ECLI:NL:GHARL:2023:245

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
21-000824-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot diefstal met geweld in Kerkdriel, DNA-bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van een poging tot diefstal door middel van braak in Kerkdriel op 5 december 2016. De bewezenverklaring is voornamelijk gebaseerd op DNA-materiaal dat op de plaats delict en in de vluchtauto is aangetroffen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, maar had hem ook gedeeltelijk vrijgesproken van het geweld tegen de aangever. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraken en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de bewezenverklaring van de poging tot diefstal. Het hof heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de poging tot diefstal, maar heeft de verdachte vrijgesproken van het geweld dat tegen de aangever is gepleegd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat er onvoldoende bewijs was dat de schade door het handelen van de verdachte was veroorzaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000824-22
Uitspraak d.d.: 12 januari 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 14 februari 2022 met parketnummer 05-881029-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 december 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. T. Deckwitz, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder
1 primair, 1 subsidiair en 2 ten laste is gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte voor het onder 3 ten laste gelegde medeplegen van poging tot diefstal met geweld, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de vordering van benadeelde partij [benadeelde] gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.909,-, met wettelijke rente vanaf 5 december 2016 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het vonnis waarvan beroep wordt, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigd omdat het hof tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
3.
hij op of omstreeks 5 december 2016 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf om uit een winkel gelegen aan het [adres 2] en/of uit een geldautomaat, geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de [naam bedrijf 2] . en/of [naam bedrijf 1] / [naam bedrijf 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, inklimming en/of een valse sleutel immers hebben verdachte en/of zijn mededaders met een houten balk de deur van voornoemde winkel open gedrukt vanuit een achteruitrijdende auto en/of het metalen hek van voornoemde winkel open gewrikt met een houten balk, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan andere deelnemers hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededaders met kracht een fiets heeft/hebben gegooid tegen/in de richting van die [benadeelde] en/of meermalen, in elk geval eenmaal (met kracht) heeft/hebben geslagen met een stootijzer, in elk geval een ijzeren voorwerp op/tegen het lichaam van die [benadeelde] , terwijl dit door hem en/of zijn mededaders gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, te weten een klaplong en/of een of meer gebroken ribben en/of een longkneuzing en/of een of meer huidverkleuringen en/of een of meer schaafwonden voor die [benadeelde] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs [1]
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de bewezenverklaring van de rechtbank in hoger beroep wordt bevestigd. Juist omdat er een DNA-match is aangetroffen tussen verdachte zijn DNA-profiel en onderzochte sporen op goederen in de winkel en in de betrokken auto, ‘schreeuwt’ het dossier volgens de advocaat-generaal om een verklaring van verdachte die de sterke aanwijzing richting hem neutraliseert. Zo een verklaring is uitgebleven en dus is verdachte in de visie van de advocaat-generaal terecht veroordeeld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair integrale vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat er in deze zaak enkel DNA is aangetroffen op verplaatsbare en overdraagbare objecten, waardoor niet vastgesteld kan worden hoe en wanneer die sporen op de voorwerpen terecht zijn gekomen. Dit maakt dat er ruimte blijft bestaan voor een scenario waarin verdachte helemaal niet betrokken is geweest bij de ramkraak op 5 december 2016.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het geweld dat is gebruikt tegen de heer [benadeelde] , omdat niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking op het plegen van dat geweld. De daders hebben geprobeerd in de nacht in te breken en slechts één van hen heeft plotseling, in reactie op een stoot van aangever, geweld gebruikt. De overige daders kunnen dan niet via medeplegen voor dit geweld worden veroordeeld, omdat er geen sprake was van opzet op het samen en in vereniging plegen van geweld.
Oordeel van het hof
Feiten en omstandigheden
Aangever [benadeelde] heeft verklaard dat hij op maandag 5 december 2016 omstreeks 04:00 uur een melding kreeg van de alarmcentrale dat het alarm van zijn winkel aan de [adres 2] te [plaats 1] af ging. Hij is toen direct op de fiets naar de winkel gereden en binnen enkele minuten was hij daar. Eenmaal aangekomen bij [naam bedrijf 1] zag hij daar een donkerkleurige Audi op ongeveer vier meter afstand van de winkel staan. Achter die Audi lag een grote balk van ongeveer 2,5 meter op de grond en er zat één persoon in de auto op de bestuurdersstoel. Die persoon stapte uit en zei tegen aangever dat hij moest doorrijden. Nadat aangever een stootijzer pakte, hoorde hij deze persoon in de richting van de winkel roepen “komen, komen”. Het stalen rolhek dat normaal voor de deur van de winkel zit, was ongeveer 60 a 70 centimeter omhoog getrokken en van twee deuren was het glas kapot. Nadat er twee personen onder het rolhek naar buiten probeerden te komen, heeft aangever één van hen met het stootijzer op de bovenzijde van zijn rug geslagen. Ondertussen pakte de bestuurder van de auto de fiets van aangever. Die fiets gooide hij hard in de richting van aangever, waardoor die ten val kwam. Nadat aangever weer rechtop stond, werd hij door de bestuurder met het stootijzer nog tegen zijn linkerzij geslagen. Ondertussen waren er drie personen onder het rolhek vandaan gekropen. Uiteindelijk zijn de vier personen in de auto gesprongen en zijn zij met piepende banden weggereden. [2]
Uit een geneeskundige verklaring van 14 december 2016 blijkt dat bij [benadeelde] een klaplong, verschillende ribfracturen, een mogelijke longkneuzing, verschillende schaafwonden en blauwe plekken werden geconstateerd. [3]
Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] wonen samen boven [naam bedrijf 1] . Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij omstreeks 04:00 uur wakker werd van een knal. Vervolgens heeft hij zijn vrouw wakker gemaakt en zijn ze samen gaan kijken. Hij zag een zwarte Audi staan die met de achterzijde schuin naar de gevel van [naam bedrijf 1] gedraaid stond. Er liep een kabel achter uit de auto en één man liep op en neer. Opeens kwam aangever [benadeelde] aan. Even later zag getuige [getuige 1] hem vechtend met de man die eerder bij de auto had gestaan. De getuige heeft toen uit het raam geschreeuwd, waardoor het gevecht ophield. Het kenteken van de Audi, [kenteken] , heeft hij vervolgens aan de meldkamer doorgegeven. [4]
In aanvulling op de verklaring van [getuige 1] heeft getuige [getuige 2] verklaard gezien te hebben dat één van de daders de fiets van [benadeelde] optilde. Dat was het moment dat haar man naar buiten schreeuwde. De dader reageerde op het schreeuwen en drie andere mannen kwamen ook tevoorschijn. Ze stapten snel in de auto en reden hard weg. [5]
Enige tijd na vertrek van de Audi is er brand ontstaan in [naam bedrijf 1] . De brand is overgeslagen naar een naastgelegen winkelpand en op 5 en 6 december 2016 werd er een brandonderzoek verricht. Tijdens dit brandonderzoek bleek dat de voordeur van [naam bedrijf 1] braakschade had ter hoogte van de voordeur. In de deuropening lag een houten balk. Het metalen hek was middels wrikken met de houten balk, vanaf de onderzijde, tot
ongeveer 1 meter hoogte, omhoog gedrukt. In de winkel lag, op de droogloopmat net achter de voordeur, een blauw overschoentje. Rechts naast deze mat, in de winkel, lag een rode tas met gereedschap. Deze tas werd veiliggesteld en voorzien van sin AAJHB773NL. [6]
De hengels van de sporttas zijn bemonsterd en uit deze bemonstering is een DNA-mengprofiel verkregen van minimaal drie personen. Uit een rapport van het NFI van 20 augustus 2018 blijkt dat het ongeveer 7 miljoen keer waarschijnlijker is dat de bemonstering DNA bevat van verdachte en twee willekeurige onbekende personen (niet verwant aan [verdachte] ), dan wanneer de bemonstering DNA bevat van drie willekeurige onbekende personen (niet verwant aan [verdachte] ). [7]
Omstreeks 08:30 uur op maandag 5 december 2016 werd de zwarte Audi met kenteken
[kenteken] aangetroffen op de [adres 3] in [plaats 2] en in beslag genomen. [8] De auto bleek gestolen te zijn. [9] In de kofferbak van de auto werden twee blauwe schoenovertrekken aangetroffen. Daarnaast werd er op de passagiersstoel aan de linkerkant een muts aangetroffen die van de eigenaar van de gestolen auto bleek te zijn. Van deze spullen werden sporendragers veiliggesteld. [10]
Uit een rapport van het NFI van 16 maart 2018 blijkt dat uit de bemonstering van de rand van de muts, binnenzijde bij aantreffen, een DNA-mengprofiel is verkregen van minimaal drie personen. Het is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker dat dit DNA-mengprofiel DNA bevat van [aangever] , [verdachte] en 1 willekeurige onbekende persoon (niet verwant), dan wanneer deze bemonstering DNA bevat van [aangever] en 2 willekeurige onbekende personen (niet verwant).
Eveneens blijkt uit dit rapport dat uit de bemonstering van één van de overschoenen een DNA-mengprofiel is verkregen van minimaal drie personen. Het is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer deze bemonstering DNA bevat van [verdachte] van 2 of 3 willekeurige onbekende personen (niet verwant), dan wanneer deze bemonstering DNA bevat van 3 of 4 willekeurige onbekende personen (niet verwant).
Interpretatie van het aangetroffen DNA-materiaal
De vraag die voorligt is of het aangetroffen DNA-materiaal voldoende redengevend is om de conclusie te dragen dat verdachte de ten laste gelegde poging tot diefstal bij [naam bedrijf 1] heeft (mede)gepleegd.
Vooropgesteld wordt dat aan op de plaats delict aangetroffen DNA-materiaal dat zich bevindt op een verplaatsbaar object, onder omstandigheden een zeer sterke aanwijzing kan opleveren dat een verdachte daar aanwezig is geweest. Een algemeen verweer dat het DNA-materiaal is aangetroffen op een verplaatsbaar object, en dus niet kan worden uitgesloten dat het voorwerp op plaats delict is terechtgekomen zonder dat verdachte daar zelf aanwezig is geweest, is dan onvoldoende om die sterke aanwijzing te ontzenuwen.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep als mogelijke verklaring voor de aanwezigheid van zijn DNA-materiaal gegeven dat hij voor zijn werk als sloper wel eens goederen gebruikt zoals die waar zijn DNA op is aangetroffen. Hij weet niet hoe de spullen op de plaats delict en in de Audi terecht zijn gekomen. Het zou wel kunnen dat hij misschien wel eens in de Audi heeft gezeten, maar hij weet niet van wie deze auto is. Verder heeft hij misschien wel eens overschoentjes vastgehad, maar hij zal ze nooit aan hebben gehad. De persoon van wie hij in het kader van deze strafzaak wel eens zijn naam te horen heeft gekregen, te weten [persoon] , kent hij ook niet.
Deze verklaring van verdachte is – gelet op de onderlinge samenhang tussen de voorwerpen waarop zijn DNA is aangetroffen - naar het oordeel van het hof onvoldoende specifiek om een alternatief scenario te vormen. Niet alleen bevond er zich DNA-materiaal van verdachte op de hengsels van een tas op de plaats delict, ook zat er DNA op de binnenzijde van een muts en op een overschoen die in de vluchtauto lagen. Bovendien lag er een soortgelijke overschoen op de plaats delict zelf. Dat de muts van de eigenaar van de gestolen auto was, maakt een alternatief scenario dat verdachte vrij pleit des te minder waarschijnlijk. Integendeel, deze bijzonderheid versterkt naar het oordeel van het hof redengevendheid van het DNA-materiaal voor de betrokkenheid van verdachte bij het feit.
Op grond van het voorgaande gaat het hof ervan uit dat verdachte geen concrete en verifieerbare verklaring heeft kunnen of willen geven voor het aantreffen van zijn DNA op de verschillende voorwerpen. Uit zowel de verklaring van aangever als de verklaring van getuige [getuige 2] blijkt dat er in totaal vier daders in en rondom [naam bedrijf 1] aanwezig waren in de nacht van 5 december 2016 en het hof gaat er vanuit dat verdachte één van die vier daders is geweest.
Medeplegen
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat van medeplegen (c.q. het in vereniging plegen) kan worden gesproken in het geval er sprake is van een wezenlijke betrokkenheid van een (mede)verdachte bij een gepleegd strafbaar feit. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de (mede)verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat de vier daders samen in de Audi naar de winkel van aangever zijn gekomen. Daar is de gevel van de winkel geramd en is het rolhek van de winkel omhoog gewrikt. Vervolgens zijn drie van de vier mannen naar binnen gegaan en is de bestuurder buiten gebleven. Na de betrapping door [benadeelde] heeft de persoon die buiten stond de anderen geroepen om te komen. Uiteindelijk zijn de daders er met zijn vieren weer in de Audi vandoor gegaan.
Voorgaande omstandigheden maken volgens het hof dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. De betrokken personen zijn met zijn vieren bij de plek van het incident aangekomen en hun handelingen daar waren allemaal gericht op het uiteindelijk succesvol laten verlopen van de diefstal. Ook was er een duidelijke rolverdeling tussen de verschillende daders, aangezien één persoon als het ware op de uitkijk is blijven staan door buiten te blijven en als bestuurder van de auto op te treden, en de rest de winkel in is gegaan. Hoewel niet met zekerheid vast te stellen is welke gedragingen verdachte precies heeft verricht, omdat niet duidelijk is geworden of hij één van de drie was die naar binnen gingen of dat hij juist de bestuurder was, hebben alle vier de personen naar het oordeel van het hof een voldoende intellectuele en/of materiële bijdrage aan het geheel gehad.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen en in vereniging met drie anderen heeft gepoogd uit de [naam bedrijf 1] en/of uit een geldautomaat in die winkel geld weg te nemen.
Partiële vrijspraak van het geweldsaspect
Hoewel het in de nacht rammen van een gevel een gewelddadig karakter heeft en alle vier de betrokkenen zich daar schuldig aan hebben gemaakt, heeft het specifieke geweld van de bestuurder tegen aangever zich naar het oordeel van het hof los van het rammen van die gevel voorgedaan. Toen de betrapping plaatsvond, heeft de bestuurder aangever vermaand om door te rijden en heeft hij de anderen geroepen om te komen.
Nu het hof op grond van deze omstandigheden geen aanleiding heeft om aan te nemen dat er op voorhand (impliciet) is afgesproken om eventueel geweld tegen personen te gebruiken, en ook niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte de bestuurder van de auto is geweest en dat hij daarmee als pleger de geweldshandelingen heeft verricht, is het hof van oordeel dat verdachte de strafverzwarende geweldscomponent moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3.
hij opof omstreeks5 december 2016 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging meteen of meeranderen,althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en/ofzijn mededaders voorgenomen misdrijf om uit een winkel gelegen aan het [adres 2] en/of uit een geldautomaat, geld,in elk geval enig goed,dat geheelof ten deleaan een ander toebehoorde, te weten aan de [naam bedrijf 2] . en/of [naam bedrijf 1] / [naam bedrijf 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/ofzijn mededaders, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/ofdat/dieweg te nemen geld en/ofgoederen onderzijn/hun bereik te brengen door middel van braak,inklimming en/of een valse sleutelimmers hebben verdachte en/ofzijn mededaders met een houten balk de deur van voornoemde winkel open gedrukt vanuit een achteruitrijdende auto en/ofhet metalen hek van voornoemde winkel open gewrikt met een houten balk, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan andere deelnemers hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededaders met kracht een fiets heeft/hebben gegooid tegen/in de richting van die [benadeelde] en/of meermalen, in elk geval eenmaal (met kracht) heeft/hebben geslagen met een stootijzer, in elk geval een ijzeren voorwerp op/tegen het lichaam van die [benadeelde] , terwijl dit door hem en/of zijn mededaders gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, te weten een klaplong en/of een of meer gebroken ribben en/of een longkneuzing en/of een of meer huidverkleuringen en/of een of meer schaafwonden voor die [benadeelde] ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft de advocaat-generaal er rekening mee gehouden dat het gepleegde geweld tegen [benadeelde] ook aan verdachte is toe te rekenen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte bij een bewezenverklaring te veroordelen tot een werkstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Indien het geweld tegen [benadeelde] via medeplegen aan verdachte wordt toegerekend, dan is het volgens de raadsman wel voorstelbaar dat er een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, maar is verzocht om het onvoorwaardelijke deel van die straf te matigen.
Oordeel van het hof
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich op 5 december 2016 samen met drie anderen schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal door middel van braak, door met een Audi op de gevel van de [naam bedrijf 1] in [plaats 1] in te rijden en in deze winkel naar binnen te gaan met het voornemen om daar geld weg te nemen. Hoewel er bij deze in de volksmond te noemen ‘ram- of plofkraak’ uiteindelijk geen geld of goederen buit zijn gemaakt, is er uiteindelijk wel veel schade ontstaan aan het desbetreffende winkelpand en de omliggende panden. Verdachte en zijn mededaders hebben zich niet om de gevolgen daarvan bekommerd. Het behoeft geen toelichting dat ram- en plofkraken bij de benadeelden en in de maatschappij in het algemeen gevoelens van frustratie en onveiligheid oproepen. Daarnaast is er nog door één van de vier betrokkenen geweld gebruikt tegen de eigenaar van de winkel, nadat hij tot de ontdekking kwam dat er zou worden ingebroken in het pand. Dit alles maakt dat er in een korte periode fors geweld is gebruikt en dat maakt het tot een ernstig feitencomplex.
De oriëntatiepunten voor strafoplegging, vastgesteld door het LOVS, vermelden voor een ramkraak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarbij het hof opmerkt dat dit uitgangspunt geldt bij een voltooide diefstal en in het deze zaak slechts om een poging daartoe gaat. In strafverzwarende zin houdt het hof er echter weer mee dat er boven het gedupeerde winkelpand appartementen zaten. Het rammen van de gevel leverde voor de bewoners van die appartementen een concreet direct gevaar en stress op.
In het voordeel van verdachte houdt het hof er rekening mee dat verdachte nu al zo’n drie jaar niet meer met politie en justitie in aanraking is geweest, zo blijkt uit het Uittreksel van de Justitiële Documentatie van 21 november 2022.
Daarnaast houdt het hof er rekening mee dat de redelijke termijn in eerste aanleg is geschonden. Verdachte is op 23 september 2019 aangehouden en is die dag ook verhoord door de politie. De redelijke termijn is daarmee op die datum aangevangen. Verdachte is pas gedagvaard voor een inhoudelijke behandeling in eerste aanleg op 31 januari 2022. Het onderzoek heeft daarmee vanaf 23 september 2019 langer dan twee jaar geduurd en de redelijke termijn is ongeveer met vier maanden overschreden. Het hof zal net als de rechtbank in de op te leggen straf rekening houden met de vastgestelde overschrijding en zal deze straf matigen. Zonder overschrijding van de redelijke termijn zou het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden hebben opgelegd.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, komt het hof niet tot een bewezenverklaring voor het gepleegde geweld tegen [benadeelde] . Desondanks is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is, omdat de ernst van het feit bij een lagere vrijheidsbenemende straf onvoldoende tot uitdrukking komt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De vordering
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.669,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.909,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij vordert € 1.669,- aan materiële schade, bestaande uit:
  • Medische kosten € 84,-
  • Eigen risico € 325,-
  • Kosten verzorging € 1.260,-
De benadeelde partij vordert daarnaast € 5.000,- aan immateriële schade.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel moet worden toegewezen, met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op grond van de door hem bepleite vrijspraak op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. Ook bij een partiële vrijspraak voor het gepleegde geweld moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat er in dat geval geen sprake is van een rechtstreeks verband tussen het handelen van verdachte en de gestelde schade.
Voor zover het hof wel tot een bewezenverklaring zou komen, heeft de verdediging zich ten aanzien van de opgevoerde medische kosten gerefereerd aan het oordeel van het hof. De kosten voor het eigen risico zijn niet onderbouwd en de benadeelde partij moet daarom voor dat gedeelte niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Met betrekking tot de kosten voor verzorging heeft de raadsman opgemerkt dat hij zich voor kan stellen dat er aanspraak is gemaakt op hulp via de WMO. Indien dit niet het geval is, dan is wat de verdediging betreft een uurtarief van € 10,- redelijk en kan die post in zijn geheel worden toegewezen.
Oordeel van het hof
Nu verdachte expliciet van het (mede)plegen van het geweld tegen [benadeelde] wordt vrijgesproken, is naar het oordeel van het hof binnen het bestek van deze strafzaak onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 47, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. J.P. Bordes, voorzitter,
mr. P.A.H. Lemaire en mr. Z.J. Oosting, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. B. van Leeuwen, griffier,
en op 12 januari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 12 januari 2023.
Tegenwoordig:
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr. J.B.H.M. Simmelink, advocaat-generaal,
mr. G. Ladjevardi, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt - tenzij anders vermeld - telkens verwezen naar bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2019452505, horend bij onderzoek ‘ON5ROI 6071 ZUTPHEN’, pagina 1 tot en met 750, gesloten en getekend op 31 oktober 2019 door verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland.
2.Proces-verbaal van verhoor [benadeelde] , pagina 38 en 39;
3.Geneeskundige verklaring, pagina 45;
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 481; Proces-verbaal van bevindingen, pagina 33.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 485-486;
6.Proces-verbaal van brandonderzoek, pagina 216-218;
7.NFI rapport aanvullend DNA-onderzoek, pagina 464.
8.Kennisgeving van inbeslagneming, pagina 106.
9.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] , pagina 83-85;
10.Stam proces-verbaal, pagina 12.