ECLI:NL:GHARL:2023:2248

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
21-002258-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenzaak met ontuchtige handelingen met minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte is veroordeeld voor het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarig meisje, waarbij ook sprake was van seksueel binnendringen. De verdachte heeft het feit bekend en kreeg een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag, een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 240 uur opgelegd. De vordering van de benadeelde partij, die € 1.500,- aan immateriële schade vorderde, werd in zijn geheel toegewezen.

De zaak kwam aan het licht na een aangifte van het slachtoffer, dat op 22 oktober 2019 in [plaats] ontuchtige handelingen heeft ondergaan van de verdachte. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, waarvan vier maanden voorwaardelijk. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en een andere strafoplegging bepaald, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop in de zaak.

Het hof benadrukte dat de bescherming van minderjarigen tegen seksuele handelingen van groot belang is en dat de verdachte zich had moeten onthouden van contact met het slachtoffer, ongeacht haar gedrag. De strafmaat is bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, waarbij het hof ook het reclasseringsadvies in overweging heeft genomen. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat meeweegt in de uiteindelijke strafoplegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002258-22
Uitspraak d.d.: 14 maart 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 30 mei 2022 met parketnummer 05-220559-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte voor het buiten echt plegen van ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] in zijn geheel toegewezen tot een bedrag van € 1.500,- aan immateriële schade met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 22 oktober 2019 te [plaats] , althans gemeente [gemeente] , althans in de provincie Utrecht, althans in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2005, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten door het brengen van zijn penis in haar vagina en/of haar mond en/of het brengen van zijn vinger in haar vagina en/of haar te (tong)zoenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs [1]
Het hof volstaat, conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen, nu verdachte het feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde:
1.
De verklaring van verdachteafgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 14 februari 2023, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
Het feit waarvan ik word verdacht klopt wel. Ik heb seks met haar gehad en daarbij is ook sprake geweest van seksueel binnendringen.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] (als bijlage op pagina 120 en 121);
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer] (als bijlage op pagina 151 tot en met 154);

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij opof omstreeks22 oktober 2019te [plaats] , althans gemeente [gemeente] , althansin de provincie Utrecht,althans in Nederland,met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2005, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten door het brengen van zijn penis in haar vaginaen/of haar monden/ofhet brengen van zijn vinger in haar vaginaen/of haar te (tong)zoenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het hof verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het tijdsverloop in deze zaak. Zo werkt verdachte als ‘begeleider specifieke doelgroepen’ en gaat hij trouwen. Daarnaast dient er volgens de raadsman rekening mee te worden gehouden dat verdachte niet wist dat [slachtoffer] veertien jaar oud was en dat zij zich ouder voordeed. Voorgesteld is om verdachte te veroordelen tot een forse taakstraf in combinatie met één dag onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een voorwaardelijke straf. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is in dit geval in ieder geval niet passend en met de voorgestelde combinatie van straffen wordt ook voldoende een signaal naar de maatschappij afgegeven, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met een meisje van veertien jaar oud, waarbij de ontuchtige handelingen mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster.
Het verbod op ontuchtige handelingen met iemand die twaalf jaren of ouder is maar jonger dan zestien jaren strekt ertoe jeugdige personen te beschermen tegen de schadelijke gevolgen die seksuele handelingen op een jonge leeftijd kunnen hebben voor hun (seksuele) ontwikkeling en geestelijk welzijn. Deze bescherming strekt zich uit tot seksuele contacten die plaatsvinden met instemming van de jeugdige, om jeugdigen ook bescherming te bieden tegen onverstandige keuzes die zij zelf maken. Gegeven de leeftijd van aangeefster en het onderlinge leeftijdsverschil behoorde de verdachte zich te onthouden van seksueel contact met haar, ongeacht hoe zij zich opstelde. Door toch de bewezenverklaarde seksuele handelingen te verrichten, heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en seksuele integriteit van aangeefster.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt het hof rekening met straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. Gelet op de ernst van het feit is een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend en geboden.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 januari 2023 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Verder houdt het hof rekening met het reclasseringsadvies van 1 maart 2022, dat over verdachte is opgemaakt en waarin is opgenomen dat de reclassering het risico op recidive als laag inschat en is geadviseerd om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Alles afwegend, en met name vanwege het aanzienlijke tijdsverloop en de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg acht het hof het niet passend dat verdachte nog wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een langere duur dan die van het voorarrest. Om de ernst van het feit voldoende tot uitdrukking te laten komen, zal het hof verdachte wel veroordelen tot een taakstraf van het maximale aantal uren in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof komt dus tot de oplegging van:
  • een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 dag, met aftrek van het voorarrest;
  • een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren;
  • een taakstraf voor de duur van 240 uren, indien niet (naar behoren) verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen en de benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is niet betwist door de verdediging en is naar het oordeel van het hof ook voldoende onderbouwd. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn, met uitzondering van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) dag.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 22 oktober 2019.
Aldus gewezen door
mr. O.G. Schuur, voorzitter,
mr. R.W. van Zuijlen en mr. J.H. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. B. van Leeuwen, griffier,
en op 14 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van Onderzoek 08Vlinder, gesloten en ondertekend op 24 juli 2021 door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost- Nederland Dienst Regionale Recherche Zeden (genummerd van pagina 1 tot en met 1565), tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier.