplichtig is (€ 361,- per kind per maand) en vervolgens overwogen dat [naam1] in staat wordt geacht met een bedrag van € 180,- per maand bij te dragen in de kosten van [de minderjarige2] , zijnde de helft van de draagkracht van de man voor [de minderjarige2] . Dit betekent dat de rechtbank ervan uit is gegaan dat de behoefte van [de minderjarige2] in 2021 ten minste € 361,- per maand bedraagt. Nu de man geen grief heeft gericht tegen dit uitgangspunt van de rechtbank, gaat het hof van dezelfde behoefte uit. Deze behoefte is geïndexeerd naar 2023 € 368,- per maand.
Het hof becijfert het NBI van [naam1] in 2023 op € 2.509,- per maand en haar draagkracht op € 407,- per maand op basis van de overgelegde salarisspecificaties. [naam1] is onderhoudsplichtig voor drie kinderen en nu gesteld noch gebleken is dat de behoefte van deze kinderen verschillend is, gaat het hof de draagkracht van [naam1] gelijkelijk over deze kinderen verdelen. Dit betekent dat [naam1] kan bijdragen in de behoefte van [de minderjarige2] met (afgerond) € 136,- per maand.
5.14
Het hof verdeelt, alvorens over te gaan tot vergelijking van de draagkracht van de man en de vrouw, de draagkracht van de man naar behoefte over zijn kinderen (resterende behoefte [de minderjarige2] € 232,- per maand en behoefte [verweerder] en [de minderjarige1] € 303,- per kind per maand, in totaal € 838,- per maand). Dit betekent dat de draagkracht van de man voor [de minderjarige2] € 148,- per maand bedraagt (€ 232,-/€ 838,- x € 533,- (draagkracht)) en voor [verweerder] en [de minderjarige1] € 193,- per kind per maand (€ 303,-/€ 838,- x € 533,-).
5.15
De man heeft aldus een draagkracht van (€ 193,- + € 193,-) € 386,- per maand
om in de kosten van de kinderen van partijen te voorzien.
Draagkrachtvergelijking
5.16
Partijen hebben samen voldoende draagkracht om in de behoefte van [verweerder] en [de minderjarige1]
te voorzien. Zij dienen bij te dragen volgens de formule ‘eigen draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte van [verweerder] en [de minderjarige1] ’. De totale
draagkracht van partijen bedraagt € 864,- per maand (man € 386,- en vrouw € 478,-). De behoefte van de kinderen bedraagt € 606,- per maand. Op grond van het voorgaande bedraagt:
  • het aandeel van de man € 386,-/€ 864,- x € 606,- = € 271,- per maand, zijnde € 135,50 per kind per maand, en
  • het aandeel van vrouw € 478,-/€ 864,- x € 606,- = € 335,- per maand, zijnde € 167,50 per kind per maand.
zorgkorting
5.17
De man stelt dat de rechtbank rekening heeft gehouden met een te lage zorgkorting namelijk 5%. De vrouw houdt de kinderen weg bij de man terwijl het niet goed gaat met de kinderen. De man benadrukt dat de kinderen altijd welkom zijn bij hem en dat daarom rekening moet worden gehouden met een zorgkorting die past bij een normaal en gezond contact tussen een kind en zijn niet-verzorgende ouder. De man stelt dat het percentage 20% dient te zijn.
De vrouw betwist dat. De omgangsregeling zoals in het ouderschapsplan van 2013 is opgenomen is achterhaald. De kinderen zijn ouder geworden en wensen niet meer zoveel contact met de man.
5.18
Hoe graag de man het misschien anders zou willen zien, er is tussen hem en de kinderen weinig contact en het valt niet te verwachten dat dit binnen afzienbare tijd zal veranderen. De achtergrond van de zorgkorting is dat de uitvoering van een zorgregeling leidt tot kosten voor de niet-verzorgende ouder en tot een besparing bij de andere ouder. Daarvan is hier geen sprake, zodat het hof geen aanleiding ziet uit te gaan van een hogere zorgkorting dan 5%.
5.19
Bij een behoefte van € 303,- per kind per maand in 2023 bedraagt de zorgkorting (afgerond) € 15,- per maand. Dit bedrag wordt afgetrokken van het berekende aandeel van de man. Het aandeel van de man bedraagt in de periode van 1 februari 2023 tot 1 augustus 2023 € 120,50 per kind per maand (€ 135,50 -/- € 15,-). Het hof zal deze bijdrage voor de kinderen vaststellen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van wat hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover deze betrekking heeft op de periode van 1 februari 2023 tot
1 augustus 2023. Voor de leesbaarheid zal het hof de bestreden beschikking geheel vernietigen en beslissen als hierna gemeld.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de bijdrage aan hun kinderen betreft.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft berekeningen van de draagkracht van de man en [naam1] gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 28 april 2022 en opnieuw beschikkende:
wijzigt de tussen partijen op 9 februari 2018 gesloten overeenkomst in die zin dat de man aan de vrouw respectievelijk aan [verweerder] als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [verweerder] respectievelijk in de kosten van zijn levensonderhoud en studie en aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] dient te betalen:
  • van 11 augustus 2021 tot 1 januari 2022 € 174,- per kind per maand;
  • van 1 januari 2022 tot 1 januari 2023 € 177,- per kind per maand;
  • van 1 januari 2023 tot 1 februari 2023 € 183,- per kind per maand;
  • van 1 februari 2023 tot 1 augustus 2023 € 120,50 per kind per maand;
  • met ingang van 1 augustus 2023 € 183,- per kind per maand,
in de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, K.A.M. van Os-ten Have en R. Krijger en is op 23 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.