ECLI:NL:GHARL:2023:2382

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
200.319.171
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Locatie- en contactverbod in hoger beroep met betrekking tot onrechtmatig handelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een locatie- en contactverbod dat eerder door de rechtbank Gelderland was opgelegd aan de man. De vrouw, die in deze procedure als geïntimeerde optreedt, had in eerste aanleg een verbod gevraagd tegen de man, die haar eerder had gestalkt en bedreigd. De voorzieningenrechter had de man verboden om zich voor de duur van zes maanden in de woonplaats van de vrouw te bevinden en om contact met haar op te nemen, met een dwangsom als sanctie voor overtredingen. De man ging in hoger beroep met de bedoeling deze vorderingen te laten afwijzen, maar het hof oordeelde dat het belang van de vrouw bij het contact- en locatieverbod zwaarder weegt dan het belang van de man om zich vrij te bewegen. Het hof bevestigde dat er een reële dreiging van toekomstig onrechtmatig handelen van de man jegens de vrouw bestaat, wat de noodzaak van het verbod rechtvaardigt. De man had eerder een strafrechtelijke veroordeling voor stalking en bedreiging, en het hof oordeelde dat de angst van de vrouw voor de man begrijpelijk is. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en legde een dwangsom op aan de man om naleving van het verbod te waarborgen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, familie
zaaknummer gerechtshof 200.319.171
(zaaknummer rechtbank 408923)
arrest in kort geding van 21 maart 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant in het hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: de man,
advocaat: mr. M. Ünalan-Akkan,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde in het hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. P.F.M. Langenhof.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 20 oktober 2022 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, heeft gewezen (hierna ook: het bestreden vonnis).
1.2
De voorzieningenrechter heeft bij het bestreden vonnis:
  • de man verboden om zich met ingang van 20 oktober 2022 voor de duur van zes maanden te bevinden in het dorp [woonplaats2] , op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere overtreding van het opgelegde verbod met een maximum van € 25.000,-,
  • de man verboden om met ingang van 20 oktober 2022 voor de duur van twaalf maanden - rechtstreeks of indirect (via familie, bekenden, derden, via alle communicatiekanalen - telefonisch, per e-mail sociale media of op fysieke wijze) contact op te nemen, te zoeken of te hebben met de vrouw, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere overtreding van het opgelegde verbod met een maximum van € 25.000,-,
  • de proceskosten gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
  • en het bestreden vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen. De bedoeling van het door de man ingestelde hoger beroep is dat de bij het bestreden vonnis toegewezen vorderingen alsnog worden afgewezen en dat de vrouw in de proceskosten wordt veroordeeld. De vrouw vraagt het hof het bestreden vonnis te bekrachtigen en de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
2.2
Bij het tussenarrest van 31 januari 2023 heeft het hof een mondelinge behandeling bepaald. Die behandeling vond plaats op 21 februari 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • de man met zijn advocaat, en
  • de vrouw met haar advocaat.

3.De vaststaande feiten

3.1
De man en de vrouw zijn gehuwd geweest. Hun huwelijk is [in] 2019 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de tussen hen bij beschikking van 4 april 2019 uitgesproken echtscheiding.
Zij zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2012 te [plaats1] , hierna ook: [de minderjarige1] , en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2014 te [plaats1] , hierna ook: [de minderjarige2] .
Tijdens hun huwelijk hadden de ouders samen het gezag over de kinderen. Bij beschikking van 1 oktober 2020 heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en de vrouw belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen.
3.2
De man heeft de rechtbank verzocht hem weer samen met de vrouw te belasten met het gezag over de kinderen. De rechtbank heeft de man bij beschikking van 17 februari 2022 in dat verzoek niet-ontvankelijk verklaard omdat geen sprake was van gewijzigde omstandigheden. De man heeft tegen die beschikking hoger beroep ingesteld. Het hof heeft bij beschikking van 20 december 2022 het verzoek van de man afgewezen.
3.3
Op 3 september 2020 is de man door de strafrechter veroordeeld voor stalking en bedreiging van de vrouw. Als bijzondere voorwaarde is een locatie- en contactverbod voor de duur van twee jaar opgelegd, aflopend op l oktober 2022. Uit de brief van de Reclassering aan de man van 4 oktober 2022 blijkt dat het locatieverbod eerder, namelijk op 4 maart 2022, is opgeheven naar aanleiding van het ingediende reclasseringsadvies. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man aan het hof verteld dat hij hiervan niet op de hoogte was totdat hij deze brief ontving. Ook de vrouw wist niet dat het locatieverbod al eerder was opgeheven.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

Spoedeisend belang
4.1
Op grond van artikel 353 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in combinatie met artikel 254 lid 1 Rv beoordeelt het hof allereerst of sprake is van een spoedeisende zaak waarin een onmiddellijke voorziening nodig is. Het hof stelt voorop dat bij beantwoording van de vraag of een in kort geding verlangde voorziening, hetzij na toewijzing, hetzij na weigering daarvan, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt mede dient te worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft (HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437).
4.2
Aan de vorderingen van de vrouw (een locatie- en contactverbod) ligt de stelling ten grondslag dat sprake is van onrechtmatig handelen door de man dat onmiddellijk moet stoppen. Hieruit alleen al volgt dat sprake is van een spoedeisende zaak, waarin op korte termijn een beslissing moet worden gegeven. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat de vrouw de vorderingen niet (veel) eerder kon instellen, omdat zij - net als de man - in de veronderstelling was dat het door de strafrechter opgelegde contact- en locatieverbod nog tot 1 oktober 2022 gold. De stelling van de man dat hij na het beëindigen van locatieverbod niet in de buurt van de vrouw is geweest doet aan het spoedeisend belang niet af. Die stelling zal het hof wel betrekken in de beoordeling van de vraag of de vorderingen kunnen worden toegewezen.
Contact- en locatieverbod
4.3
Het hof stelt voorop dat een locatie- en contactverbod een ingrijpende maatregel is die inbreuk maakt op het recht op persoonlijke vrijheid, waaronder begrepen het recht op vrije verplaatsing. Voor het opleggen van een dergelijke ingrijpende maatregel moet sprake zijn van feiten en omstandigheden die in hoge mate de inbreuk rechtvaardigen. In elk geval moet sprake zijn van een reële dreiging van toekomstig onrechtmatig handelen van de man jegens de vrouw. De vraag of in dat geval een contact- en locatieverbod noodzakelijk is moet vervolgens worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval en met inachtneming van de belangen van beide partijen.
4.4
Het hof is van oordeel dat de rechtbank de man terecht een locatie- en contactverbod heeft opgelegd en dat deze verboden ook dienen te worden gehandhaafd. Dat oordeel licht het hof hierna toe.
4.5
De man handelde onrechtmatig jegens de vrouw door haar te stalken en te bedreigen. De gevolgen voor de vrouw van dit onrechtmatig handelen zijn groot: zij heeft PTSS waarvoor zij in behandeling is (geweest) en zij is nog steeds angstig voor de man. Deze gevolgen moeten aan de man worden toegerekend. De angst van de vrouw is begrijpelijk in het licht van de bedreigingen die zij na de strafrechtelijke veroordeling heeft ontvangen, ook al zouden die bedreigingen niet - rechtsreeks - van de man afkomstig zijn. De vrouw heeft aangifte gedaan van (telefonische) doodsbedreigingen door de schoonzus van de man op 23 juli 2021, doodsbedreigingen door de man in persoon op 6 augustus 2021 en bedreiging door de man op 28 augustus 2022 via de oudste zoon van partijen. Hoewel de man alle bedreigingen ontkent, blijkt uit het verslag van de aangiftes dat van de bedreiging op 6 augustus 2021 in [plaats2] een vriendin van de vrouw getuige was en dat van de bedreigingen door de schoonzus van de man een geluidsopname is gemaakt, die is beluisterd door de politie. Daar komt bij dat de man ter zitting heeft toegegeven dat hij - direct voorafgaand aan de mondelinge behandeling bij het hof - naar de auto van de moeder is gelopen om de moeder van de vrouw gedag te zeggen terwijl de vrouw naast haar moeder zat. Hiermee heeft de man willens en wetens het door de rechtbank opgelegde contactverbod overtreden, waarbij hij kennelijk voor lief neemt welke gevolgen zijn handelen op de vrouw heeft.
Anders dan de man betoogt, is het hof van oordeel dat het voor (handhaving van) het contact- en locatieverbod niet noodzakelijk dat na het contactverbod nieuwe onrechtmatige handelingen zijn gepleegd. Voldoende is dat sprake is van een reële dreiging van toekomstig onrechtmatig handelen. Het hof is van oordeel dat die alleen al blijkt uit het feit dat de man voorafgaand aan de mondelinge behandeling bij de vrouw in de buurt is geweest. Dat de man in de periode tussen de opheffing van het locatieverbod op 4 maart 2022 en begin oktober 2022 niet bij de vrouw in de buurt zou zijn geweest, zoals de man stelt, vindt het hof niet relevant. In die periode verkeerde de man in de veronderstelling dat het strafrechtelijke locatieverbod nog van kracht was.
4.6
Het hof is van oordeel dat het belang van de vrouw bij het contact- en locatieverbod zwaarder weegt dan het belang van de man om zich vrijelijk in [woonplaats2] te bewegen en contact te hebben met de vrouw. De omgangsregeling is op dit moment zo geregeld dat de man niet in [woonplaats2] hoeft te zijn. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] worden voor de omgangsregeling met de man opgehaald en weggebracht door een taxi. [naam1] helpt bij de vormgeving van de omgangsregeling, zodat hierover tussen de man en de vrouw geen contact hoeft te zijn. Aan het bezwaar van de man dat hij de voetbalwedstrijden van de kinderen niet kan bezoeken, kan worden tegemoet gekomen doordat hij wel naar alle uitwedstrijden (buiten [woonplaats2] ) kan gaan. Partijen kunnen door tussenkomst van de advocaten afspreken naar welke uitwedstrijden de man gaat en de vrouw dus niet, zodat zij elkaar daar niet tegen komen.
Dwangsommen
4.7
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat een dwangsom verbonden moet worden aan het locatie- en contactverbod. Het hof vindt het belangrijk dat de man een prikkel (door middel van het opleggen van een dwangsom) heeft om het locatie- en contactverbod na te komen, zeker gezien het feit dat de man - zoals hiervoor beschreven -voorafgaand aan de mondelinge behandeling bij de vrouw in de buurt is geweest.
Conclusie
4.8
De grieven van de man falen. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen.
Proceskosten
4.9
Gelet op de omstandigheid dat partijen in familierechtelijke rechtsbetrekking tot elkaar staan, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd in die zin dat partijen hun eigen kosten dragen.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 20 oktober 2022;
compenseert de proceskosten;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.B. de Groot, H. Phaff en A.T. Bol en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2023.