ECLI:NL:GHARL:2023:2403

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
200.321.444
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsingsincident in hoger beroep betreffende uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een vonnis inzake geldlening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een schorsingsincident. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.G. Wubbeling, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 41.925,06 aan de geïntimeerde, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. van Lith. De appellant verzocht het hof om de uitvoerbaarheid van het vonnis te schorsen, omdat hij psychische problemen ervaart en stelt dat hij de druk van de rechtszaak en de tenuitvoerlegging niet aankan. Hij voerde aan dat hij geen inkomen of vermogen heeft om het gevorderde bedrag te betalen en dat er al een ouder beslag ligt dat niets oplevert.

Het hof heeft de vordering van de appellant afgewezen. Het hof oordeelde dat de psychische problemen van de appellant niet zo ernstig zijn dat hij de druk van de rechtszaak niet zou kunnen verdragen. Bovendien heeft het hof overwogen dat de appellant onvoldoende heeft aangetoond waarom zijn belang bij schorsing zwaarder weegt dan het belang van de geïntimeerde bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. De appellant heeft zich actief opgesteld in de procedure en heeft niet tijdig gereageerd op de vordering van de geïntimeerde, waardoor de rechtbank de vordering als niet weersproken heeft toegewezen.

De kosten van het incident zijn voor rekening van de appellant, die als de in het ongelijk gestelde partij wordt aangemerkt. Het hof heeft bepaald dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt, en verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.321.444
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 538298
arrest van 21 maart 2023
in het incident tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: [appellant]
advocaat: mr. H.G. Wubbeling
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats2]
en bij de rechtbank optrad als eiser
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. M. van Lith

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de rolbeslissing van 2 november 2022 en het vonnis van 21 december 2022 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Arnhem, zoals hersteld bij vonnis van 22 februari 2023.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 23 december 2022, zoals hersteld bij exploot van 4 januari 2023,
- de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 18 januari 2023,
- de antwoordconclusie in het incident.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest in het incident bepaald.

