ECLI:NL:GHARL:2023:2332

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
21-002275-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontnemingszaak betreffende seksuele uitbuiting van een laagverstandelijke vrouw

In deze ontnemingszaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de seksuele uitbuiting van een achttienjarige vrouw met een laag verstandelijk niveau. De rechtbank had de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld of en tot welk bedrag de betrokkene daadwerkelijk voordeel had genoten. Het hof heeft deze beslissing niet kunnen volgen, aangezien het in een eerdere strafzaak tot een bewezenverklaring was gekomen van de bevoordeling uit de uitbuiting van de vrouw. Het hof heeft op basis van de beschikbare bewijsmiddelen het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 10.000,-. De uitspraak is gedaan na onderzoek op de zitting van 17 februari 2023 en de behandeling van de vordering van de advocaat-generaal. Het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op dit bedrag, zonder aanleiding voor matiging te zien. De beslissing is genomen in het kader van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel op te leggen. Het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 10.000,- en de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 200 dagen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002275-18
Uitspraak d.d.: 17 maart 2023
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 9 april 2018 met parketnummer 05-880478-17 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[naam betrokkene] ,

geboren op [geboortedatum betrokkene] 1993 in [geboorteplaats betrokkene] ,
wonende aan het [woonadres betrokkene] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Op 17 maart 2023 is het onderzoek gesloten en is dit arrest uitgesproken.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en zijn raadsman, mr. D. Bektesevic, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de vordering tot ontneming afgewezen omdat – aldus de rechtbank – op basis van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, tot welk bedrag betrokkene daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
Het hof verenigt zich niet met het vonnis waarvan beroep en zal dat hieronder nader uiteenzetten onder het kopje ''De grondslag van het wederrechtelijk verkregen voordeel''. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

Vordering en het standpunt van de verdediging

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 21.250,- en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van eenzelfde bedrag. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep hetzelfde gevorderd. Beiden hebben aangesloten bij het rapport berekening wederrechtelijk voordeel.
De raadsman heeft aangevoerd dat uit het dossier onvoldoende blijkt welk bedrag verdachte aan wederrechtelijk voordeel heeft genoten en dat een en ander dient te leiden tot afwijzing van de vordering dan wel tot schatting op een bedrag van hooguit € 5.000,-.

De grondslag van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De betrokkene is bij arrest van dit hof van 17 maart 2023, in de strafzaak met ressortsparketnummer 21-002090-18, ter zake van – kort gezegd – mensenhandel in de periode 1 oktober 2016 tot en met 16 februari 2017 veroordeeld tot straf. Het betreft daarbij een veroordeling voor artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Deze veroordeling ziet onder meer – kort gezegd – op het zich bevoordelen uit de uitbuiting van een ander, in dit geval van [naam aangeefster] (hierna: [naam aangeefster] ).
Het hof kan zich niet verenigen met de overweging tot afwijzing van de vordering die de rechtbank heeft gebezigd, nu het hof – overigens net als de rechtbank – in voornoemde uitspraak tot een bewezenverklaring is gekomen van – kort gezegd – de bevoordeling uit de uitbuiting van een ander. Het is daardoor niet de vraag òf verdachte wederrechtelijk voordeel heeft genoten, maar tot welk bedrag.
Ingevolge artikel 36e, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter de verplichting opleggen tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel indien uit het bewezen verklaarde gronddelict wederrechtelijk voordeel is gekregen. Op grond van artikel 36e, vijfde lid van het Wetboek van Strafrecht stelt de rechter het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast, waarbij op grond van artikel 511f van het Wetboek van Strafvordering de schatting van het (op geld waardeerbaar) wederrechtelijk verkregen voordeel slechts kan worden ontleend aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen, waarvan de voor de schatting redengevende feiten en omstandigheden ingevolge artikelen 511g, tweede lid j⁰ 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering in de uitspraak moeten worden opgenomen.
In de regel is in een ontnemingszaak een (in het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek opgesteld) financieel rapport door een opsporingsinstantie opgesteld. Daarin is dan meestal een beredeneerde, al dan niet door de methode van vermogensvergelijking verkregen, begroting van het bedrag opgenomen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat. Een dergelijk rapport is doorgaans zo ingericht dat daarin onder verwijzing naar of samenvatting van aan de inhoud van andere wettige bewijsmiddelen ontleende gegevens gevolgtrekkingen worden gemaakt omtrent de verschillende posten die door de opsteller(s) van het rapport aan het totale wederrechtelijk verkregen voordeel ten grondslag worden gelegd. In beginsel staat geen rechtsregel eraan in de weg om de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitsluitend op de inhoud van een financieel rapport als zojuist bedoeld te doen berusten.
Indien en voor zover een in zo’n financieel rapport gemaakte gevolgtrekking is ontleend aan de inhoud van één of meer wettige, voldoende nauwkeurig in dat rapport aangeduide bewijsmiddelen en die gevolgtrekking – blijkens vaststelling door de rechter – door of namens de betrokkene niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist, kan de rechter bij de opgave van de bewijsmiddelen waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend, volstaan met de vermelding van (het onderdeel van) het financieel rapport als bewijsmiddel waaraan de schatting (in zoverre) is ontleend en het weergeven van die gevolgtrekking uit het rapport. Dat is slechts anders indien door of namens betrokkene de gevolgtrekkingen in zo’n financieel rapport wel voldoende gemotiveerd zijn betwist.
Het hof is van oordeel dat het al dan niet bestaan van zo’n financieel rapport de procesdeelnemers, waaronder ook de rechter, niet ontslaat van een zelfstandige taak om op basis van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen kritisch te bezien of en, zo ja, tot welke hoogte een betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit het bewezenverklaarde. Dat geldt in het bijzonder ook in dit geval, waarin bewezen is verklaard dat betrokkene zich heeft bevoordeeld uit de uitbuiting van een ander.
Anders dan de advocaat-generaal acht het hof het rapport ter berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel zoals dat is opgenomen op pagina 1.513-1.519 van het dossier onvoldoende bruikbaar om aan de hand daarvan te besluiten tot het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dat rapport bevat naar het oordeel van het hof immers geen valide beredeneerde begroting van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat.
Uit het dossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is het hof wel gebleken dat betrokkene uit het bewezen verklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten. Het hof zal hierna de voor de schatting redengevende feiten en omstandigheden uit de bewijsmiddelen opnemen en zal daarna de berekening van de schatting van het hof uiteenzetten.

De bewijsmiddelen

De hierna te noemen wettige bewijsmiddelen betreffen – tenzij anders vermeld – bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van de politie Oost-Nederland, genaamd ONRCC16046 KIEVIT, opgemaakt door [naam verbalisant 1] , brigadier van politie Oost-Nederland, gesloten en getekend op 5 januari 2018, genummerde pagina’s 1 tot en met 3.107, bestaande uit zeven ordners.
1. een
proces-verbaal van verhoor getuige, als bijlage op pagina’s 366-375, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudend als
verklaring van [naam aangeefster] op 23 februari 2017:
Op pagina 370:
Op een gegeven moment
(het hof begrijpt uit de context, mede in het licht van de bewijsmiddelen in het arrest in de strafzaak: oktober 2016)heb ik toen een tijdje escort gedaan, want ik kon alleen in het weekend en soms in de avond. Daarna ben ik naar Duitsland gegaan. Daar heb ik toen alleen in het weekend gewerkt. Toen viel escort een beetje weg. Later heb ik mij afgemeld op school
(het hof begrijpt uit bewijsmiddel 8: november 2016).
Op pagina 371:
Toen heb ik meerdere dagen in Duitsland gewerkt. Soms van woensdag tot zondag en soms van donderdag tot zondag, maar nooit hele weken. In Duitsland ben ik toen gestopt en zo rond de kerst 2016 en januari 2017 weer escort en thuisontvangst gedaan. Bij de escort vroeg ik € 150,- per uur.
Op pagina 372:
Zij nam de telefoon op sinds januari/februari. In november/december heeft iemand anders dat gedaan.
In Duitsland heb ik gewerkt in Emmerich in een saunaclub, [naam saunaclub] . Ik zat in de club en de gasten moesten naar jou toekomen en dan deed je je ding. De prijzen waren € 50,- per half uur en € 80,- per uur. Ik moest € 20,- entree betalen van zondag tot donderdag en € 30,- entree op vrijdag en zaterdag.
2. een
proces-verbaal van bevindingen, als bijlage op pagina’s 638-21-638-42 tot en met 648, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudend als
relaas van verbalisant:
Op pagina 638-21:
Op 11 mei 2017 werd in de studio de aangifte van [naam aangeefster] opgenomen. Dit is door een schrijftolk letterlijk uitgewerkt.
(het hof neemt hieronder een zakelijke weergave van de verklaring van aangeefster op)
Op pagina 638-26:
Van oktober tot februari heb ik gewerkt. Het is begonnen toen ik nog naar school ging
(het hof begrijpt uit bewijsmiddel 8: rond september 2016), toen was het eerst alleen escort.
Op pagina 638-30:
In het begin had ik een vaste plek, maar sinds november ben ik naar allerlei plekken gegaan. Toen ben ik ook in Duitsland gaan werken in het weekend. Bleef ik daar een week of twee weken of ik ging daar alleen in het weekend heen. Ik weet ook nog dat ik in Hoenderloo op de camping zat en daar kwamen mensen naar je toe. Ik heb in de laatste maand thuisontvangst gedaan in Arnhem.
Op pagina 638-31:
Ik kreeg het geld vooraf. Hoeveel dat hing ervan af hoe lang de klant wilde. Als hij een uur wilde kreeg je honderdvijftig-tweehonderd euro.
Op pagina 638-32:
Een half uur deed ik alleen in Duitsland en met thuisontvangst. Over de telefoon werd besproken hoeveel het kost. Voor honderdvijftig euro krijg je gewoon pijpen en seks. Het zijn twee vaste bedragen, voor een uurtje en voor een half uurtje. Het verschil tussen honderdvijftig en tweehonderd euro zit in wat ie wil. Je hebt ook neuken en pijpen zonder condoom, dan is het duurder.
Op pagina 638-37:
De prijzen in de club waren vijftig euro voor een half uurtje en tachtig euro voor een uurtje. Dat is voor hetzelfde, pijpen en seks hebben. Dat moet daar met condooms. Die koop je bij de Kruidvat ofzo, maar je kan ze ook daar halen. Negen van de tien keer slaap je daar omdat het best wel laat is. Het aantal klanten verschilt per dag.
Op pagina 638-38:
Op een heel rustige dag heb je
(het hof: in de club in Duitsland)één à drie klanten maar als het heel druk is heb je zo kans op zeven à acht klanten per dag. Het verschilt hoeveel geld dat oplevert, sommigen willen een half uurtje, sommigen een uurtje. Het geld stopte ik in mijn portemonnee. Volgens mij moest ik vrijdag en zaterdag dertig euro betalen, voor onbeperkt eten, drinken en slapen. Zondag tot en met donderdag was het twintig euro. Condooms kon je daar voor vijf euro kopen.
Op pagina 638-39:
De eerste vier weken was het geld gewoon voor mijzelf en toen zei hij van 'ik heb wel je werk geregeld, dit, dat, dus ik wil er ook wat van hebben.' Toen heb ik de eerste vier weken gezegd: 'nee, dat krijg je niet.' Vanaf dat punt
(het hof begrijpt: na die vierde week)was het alleen maar erger. Ik hield nog maar twintig euro per dag over. In december of januari heb ik gezegd van: 'luister, ik ga echt niet van twintig euro per dag leven'. Toen zei hij: 'ja, maar dan kan je toch gewoon bijvoorbeeld dat ik het meeste geld bij mij hou en dat we daar wat leuks van gaan doen ofzo.' Uitgaan of ergens eten ofzo. Dat ging toen goed. Hij had het meeste geld bij zich. Het geld zit nu bij hem. Ik heb daarvan niet veel geld van gehad.
