ECLI:NL:GHARL:2023:2250

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
21-002398-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenzaak met ontuchtige handelingen met minderjarig meisje, veroordeling en strafoplegging

In deze zedenzaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 1998, was eerder veroordeeld voor het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarig meisje, dat op het moment van de feiten 14 jaar oud was. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uur. De benadeelde partij, het slachtoffer, had een vordering tot schadevergoeding ingediend, die door de rechtbank was toegewezen.

In hoger beroep heeft de verdachte het feit bekend, en het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen, waaronder seksueel binnendringen, met het minderjarige slachtoffer. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en een andere straf opgelegd, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag, een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 180 uur.

Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, die € 1.500,- aan immateriële schade vorderde, in zijn geheel toegewezen. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om deze schadevergoeding te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing zijn op het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002398-22
Uitspraak d.d.: 14 maart 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 30 mei 2022 met parketnummer 05-220560-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K.M.S. Bal, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte voor het buiten echt plegen van ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] in zijn geheel toegewezen tot een bedrag van € 1.500,- aan immateriële schade met wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks hij op of omstreeks 23 oktober 2019 te [pleegplaats] , althans in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2005, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten door het brengen van zijn penis in haar vagina en/of haar mond en/of haar te (tong)zoenen en/of zich door haar te laten aftrekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs [1]
Het hof volstaat, conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen, nu verdachte het feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde:
1. Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 16 mei 2022 van de politierechter in de rechtbank Gelderland, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van verdachte:
Het klopt dat ik seks met [slachtoffer] heb gehad. Ik heb niks aan mijn verklaring bij de politie toe te voegen. De datum en de plaats kloppen, dat kan ik mij nog herinneren. (…) Later ging het van zoenen naar seks met penetratie en alles wat vermeld is. Dat heb ik ook bij de politie verklaard. Het klopt ook dat zij mij gepijpt heeft.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] (als bijlage op pagina 121);
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer] (als bijlage op pagina 162 en 163);
4. Het deskundigenrapport ‘onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een aangifte van een zedenmisdrijf gepleegd in Apeldoorn op 24 oktober 2019’ opgemaakt door dr. [deskundige 1] en dr. [deskundige 2] , werkzaam als deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, gesloten en getekend op 17 april 2020 (als bijlage op pagina 272 tot en met 278).

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij opof omstreeks23 oktober 2019 te [pleegplaats] ,althans in Nederland,met
[slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2005, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten door het brengen van zijn penis in haar vagina en/ofhaar mond en/ofhaar te(tong)zoenen en/ofzich door haar te laten aftrekken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat er geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd van een duur die tot gevolg zou hebben dat verdachte gedetineerd komt te zitten. In het kader daarvan heeft de raadsvrouw het hof verzocht om in de strafoplegging mee te wegen dat verdachte jong is, nog studeert en werkt in de richting van begeleiding van jongeren en ouderen met problemen en hij geen strafblad heeft. Indien het hof een onvoorwaardelijke straf passend acht, is verzocht om verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke werkstraf. Eventueel zou daarbij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest opgelegd kunnen worden, om op die manier rekening te houden met het taakstrafverbod uit artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht een overweging op te nemen over de Verklaring omtrent het Gedrag (VOG).
Oordeel van het hof
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met een meisje van veertien jaar oud, waarbij de ontuchtige handelingen mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster. De verdachte – op dat moment zelf 21 jaar oud – en het meisje hadden elkaar nog niet eerder gezien, maar hadden al wel langere tijd online contact.
Het verbod op ontuchtige handelingen met iemand die twaalf jaren of ouder is maar jonger dan zestien jaren strekt ertoe jeugdige personen te beschermen tegen de schadelijke gevolgen die seksuele handelingen op een jonge leeftijd kunnen hebben voor hun (seksuele) ontwikkeling en geestelijk welzijn. Deze bescherming strekt zich uit tot seksuele contacten die plaatsvinden met instemming van de jeugdige, om jeugdigen ook bescherming te bieden tegen onverstandige keuzes die zij zelf maken. Gegeven de leeftijd van aangeefster en het onderlinge leeftijdsverschil behoorde de verdachte zich te onthouden van seksueel contact met haar, ongeacht hoe zij zich opstelde. Door toch de bewezenverklaarde seksuele handelingen te verrichten, heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en seksuele integriteit van aangeefster.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt het hof rekening met straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. Gelet op de ernst van het feit is een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend en geboden.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 januari 2023 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Daarnaast is hij sinds de onderhavige zaak ook niet meer met politie of justitie in aanraking gekomen.
Verder houdt het hof rekening met het reclasseringsadvies van 10 december 2021, dat over verdachte is opgemaakt en waarin is opgenomen dat de reclassering het risico op recidive als laag inschat en is geadviseerd om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Naar het oordeel van het hof heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep laten zien dat hij weet dat zijn vertoonde gedrag strafbaar is en waarom. Het feit dat verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep het feit heeft bekend en oprecht spijt lijkt te hebben van zijn daad, is reden voor het hof om aan verdachte een lichtere straf op te leggen dan in de strafzaken van de medeverdachten. Dit gegeven, in samenhang met het tijdsverloop in deze zaak, de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en de daarmee gepaard gaande onzekerheid en spanning die verdachte heeft ervaren van een eventueel uit te moeten zitten gevangenisstraf, maakt dat het hof geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zal leggen die langer is dan de duur van het voorarrest. Wel zal verdachte worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf van een fors aantal uren, opdat op die manier de ernst van het feit ook voldoende tot uitdrukking wordt gebracht.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht om in dit arrest een overweging op te nemen aangaande de VOG, met – naar het hof begrijpt – als strekking dat de veroordeling van de verdachte geen nadelige gevolgen dient te hebben voor het verstrekken van een VOG. Het hof ziet in dit geval geen aanleiding om een dergelijke overweging in het arrest op te nemen. De beslissing over de verkrijging van een VOG is, in het bijzonder in zedenzaken, voorbehouden aan het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG), namens de Minister van Veiligheid en Justitie.
Alles afwegend komt het hof tot de oplegging van:
  • een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 dag, met aftrek van voorarrest;
  • een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren;
  • een taakstraf voor de duur van 180 uren, indien niet (naar behoren) verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen en de benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is niet betwist door de verdediging en is naar het oordeel van het hof ook voldoende onderbouwd. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn, met uitzondering van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) dag.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 23 oktober 2019.
Aldus gewezen door
mr. O.G. Schuur, voorzitter,
mr. R.W. van Zuijlen en mr. J.H. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. B. van Leeuwen, griffier,
en op 14 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van Onderzoek 08Vlinder, gesloten en ondertekend op 24 juli 2021 door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost- Nederland Dienst Regionale Recherche Zeden (genummerd van pagina 1 tot en met 1565), tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier.