ECLI:NL:GHARL:2023:2249

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
21-002275-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenzaak met ontuchtige handelingen met minderjarige

In deze zedenzaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte is veroordeeld voor het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarig meisje, waarbij ook seksueel binnendringen aan de orde was. De verdachte heeft aanvankelijk bij de politie bekend, maar heeft later verschillende alternatieve verklaringen gegeven, ook tijdens de zitting in hoger beroep. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte bij de politie als bewijs gebruikt, evenals de betrouwbare verklaring van het slachtoffer. Het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende aanleiding is om het jeugdstrafrecht toe te passen en heeft de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag, een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 240 uur opgelegd. De vordering van de benadeelde partij is in zijn geheel toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 1.500,- aan immateriële schade. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002275-22
Uitspraak d.d.: 14 maart 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 30 mei 2022 met parketnummer 05-220555-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. E. Gürcan, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte voor het buiten echt plegen van ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] in zijn geheel toegewezen tot een bedrag van € 1.500,- aan immateriële schade met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 oktober 2019 te [pleegplaats] , althans in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2005, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten door het brengen van zijn penis in haar vagina en/of haar te (tong)zoenen en/of zich door haar te laten aftrekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij geen seks heeft gehad met aangeefster. Zij heeft hem juist aangeraakt en nadat verdachte vertelde dat hij niet op meisjes viel, heeft zij hem uitgelachen. De verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd, heeft hij naar eigen zeggen afgelegd omdat verbalisanten hem vertelden dat hij veertien dagen langer vast zou blijven zitten als hij de waarheid niet zou zeggen, hij claustrofobisch is en het niet goed ging met zijn moeder op dat moment, zodat hij daar snel weg wilde.
De raadsman heeft op basis van het voorgaande vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daarbij is nog aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster niet consistent en duidelijk zijn en dat er derhalve onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder dat [slachtoffer] meermalen heeft verklaard over wat is er voorgevallen tussen haar en verdachte op 21 oktober 2019. Daarbij heeft zij steeds consistent aangegeven dat er seksuele handelingen zijn verricht en dat er seks tussen haar en verdachte heeft plaatsgevonden. Haar verklaring komt op verschillende punten overeen met de verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de politie en met de locatiegegevens die uit het onderzoek in de telefoon van [slachtoffer] en verdachte naar voren zijn gekomen. Derhalve acht het hof deze verklaring betrouwbaar en gebruikt het hof deze voor het bewijs.
Het hof constateert verder dat verdachte op verschillende momenten verschillende verklaringen heeft afgelegd over wat er tussen hem en [slachtoffer] is gebeurd op 21 oktober 2019. Op 17 december 2019 heeft hij een uitgebreide verklaring afgelegd, waarin hij heeft verklaard dat hij seks heeft gehad met [slachtoffer] , maar waarin verdachte vooral heeft willen benadrukken dat er geen sprake was van verkrachting. Op 18 december 2019 heeft verdachte nog eens bevestigd dat hij en [slachtoffer] seks hebben gehad. Nu uit de verhoren niets blijkt waaruit op te maken valt dat verdachte andere redenen had om een bekennende verklaring af te leggen, gaat het hof uit van zijn eerste verklaringen bij de politie en gebruikt het hof deze voor het bewijs.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij opof omstreeks21 oktober 2019 te [pleegplaats] ,althans in Nederland,met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2005, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten door het brengen van zijn penis in haar vagina en/of haar te (tong)zoenen en/ofzich door haar te laten aftrekken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Standpunt van de verdediging
In het geval het hof tot een bewezenverklaring zou komen, heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en hem geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daarnaast is verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met een meisje van veertien jaar oud, waarbij de ontuchtige handelingen mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster.
Het verbod op ontuchtige handelingen met iemand die twaalf jaren of ouder is maar jonger dan zestien jaren strekt ertoe jeugdige personen te beschermen tegen de schadelijke gevolgen die seksuele handelingen op een jonge leeftijd kunnen hebben voor hun (seksuele) ontwikkeling en geestelijk welzijn. Deze bescherming strekt zich uit tot seksuele contacten die plaatsvinden met instemming van de jeugdige, om jeugdigen ook bescherming te bieden tegen onverstandige keuzes die zij zelf maken. Gegeven de leeftijd van aangeefster en het onderlinge leeftijdsverschil behoorde de verdachte zich te onthouden van seksueel contact met haar, ongeacht hoe zij zich opstelde. Door toch de bewezenverklaarde seksuele handelingen te verrichten, heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en seksuele integriteit van aangeefster.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt het hof rekening met straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. Gelet op de ernst van het feit is een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend en geboden.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 januari 2023 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Verder houdt het hof rekening met het reclasseringsadvies van 22 februari 2022, dat over verdachte is opgemaakt. Hieruit blijkt dat de reclassering verschillende zorgen over verdachte heeft, in die zin dat hij moeilijk op zijn eigen gedrag lijkt te kunnen reflecteren en zijn gevoelens en gedachten beperkt onder woorden kan brengen, terwijl er toch veel in zijn hoofd om lijkt te gaan. Er zijn vermoedens dat verdachte functioneert op licht verstandelijk beperkt niveau. Toch ziet de reclassering onvoldoende aanleiding voor toepassing van het jeugdstrafrecht en het hof deelt dit standpunt, aangezien verdachte volwassen is en het jeugdstrafrecht dan slechts bij uitzondering wordt toegepast.
Alles afwegend, en met name vanwege het aanzienlijke tijdsverloop en de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg, acht het hof het niet passend dat verdachte nog wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een langere duur dan die van het voorarrest. Om de ernst van het feit voldoende tot uitdrukking te laten komen, zal het hof verdachte wel veroordelen tot een taakstraf van het maximale aantal uren in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof komt dus tot de oplegging van:
  • een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 dag, met aftrek van het voorarrest;
  • een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren;
  • een taakstraf voor de duur van 240 uren, indien niet (naar behoren) verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De vordering
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen en de benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag in zijn geheel moet worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft opgemerkt dat de vordering – alles bij elkaar genomen en kort samengevat – gematigd moet worden.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is naar het oordeel van het hof ook voldoende onderbouwd. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn, met uitzondering van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) dag.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 21 oktober 2019.
Aldus gewezen door
mr. O.G. Schuur, voorzitter,
mr. R.W. van Zuijlen en mr. J.H. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. B. van Leeuwen, griffier,
en op 14 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.