3. een
proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever, als bijlage op pagina’s 819-875, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudend als
verklaring van [naam aangeefster] op 27 juni 2017:
Op pagina 828:
[naam betrokkene] pakte altijd het geld voordat ik het zelf kon innemen. Na vier weken ging het mis met de verdeling van het geld.
Op pagina 843:
Ondanks de ruzie ging ik wel werken, want het was geld voor mijzelf. Ik hield het geld toen ook voor mijzelf. Op een gegeven moment had hij mijn spaarpotje ontdekt en toen werd ik wakker en was mijn spaarpotje leeg. Dat spaarpotje was eigenlijk voor ons bedoeld. Toen zei hij van: 'ja, maar ik hou het thuis veilig, dit dat.'
Op pagina 853:
Het is begonnen in oktober in Arnhem met escort. Daarna in Duitsland bij de club en daarna weer escort en toen ben ik thuisontvangst gaan doen tot wanneer ik ben opgepakt.
4. een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, namelijk een
verslag verbatim studioverhoor, opgemaakt door beëdigd schrijftolk [naam schrijftolk] in opdracht van [naam verbalisant 2] , inspecteur van politie Oost-Nederland, opgemaakt naar aanleiding van de verwijzing naar de raadsheer-commissaris teneinde aangeefster [naam aangeefster] te (doen) horen, een en ander zoals volgt uit het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris van 27 november 2020, losbladig en bestaande uit 25 doorgenummerde pagina’s, met als zesentwintigste pagina een extra kopie van pagina 24 voorzien van handtekening van de schrijftolk, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudend als
verklaring van [naam aangeefster] op 26 november 2020:
(het hof neemt hieronder een zakelijke weergave van de verklaring van aangeefster op)
Op pagina 9:
In de club in Duitsland moest je veilig werken. Ze kwamen er niet achter of je het echt veilig deed. Ze controleerden het niet. Je kon daarvoor
(het hof begrijpt uit de context: het verrichten van onbeschermde seksuele diensten)gewoon extra geld vragen zonder dat de baas het wist. Het eerlijke antwoord is:
Op pagina 10 (vervolg van voorgaande zin):
I did it, voor het extra geld.
5. de
verklaring van verdachte ter terechtzittingvan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 17 februari 2023, zoals van een en ander blijkt uit het proces-verbaal betreffende die terechtzitting, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudend:
Als [naam aangeefster] een weekend in Duitsland had gewerkt bespraken we dat en wat ze had verdiend. Dat ik daar een bepaald bedrag van kreeg zal ik niet ontkennen. Dat dat een bedrag van € 1.000,- tot € 1.500,- zou zijn geweest, zou goed kunnen.
6. een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, namelijk een
vertaalde versie van een verhoor door de Duitse politie, betreffende getuige [naam getuige 1], als bijlage op pagina’s 1.770-1.782, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudend als
verklaring van [naam getuige 1]:
Op pagina 1.774:
Ik ben bedrijfsleider van [naam saunaclub] in Emmerich. [naam aangeefster] kwam hier de eerste keer op 14 oktober 2016.
Op pagina 1.775:
[naam aangeefster] werkte meestal in het weekend bij ons.
Op pagina 1.776:
Een half uur in onze club kost vijftig euro, een uur tachtig euro.
Op pagina 1.777:
De prostituees betalen een vaste dagprijs van tien euro. Ook betalen de vrouwen tien euro aan de club als voorschot op de omzetbelasting.
7. een
proces-verbaal van bevindingen, als bijlage op pagina 1.400, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudend als
relaas van verbalisant:
Uit de ontvangen administratieve gegevens blijkt dat [naam aangeefster] in de maanden oktober 2016 tot en met januari 2017 diverse keren gewerkt heeft in de club.
- In de maand oktober 2016 vier keer.
- In de maand november 2016 zes keer.
- In de maand december 2016 elf keer.
8. een
proces-verbaal van verhoor getuige, als bijlage op pagina’s 1.642-1.649, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudend als
verklaring van [naam getuige 2]:
Op pagina 1.644:
De eerste afspraak was in de tweede helft van oktober 2016. [naam aangeefster] werd afgeleverd aan de deur. Ik heb toen honderdvijftig euro betaald. [naam aangeefster] vertelde dat het honderdvijftig euro per uur was en dat er vijfenzeventig euro daarvan naar de man ging die alles regelde. Van de resterende vijfzeventig euro ging er rond de dertig naar de chauffeur en wat overbleef was voor [naam aangeefster] .
De tweede ontmoeting betaalde ik driehonderd euro.
Ze zei dat ze vier of vijf klanten per dag had. Ze zei ook dat ze werkte in club [naam saunaclub] in Emmerich in Duitsland. Daar was het tachtig euro per uur.
9. een
proces-verbaal, als bijlage op pagina’s 749-750, voor zover – zakelijk weergegeven – als
relaas van verbalisant:
Op pagina 750:
[naam aangeefster] heeft de opleiding gevolgd vanaf het nieuwe schooljaar 2016
(het hof begrijpt: september 2016). Ze heeft maar twee à drie maanden gevolgd, tot november 2016.

De schatting en vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Uit de hierboven opgenomen bewijsmiddelen volgt dat [naam aangeefster] verschillende prostitutiewerkzaamheden heeft verricht. Op basis van deze bewijsmiddelen neemt het hof het volgende als uitgangspunten.
Werkzaamheden en werkperiodes
Uit de bewijsmiddelen hierboven (in samenhang gelezen met de bewijsmiddelen zoals deze zijn gebezigd in het arrest in de strafzaak met ressortsparketnummer 21-002090-18) leidt het hof af dat [naam aangeefster] prostitutiewerkzaamheden heeft verricht vanaf oktober 2016 tot en met het moment van de prostitutiecontrole op 16 februari 2017. Daarin heeft zij verschillende werkzaamheden verricht, namelijk via escort, vanuit de club in Duitsland en in de vorm van thuisontvangst.
In de bewijsmiddelen zijn aanknopingspunten te vinden op basis waarvan kan worden gesteld dat [naam aangeefster] reeds vanaf oktober 2016 en vóór het begin van haar prostitutiewerkzaamheden in de club in Duitsland, escortwerkzaamheden heeft verricht in Nederland. Het hof zal in het voordeel van verdachte geen gebruik maken van deze aanknopingspunten en zal voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel als uitgangspunt nemen dat [naam aangeefster] met haar prostitutiewerkzaamheden is begonnen in Duitsland.
Vervolgens heeft zij vanaf half oktober in de club in Duitsland gewerkt. Die werkzaamheden hebben volgens het overzicht van de club zoals aangeleverd door de getuige [naam getuige 1] plaatsgevonden gedurende 21 dagen, beginnend van 17 oktober 2016 en eindigend op 29 december 2016. Volgens dit overzicht heeft [naam aangeefster] gewerkt in oktober 2016 op maandag 17 oktober en van vrijdag 28 tot en met zondag 30 oktober 2016. In de maand november 2016 heeft zij gewerkt op vrijdag 4 en zaterdag 5, donderdag 10 en vrijdag 11 en het weekend van 19 en 20 november 2016. In december 2016 heeft zij gewerkt op zaterdag 3, woensdag 7 tot en met vrijdag 9, donderdag 15 tot en met zaterdag 17, dinsdag 20 tot en met donderdag 22 en donderdag 29 december 2016.
Uit de verklaring van [naam aangeefster] leidt het hof af dat sinds de Kerstperiode van het jaar 2016 tot het moment van de prostitutiecontrole op 16 februari 2017 is gewerkt door middel van escort en thuisontvangst. Het hof gaat er daarbij in het voordeel van verdachte vanuit dat op de Kerstdagen, Oudejaarsdag en Nieuwjaarsdag geen prostitutiewerkzaamheden zijn verricht. Het hof ziet geen aanknopingspunten op basis waarvan een aantal werkdagen kan worden bepaald. Ook ziet het hof geen voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel relevant onderscheid tussen de escortwerkzaamheden of die in het kader van thuisontvangst. Het hof gaat er daarom vanuit dat hier is gewerkt op basis van beschikbaarheid van klanten, ongeacht welke dag het betrof.
Op basis van het voorgaande hanteert het hof voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel de volgende uitgangspunten:
­
Uitgangspunt Duitsland: Op basis van het aangeleverde overzicht van het aantal dagen dat [naam aangeefster] in Duitsland heeft gewerkt, komt het hof uit op eenentwintig dagen;
­
Uitgangspunt Nederland: [naam aangeefster] heeft van 25 december 2016 tot en met 16 februari 2017 prostitutiewerkzaamheden verricht. Dit betreft een periode van 54 dagen. Omdat uit het dossier niet blijkt dat [naam aangeefster] elke dag prostitutiewerkzaamheden verrichtte, en zij voor haar werkzaamheden ook van werkplek is gewisseld, zal het hof schattenderwijs en voorzichtigheidshalve uitgaan van 35 werkdagen.
Aantal klanten per dag
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [naam aangeefster] in Duitsland op rustige dagen tussen de één en drie klanten had, maar dat zij op drukke dagen zo tussen de zeven of acht klanten per dag had. Op basis van het dossier zijn geen nadere concrete vaststellingen te maken over het klantenbezoek in de Duitsland. Dat brengt het hof ertoe uit te gaan van een gemiddelde van vier klanten per dag dat [naam aangeefster] in Duitsland heeft gewerkt. Over het aantal klanten per dag tijdens [naam aangeefster] werkzaamheden in Nederland kan het hof evenmin concrete vaststellingen doen. Uit de verklaring van getuige [naam getuige 2] leidt het hof af dat [naam aangeefster] tegen hem heeft verklaard dat zij rond de vier of vijf klanten per dag ontving. Het hof zal in dat verband uitgaan van een gemiddeld aantal klanten van vier of vijf klanten per dag, hetgeen zich rekenkundig laat vertalen tot vierenhalve klant per dag, zowel in de club als in Nederland.
Dat komt in totaal neer op het volgende aantal klanten:
­
Uitgangspunt Duitsland: 21 dagen x 4,5 klanten = 94 klanten.
­
Uitgangspunt Nederland: 35 dagen x 4,5 klanten = 157 klanten.
Verdiensten en kosten
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat in Duitsland twee prijzen werden gehanteerd. Dit betrof prijzen voor een half uur en voor een uur. Het hof gaat hierbij slechts uit van de uurprijs per klant, een bedrag van tachtig euro, mede nu het hof in het uitgangspunt voor het aantal klanten in Duitsland terughoudend is geweest. In het voordeel van verdachte zal het hof ook geen acht slaan op mogelijke extra verdiensten voor het verrichten van seksuele handelingen zonder condoom.
Dit betekent dat voor de verdiensten in Duitsland heeft te gelden dat [naam aangeefster] het volgende heeft verdiend: 94 klanten x € 80,- per uur = € 7.520,-.
Uit de verklaring van [naam aangeefster] is af te leiden dat zij voor elke dag in de club een entreeprijs moest betalen en dat zij vijf euro betaalde voor condooms. Voor de entreeprijs zijn door [naam aangeefster] en de bedrijfsleider afwijkende bedragen genoemd. In het voordeel van verdachte zal het hof daarom uitgaan van het door [naam aangeefster] genoemde (hoogste) bedrag, te weten een entreeprijs van € 30,- per dag. Het hof gaat er bovendien vanuit dat [naam aangeefster] deze entreeprijs zelf betaalde. Ten aanzien van de condooms is niet vast te stellen hoeveel condooms [naam aangeefster] kreeg voor € 5,-. In het voordeel van verdachte zal het hof daarom ook rekenen met een kostenpost aan condooms van € 5,- per dag. Het hof gaat er hierbij ook vanuit dat [naam aangeefster] deze condooms zelf betaalde.