3.De motivering van de beslissing in het incident

3.1
[geïntimeerde] heeft gevorderd (kort gezegd) dat de rechtbank [appellant] zal veroordelen om aan hem € 41.925,06 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding. [geïntimeerde] heeft daaraan ten grondslag gelegd dat hij met [appellant] een overeenkomst van geldlening heeft gesloten en dat [appellant] zijn (terug)betalingsverplichting niet (volledig) nakomt.
Bij rolbeslissing van 2 november 2022 is het verzoek van [appellant] om terug te komen van de beslissing om akte-niet-dienen te verlenen, afgewezen. Bij – uitvoerbaar bij voorraad verklaard – vonnis van 21 december 2022, zoals hersteld bij vonnis van 22 februari 2023, heeft de rechtbank de vordering van [geïntimeerde] als niet weersproken toegewezen. De uitvoerbaarverklaring bij voorraad is niet gemotiveerd.
3.2
[appellant] is in hoger beroep gekomen van de rolbeslissing van 2 november 2022 en het vonnis van 21 december 2022. In het incident vordert hij dat het hof de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis zal schorsen en, subsidiair, aan de tenuitvoerlegging van dat vonnis de voorwaarde zal verbinden dat zekerheid wordt gesteld. Hij voert daartoe aan dat hij een financieel en een sociaal-emotioneel belang heeft bij schorsing. Hij stelt dat hij geen inkomen of vermogen heeft om het gevorderde bedrag in één keer te betalen of in depot te stellen en dat er al een ouder beslag is dat niets oplevert. Een nieuw beslag zal dan ook niet het gewenste resultaat hebben en zal de kosten alleen maar verhogen. Hij stelt verder dat hij groot belang heeft bij een zo rustig mogelijke omgeving, met zo min mogelijk druk, omdat hij onder druk zijn handelen niet kan overzien. Tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis houdt in dat zijn noodzakelijke rust wordt verstoord en dat kan een ontregeling, onvoorspelbaar gedrag en gevaarlijke situaties tot gevolg hebben, waarvoor [appellant] verwijst naar een brief van zijn ambulant begeleider van 12 januari 2023. Daarnaast zijn volgens hem fouten gemaakt tijdens de rechtsgang in eerste aanleg, waardoor sprake is van een (feitelijke of juridische) misslag. Hem is door die onregelmatige gang van zaken de gelegenheid ontnomen tot wederhoor. Zijn belang bij een ongestoord afwachten van een inhoudelijk oordeel over de vorderingen van [geïntimeerde] weegt daarom zwaarder dan het belang van [geïntimeerde] bij tenuitvoerlegging, aldus [appellant] .
3.3
[geïntimeerde] heeft de stellingen van [appellant] gemotiveerd betwist.
3.4
Wanneer een veroordeling uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, is deze uitvoerbaar, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
3.5
Het hof is van oordeel dat de vordering in het incident van [appellant] moet worden afgewezen. Daartoe overweegt het hof het volgende.
Het belang van [geïntimeerde] bij tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis is evident. Daartegenover heeft [appellant] onvoldoende toegelicht waarom zijn belang bij schorsing van de tenuitvoerlegging zwaarder weegt. Het hof ziet niet in dat de psychische problemen van [appellant] zo ernstig zijn dat hij de druk van een rechtszaak en tenuitvoerlegging van het vonnis niet zou aankunnen. De (geanonimiseerde) brief van zijn ambulant begeleider is ontoereikend om daarover anders te oordelen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [appellant] zelf aanvoert dat er al een ouder beslag ligt dat niets oplevert. Verder heeft hij zich blijkens de in het geding gebrachte correspondentie actief opgesteld in deze zaak (ook in het contact met de rechtbank) en heeft hij geregeld overleg gevoerd met de wederpartij over de afwikkeling van de kwestie en het verkrijgen van een executoriale titel. Dat valt niet te rijmen met zijn stelling dat hij groot belang heeft bij een zo rustig mogelijke omgeving om onvoorspelbaar gedrag en gevaarlijke situaties te voorkomen.
3.6
Of de rechtbank onderzoek naar (het bestaan van) de overeenkomst tussen partijen had moeten instellen, zoals [appellant] aanvoert, ligt in de hoofdzaak ter beoordeling voor, evenals de vraag of fouten zijn gemaakt tijdens de rechtsgang in eerste aanleg. De door [appellant] gestelde onvolkomenheden kunnen de conclusie niet rechtvaardigen dat het bestreden vonnis berust op een (feitelijke of juridische) misslag. Dat de rechtbank een akte niet-dienen heeft verleend en daarvan niet is teruggekomen, berust niet op een kennelijke misslag. De rolrechter heeft de omstandigheden van [appellant] , waaronder het feit dat hij al ruimschoots gelegenheid en extra tijd had gekregen om van antwoord te dienen, meegewogen. Wat betreft de beoordeling of [appellant] een schuld moet voldoen aan [geïntimeerde] , blijkt ook niet van een kennelijke misslag omdat [appellant] de stellingen en vordering van [geïntimeerde] niet (tijdig) heeft weersproken. De rechtbank heeft de vordering dus ook niet inhoudelijk beoordeeld en hoefde dat ook niet.
3.7
[appellant] heeft niet toegelicht waarom (subsidiair) aan de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis de voorwaarde moet worden verbonden dat zekerheid wordt gesteld. Daarom zal het hof ook deze vordering afwijzen.
3.8
[appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 1.183,- (1 punt x tarief II) voor salaris advocaat.
3.9
Het hof zal bepalen dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich blijkens het roljournaal bevindt en verder iedere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het incident tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad:
wijst de vordering af;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 1.183,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en bepaalt dat indien [appellant] niet binnen veertien dagen na betekening van dit arrest aan deze proceskostenveroordeling voldoet daarover de wettelijke rente verschuldigd zal zijn;
in de hoofdzaak:
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich blijkens het roljournaal bevindt;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, en M.S.A. Dam en G.R. den Dekker en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2023.