Dit betekent dat van de hiervoor genoemde verdiensten in Duitsland de volgende kosten moeten worden afgetrokken: € 35,- (entreeprijs + condooms) x 21 dagen = € 735,-.
In totaal heeft [naam aangeefster] daarmee naar schatting het volgende in Duitsland verdiend: totale verdiensten Duitsland à € 7.520,- -/- totale kosten Duitsland à € 735,- = uitgangspunt totale verdiensten Duitsland à € 6.785,-.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat in Nederland een uurprijs van honderdvijftig tot tweehonderd euro werd gehanteerd. Ook hierbij golden tarieven per half uur of per uur. Uit de verklaring van [naam aangeefster] leidt het hof echter af dat diensten in de regel per uur werden geleverd. Het hof zal hierbij daarom alleen uitgaan van een uurprijs en zal in het voordeel van verdachte uitgaan van een uurprijs van honderdvijftig euro. Ook hierbij zal het hof geen acht slaan op mogelijke extra verdiensten voor het verrichten van seksuele handelingen zonder condoom.
Dit betekent dat voor de verdiensten in Nederland heeft te gelden dat [naam aangeefster] het volgende heeft verdiend: 157 klanten x € 150,- per uur = € 23.550,-.
Over de hoogte van de kosten voor het verrichten van de prostitutiewerkzaamheden in Nederland en over de vraag wie deze kosten droeg, kan naar het oordeel van het hof op basis van het dossier geen eenduidige conclusie worden getrokken. Het hof zal er daarom vanuit gaan dat er, vóór verdeling, geen kosten zijn gemaakt. Als uitgangspunt voor de totale verdiensten in Nederland neemt het hof daarom het bedrag van € 23.550,-.
Dit betekent dat [naam aangeefster] in totaal op zijn minst een bedrag van € 6.805,- + € 23.550,- = € 30.335,- heeft verdiend met haar prostitutiewerkzaamheden in Duitsland en Nederland.
De verdeling
Uit het dossier zijn verschillende wijze van verdeling van de verdiensten af te leiden. De verklaring van [naam aangeefster] is op dat punt niet eenduidig terwijl ook voor het overige geen eenduidig beeld naar voren komt uit het dossier. Dat hangt mede samen met de uit [naam aangeefster] verklaring naar voren komende verschuiving in de verdeling van de verdiensten. In het begin zou zij niets hebben afgegeven, later zou zij één derde of de helft hebben afgegeven en nog later zou zij zelf bijna niets meer hebben kregen en zou verdachte zelfs het door [naam aangeefster] zelf gespaarde bedrag hebben weggenomen. De verdiensten zouden ook zijn gebruikt voor kosten van levensonderhoud, bijvoorbeeld voor het dineren of uitgaan. Over de mate waarin een en ander is gebeurd, is uit het dossier niet concreets af te leiden. Het hof ziet daarom aanleiding om als uitgangspunt voor de verdeling van de verdiensten uit te gaan van de laagste verdeelsleutel zoals die door [naam aangeefster] is genoemd, die van één derde.
De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de berekening daarvan
Op basis van het voorgaande berekent het hof het door verdachte wederrechtelijke verkregen voordeel als volgt: prostitutieverdiensten [naam aangeefster] (€ 30.335,-) x het deel dat verdachte ontving (1/3e) = wederrechtelijk verkregen voordeel verdachte € 10.111,-.
Het hof schat het daadwerkelijk door verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel daarom (afgerond) op een bedrag van € 10.000,-.

De verplichting tot betaling aan de Staat

Voor matiging van de verplichting tot betaling ziet het hof geen aanleiding. Het hof zal de verplichting tot betaling aan de Staat daarom vaststellen op voornoemd bedrag.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
10.000,- (tienduizend euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 10.000,- (tienduizend euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 200 dagen.
Aldus gewezen door
mr. R.J. Bokhorst, voorzitter,
mr. A.H. Garos en mr. J.D. den Hartog, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Maaren, griffier,
en op 17 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.