ECLI:NL:GHARL:2023:2096

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
10 maart 2023
Zaaknummer
21-001599-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot moord, veroordeling voor bedreiging en poging tot doodslag met oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte, geboren in 1995, was aangeklaagd voor poging tot moord en poging tot doodslag op zijn zusje, alsook voor bedreiging. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf, maar het hof heeft het vonnis vernietigd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 en 12 december 2021 met een mes in de richting van zijn zusje heeft gestoken, waarbij zij in haar bovenarm werd geraakt. De verdachte heeft haar ook bedreigd met de dood. Het hof oordeelde dat er geen bewijs was voor voorbedachten rade, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van poging tot moord. Echter, de poging tot doodslag en de bedreiging werden wel bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 15.000,00 toegewezen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001599-22
Uitspraak d.d.: 10 maart 2023
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 8 april 2022 met parketnummer 08-333169-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
thans verblijvende in P.I. [PI] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. D. Greven, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte ter zake van poging tot doodslag, meermalen gepleegd (feit 1 subsidiair) en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van het voorarrest.
Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van € 12.500,00 en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere beslissing komt ten aanzien van de straf en vordering van de benadeelde partij. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 december 2021 tot en met 12 december 2021 te [plaats] , gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet
- met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, op die [slachtoffer] is afgestapt en/of
- ( met kracht) voornoemd mes in/door de (boven)arm, althans het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of
- ( met kracht) die [slachtoffer] op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of
- ( vervolgens toen en aldaar die [slachtoffer] op de grond lag) bovenop die [slachtoffer] is gaan zitten en/of(met kracht) de keel/hals van die [slachtoffer] dicht heeft gedrukt en/of dichtgedrukt heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 december 2021 tot en met 12 december 2021 te [plaats] , gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet - met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, op die [slachtoffer] is afgestapt en/
- ( met kracht) voornoemd mes in/door de (boven)arm, althans het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of
- ( met kracht) die [slachtoffer] op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of
- ( vervolgens toen en aldaar die [slachtoffer] op de grond lag) bovenop die [slachtoffer] is gaan zitten en/of (met kracht) de keel/hals van die [slachtoffer] dicht heeft gedrukt en/of dichtgedrukt heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. meer subsidiair
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks de periode van 11 december 2021 tot en met 12 december 2021 te [plaats] , gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet - met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, op die [slachtoffer] is afgestapt en/- (met kracht) voornoemd mes in/door de (boven)arm, althans het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of - (met kracht) die [slachtoffer] op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of - (vervolgens toen en aldaar die [slachtoffer] op de grond lag) bovenop die [slachtoffer] is gaan zitten en/of (met kracht) de keel/hals van die [slachtoffer] dicht heeft gedrukt en/of dichtgedrukt heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 12 december 2021 te [plaats] , gemeente [gemeente] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "ik ga haar vermoorden" en/of "ik maak haar dood" en/of "ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de eventuele bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen dienen te worden verklaard. Ten aanzien van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft zij – kort gezegd – aangevoerd dat op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte met het mes in de richting van de borststreek van [slachtoffer] heeft gestoken en haar vervolgens heeft gewurgd. Hiermee heeft verdachte volgens de advocaat-generaal willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich – overeenkomstig de aan het hof overgelegde pleitnota – op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord en de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag. Daartoe heeft zij aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] , noch dat verdachte die kans willens en wetens heeft aanvaard. Immers kan niet worden bewezen dat verdachte in de richting van de borststreek van [slachtoffer] heeft gestoken en evenmin is voldoende bewijs voorhanden voor het wurgen van [slachtoffer] . Daarnaast heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat het bij [slachtoffer] vastgestelde letsel – zowel wat betreft de arm als de hals – niet potentieel dodelijk was. Dat verdachte heeft geroepen dat hij [slachtoffer] zou doden, kan voorts niet tot de conclusie leiden dat verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer] , nu deze woorden in het Arabisch een andere betekenis hebben dan in het Nederlands.
De onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan volgens de raadsvrouw wel wettig en overtuigend worden bewezen. Wat betreft de onder 2 ten laste gelegde bedreiging heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Oordeel van het hof
Feiten en omstandigheden
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende gebleken. Op 11 december 2021 was verdachte bij zijn moeder en twee zusjes in hun woning aan de [adres] te [plaats] . Hij was daar met zijn gezin op visite. Rond 22:30 uur ontstond er een discussie tussen verdachte en zijn zusje [slachtoffer] over, kort gezegd, haar manier van leven. Verdachte was boos op [slachtoffer] vanwege de kleding die zij droeg, vanwege haar beslissing om geen hoofddoek meer te dragen en omdat hij vond dat [slachtoffer] niet meer moest gaan werken. Op enig moment pakte verdachte de telefoon van [slachtoffer] af om daarin te kijken. Omdat [slachtoffer] wist dat verdachte in haar telefoon foto’s en gesprekken zou aantreffen waar hij het niet mee eens was, trok [slachtoffer] in alle haast haar kleren, jas en sokken aan om zo snel mogelijk het huis te kunnen ontvluchten. [slachtoffer] wilde naar buiten vluchten, maar zij werd vastgepakt en tegengehouden door haar moeder en verdachte. Vervolgens ging [slachtoffer] naast haar zus en moeder op de bank in de woonkamer zitten. Over hetgeen zich vervolgens heeft afgespeeld lopen de verklaringen van [slachtoffer] en verdachte op verschillende punten uiteen.
[slachtoffer] heeft – kort gezegd – het volgende verklaard. Verdachte haalde een mes tevoorschijn, liep naar [slachtoffer] toe en stak met het mes in de richting van de linkerborst van [slachtoffer] . Om te voorkomen dat zij in haar linkerborst zou worden geraakt, heeft [slachtoffer] zich afgeweerd door haar armen voor haar lichaam te houden. Als gevolg hiervan werd het mes dwars door de linker bovenarm van [slachtoffer] gestoken. Daarbij brak het lemmet van het mes af. Vervolgens pakte verdachte [slachtoffer] aan haar haren vast. [slachtoffer] wist uiteindelijk los te komen en rende het huis uit. Verdachte rende achter [slachtoffer] aan naar buiten, pakte opnieuw haar haren vast en sleurde [slachtoffer] een aantal meters over de grond. Ook sloeg hij haar. Omdat [slachtoffer] bang was dat verdachte haar naar binnen zou slepen, is zij aan de benen van verdachte gaan hangen. Hierop ging verdachte op [slachtoffer] zitten. Hij drukte vervolgens haar keel dicht. Ze had het gevoel dat ze geen lucht meer kreeg en ook kreeg ze hoofdpijn. Na ongeveer een minuut werd verdachte door zes personen van [slachtoffer] afgetrokken. Ze hoorde dat verdachte zei: "Ja! Bel de politie maar, want ik ga haar vermoorden!".
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting bekend dat hij [slachtoffer] met een mes heeft gestoken, maar hij heeft er niet bij stilgestaan waar hij haar raakte. Hij was op dat moment zo boos dat hij buiten zichzelf trad en naar eigen zeggen niet meer wist wat hij deed. Toen [slachtoffer] naar buiten vluchtte, heeft hij haar aan haar haren vastgepakt en toen vielen [slachtoffer] en verdachte op de grond. Hij heeft haar geslagen en ook riep hij dat hij haar dood zou maken, maar daarmee bedoelde hij dat hij haar wilde slaan. Hij is voorts niet bovenop [slachtoffer] gaan zitten en heeft ook niet haar keel dichtgeknepen. Hij heeft haar enkel bij haar kleding vastgepakt. Tot slot heeft verdachte verklaard dat hij niet de bedoeling heeft gehad om [slachtoffer] dood te maken.
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag wat zich in de nacht van 11 op 12 december 2021 precies heeft afgespeeld. Daartoe overweegt het hof als volgt. Het hof hecht geloof aan de verklaring van [slachtoffer] dat verdachte met het mes in de richting van haar borststreek heeft gestoken, welke ook niet wordt weersproken door objectieve gegevens uit het dossier. Verdachte heeft bekend [slachtoffer] met een mes te hebben gestoken, maar hij kan zich niet herinneren waar hij haar wilde steken. [slachtoffer] heeft daarentegen concreet verklaard dat verdachte in de richting van haar borststreek stak en dat zij het mes heeft afgeweerd door haar armen voor haar lichaam te houden. Op het politiebureau heeft zij ook voorgedaan op welke wijze zij dit deed. Uit de letselverklaring volgt daarnaast dat het letsel aan de bovenarm van [slachtoffer] als afweerletsel zou kunnen worden beschouwd. Gelet op het voorgaande heeft het hof geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer] over de steekrichting van het mes. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat de overige verklaringen van [slachtoffer] over de gebeurtenissen in de nacht van 11 op 12 december 2021 op belangrijke punten worden ondersteund door het dossier. Zo wordt de verklaring van [slachtoffer] dat verdachte haar keel heeft dichtgeknepen ondersteund door de verklaringen van verschillende getuigen. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de jongeman bovenop het meisje zat en dat hij het idee had dat hij haar probeerde te wurgen. Zowel getuige [getuige 2] als getuige [getuige 3] hebben voorts verklaard dat de jongen de keel van het meisje dichtkneep. Ook verklaarde getuige [getuige 2] dat het meisje riep dat ze geen lucht meer kreeg en met haar benen begon te spartelen. Tot slot blijkt uit de zich in het dossier bevindende foto’s van het letsel en de letselverklaring dat [slachtoffer] striemen in haar nek had.
Gelet op het bovenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de woning met het mes in de richting van de borststreek van [slachtoffer] heeft gestoken – waarbij [slachtoffer] vanwege haar afweerbeweging in haar linker bovenarm is geraakt – en dat verdachte vervolgens op straat haar keel heeft dichtgeknepen (en dichtgeknepen heeft gehouden).
Heeft verdachte opzet gehad op de dood van [slachtoffer] ?
Voor een bewezenverklaring van poging tot moord dan wel poging tot doodslag is vereist dat verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer] . Aan dat vereiste is voldaan als (ten minste) sprake is van voorwaardelijk opzet op dat gevolg. Bij voorwaardelijk opzet gaat het om het willens en wetens aanvaarden van de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg – in casu de dood van [slachtoffer] – zal intreden. Onder ‘de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans’ dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. [1]
Na het zien van de telefoon van [slachtoffer] werd verdachte heel boos en heeft verdachte een mes gepakt. Vervolgens heeft verdachte het mes met kracht in de linker bovenarm van [slachtoffer] gestoken. Het mes is dwars door de arm van [slachtoffer] gegaan en het lemmet van het mes is afgebroken. Bij het steken met het mes heeft verdachte op de borststreek van [slachtoffer] gericht. Op die plek bevinden zich veel vitale organen, waaronder het hart. De kans dat een steekwond in de borststreek de dood tot gevolg heeft, is – naar algemene ervaringsregels – aanmerkelijk. Zeker als met zodanige kracht wordt gestoken dat een mes helemaal door een arm gaat. Enkel dankzij het snelle afwerende handelen van [slachtoffer] is het mes niet in de borststreek maar in haar linker bovenarm terechtgekomen. Hier stopte de geweldsexplosie echter niet. Nadat het lemmet van het mes was afgebroken en het mes onbruikbaar was, pakte verdachte [slachtoffer] bij haar haren vast. [slachtoffer] wist zich los te rukken en vluchtte naar buiten. Verdachte ging haar achterna. Hij is vervolgens op [slachtoffer] gaan zitten en heeft haar keel met kracht dichtgedrukt. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij geen lucht meer kreeg en dat zij hoofdpijn kreeg. Het is een feit van algemene bekendheid dat de halsstreek een zeer kwetsbaar gebied van het lichaam is, waar zich onder meer de luchtpijp en (slag)aders bevinden. Uitoefening van samendrukkend geweld op de hals kan dan ook fataal aflopen. Zeker indien, zoals hier het geval, de keel enige tijd wordt dichtgeknepen. Bovendien is verdachte pas gestopt toen de buren van [slachtoffer] hem met veel moeite en kracht van haar af wisten te trekken.
Nu het algemene ervaringsregels betreffen, moet ook verdachte geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. De hiervoor beschreven aaneenschakelingen van geweldshandelingen van verdachte moeten naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zijnde zozeer gericht op de dood van [slachtoffer] dat het naar het oordeel van het hof niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken. Het hof is dan ook van oordeel dat verdachte in voorwaardelijke zin opzet had op de dood van [slachtoffer] .
Heeft verdachte met voorbedachten rade gehandeld?
Nu het hof heeft vastgesteld dat verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer] dient de vraag te worden beantwoord of verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Gelet op de hierboven omschreven feiten en omstandigheden komt het hof tot de conclusie dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Het hof is daarom – met de advocaat-generaal en de verdediging – van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Het hof zal verdachte dan ook van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord vrijspreken.
Conclusie ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Gelet op het bovenstaande komt het hof tot een bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag van [slachtoffer] .
Overweging met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde
Verdachte heeft, terwijl hij de keel van [slachtoffer] dichtdrukte, meerdere malen geroepen dat hij [slachtoffer] zou gaan doden, zo volgt uit de verklaring van [slachtoffer] , de verklaringen van de verschillende getuigen en de bevindingen van de verbalisant met betrekking tot de deurbelcamera. De door verdachte gebruikte bewoordingen, in samenhang met de omstandigheden waaronder deze werden geuit, waren van dien aard dat bij [slachtoffer] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij haar leven zou kunnen verliezen. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 ten laste gelegde bedreiging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.subsidiair
hij op
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 11 december 2021 tot en met 12 december 2021 te [plaats] , gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet
- met een mes
, althans met een scherp en/of puntig voorwerp,op die [slachtoffer] is afgestapt en
/
-
(met kracht
)voornoemd mes
in/door de
(boven
)arm
, althans het bovenlichaamvan die [slachtoffer] heeft gestoken en
/of
-
(met kracht)die [slachtoffer] op/tegen
het hoofd en/ofhet lichaam heeft geslagen
en/of gestompt en/of
-
(vervolgens toen
en aldaardie [slachtoffer] op de grond lag
)bovenop die [slachtoffer] is gaan zitten en
/of (met kracht
)de keel
/halsvan die [slachtoffer] dicht heeft gedrukt en
/ofdichtgedrukt heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks12 december 2021 te [plaats] , gemeente [gemeente] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "ik ga haar vermoorden" en
/of"ik maak haar dood" en
/of"ik maak je dood"
, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van het voorarrest.
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte bij een bewezenverklaring van poging tot doodslag een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan minimaal tien maanden voorwaardelijk, op te leggen. Daarnaast heeft de raadsvrouw aangegeven dat verdachte openstaat voor hulp en bereid is mee te werken aan de door de reclassering voorgestelde voorwaarden. Tot slot heeft de raadsvrouw in het kader van de strafmaat naar voren gebracht dat geen sprake is van een eergerelateerd geweld, maar van een buitensporige reactie van een overrompelde broer.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en het hof heeft gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder gelet op:
  • een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 27 januari 2023;
  • een reclasseringsadvies van 22 november 2022, opgemaakt door [naam persoon 1] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland;
  • een analyse (mogelijk) eer gerelateerd geweld van 22 maart 2022, opgemaakt door
[naam persoon 2] , inspecteur van politie, materie deskundige LEG EGG (Landelijk Expertise Centrum Eer gerelateerd Geweld);
- een reclasseringsadvies van 16 maart 2022, opgemaakt door [naam persoon 3] ,
reclasseringswerker bij Reclassering Nederland.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag en bedreiging van zijn zestienjarige zusje. Hij heeft eerst met een mes in de richting van haar borststreek gestoken, waarbij [slachtoffer] uiteindelijk in haar bovenarm is geraakt. Dat [slachtoffer] daardoor niet dodelijk is getroffen, is te danken aan het feit dat [slachtoffer] zich op tijd wist af te weren. Nadat [slachtoffer] bloedend de ouderlijke woning wist te ontvluchten, is zij door verdachte op straat achterna gezeten en heeft verdachte haar, nadat hij haar te pakken had gekregen, aan haar haren over straat getrokken. Hij is vervolgens bovenop haar gaan zitten, heeft haar keel dichtgedrukt en heeft geroepen dat hij haar ging vermoorden. Verschillende getuigen verklaren dat verdachte door het dolle heen was en beschrijven dat zij het gevoel hadden dat zij moesten ingrijpen omdat het anders verkeerd zou kunnen aflopen. Er waren ongeveer zes personen nodig om verdachte van [slachtoffer] af te krijgen. In het proces-verbaal van bevindingen waarin de geluiden van de deurbelcamera worden beschreven, relateert de verbalisant dat het gillen van de vrouw door merg en been gaat en dat het klinkt alsof de vrouw in doodsangst is. [slachtoffer] vreesde dan ook voor haar leven.
[slachtoffer] is door haar eigen broer aangevallen in haar ouderlijke woning, waar zij zich veilig en geborgen zou moeten kunnen voelen. Dat veiligheidsgevoel heeft verdachte ernstig aangetast. Ook nu heeft het incident nog veel impact op [slachtoffer] , zoals ook blijkt uit haar ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring. [slachtoffer] is haar familie kwijtgeraakt en verblijft op een geheime locatie. Ze heeft nog vaak last van nachtmerries en is het vertrouwen in mensen kwijt. Ook is ze maandenlang in therapie geweest en er was een periode dat ze zelfs niet alleen naar buiten durfde. Ze is zowel letterlijk als figuurlijk voor het leven getekend.
Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat dergelijk ernstig geweld zorgt voor
maatschappelijke onrust en gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Dat geldt in dit geval in het bijzonder voor de buurtbewoners die getuige waren van het zeer heftige incident. Het hof rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Het hof heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de straffen die in soortgelijke, ernstige geweldszaken gewoonlijk worden opgelegd.
Daarnaast heeft het hof gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 januari 2023. Hieruit volgt dat verdachte nog niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Door het Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd Geweld (ook wel: LEG EGG) is aan de hand van dossieronderzoek onderzocht of het motief van verdachte cultureel kan worden geduid en in hoeverre en op welke wijze sprake is van (dreigend) eer gerelateerd geweld.. De vraag of sprake is geweest van een eer-motief bij verdachte wordt in de analyse als volgt beantwoord. Alles wijst erop dat bij verdachte geen sprake was van een voornemen om zijn zus iets aan te doen vanwege haar gedrag. Pas toen hij de foto's en chats in haar telefoon zag, is hij in blinde woede ontstoken. Het is volgens de deskundige onduidelijk of hier sprake is van een woedende oudere broer die niet wil dat zijn zus zich niet volgens zijn culturele waarden en normen gedraagt of van een ouder mannelijk familielid die meent dat zijn zus de hele familie te schande maakt. Beide zijn volgens de deskundige mogelijk en beide lopen waarschijnlijk ook in elkaar over.
Wat betreft de vraag of sprake is van een (verhoogd) risico op recidive wordt het volgende opgemerkt. Het handelen van verdachte lijkt niet berekenend te zijn geweest, maar een opwelling van razernij. Dat de razernij van verdachte aanleiding geeft tot gewelddadig
gedrag met een duidelijk doel van (dodelijk) letsel, is volgens de deskundige reden voor
zorg. Zijn agressieve gedrag vindt onderzoeker een groter risico met zich meebrengen dan de familie eer. Welke garantie is er dat hij zich een volgende keer wel kan inhouden, zo vraagt onderzoeker zich af. Vanuit het perspectief van de familie eer is het risico op recidive
moeilijk in te schatten. Verdachte wekt de indruk in te zien dat hij te ver is gegaan, maar hij
en zijn familie zullen het gedrag van [slachtoffer] blijven afkeuren.
Tenslotte heeft onderzoeker gekeken of eer gerelateerde risico’s zijn af te wenden. Op dat
punt wordt geconcludeerd dat er een risico op escalatie blijft als geen doorbraak wordt
gecreëerd in die zin dat door (een) vertrouwensperso(o)n(en) wordt geprobeerd tot een
compromis te komen. Het lijkt de deskundige wenselijk dat er, parallel aan het lopende strafproces, integraal wordt nagedacht over de manier waarop het plan voor de toekomst vorm moet gaan krijgen. Binnen dat kader zal de algemene veiligheidssituatie van alle betrokkenen binnen het reguliere proces moeten worden geanalyseerd en gemonitord.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van de zich in het dossier bevindende reclasseringsrapporten. In het rapport van 16 maart 2022 beschrijft de reclassering het volgende. Verdachte lijkt vooral gericht te zijn op het weer kunnen oppakken van zijn leven. Hij ziet onderhavig voorval als een eenmalig incident dat achter hem ligt. De problemen die ertoe hebben geleid bestaan echter nog steeds. Het psychosociaal functioneren en de houding van verdachte worden, gezien de toedracht en de opstelling van verdachte op dit moment, als risico verhogende factoren gezien. Verdachte had ten tijde van het incident huisvesting, dagbesteding en inkomen. Deze, normaal gesproken, beschermende factoren
zijn niet toereikend gebleken om het delictgedrag te voorkomen. Het is volgens de
reclassering nog onvoldoende duidelijk wat nodig is om de risico’s in te perken en in welk
kader dit wellicht mogelijk zou zijn. Hoewel het lastig is om op basis van het voorgaande de risico's in te schatten, wordt de algemene recidivekans op gemiddeld en de kans op letselschade vooralsnog als hoog ingeschat, omdat er geen zicht is op de persoon van verdachte en wat onderliggend is aan het ten laste gelegde. Hierdoor is het niet mogelijk om een advies te geven over passende interventies die het mogelijk maken om de recidivekans te beperken en het kader waarbinnen dit plaats zou kunnen vinden. Nader gedragskundig onderzoek met oog voor de culturele achtergrond zou meer duidelijkheid kunnen geven.
In het meer recente rapport van 22 november 2022 beschrijft de reclassering echter het volgende. Verdachte is nooit gediagnosticeerd. Hij kwam niet eerder met justitie in aanraking en er zijn geen signalen dat hij eerder de controle over zijn emoties verloor. Doordat geen nader onderzoek naar de persoon van verdachte heeft plaatsgevonden kan het risico op recidive en letselschade niet worden ingeschat. De reclassering ziet echter mogelijkheden om verdachte te begeleiden. Vanwege de ernst en de aard van het delict (geweld in de relationele sfeer) acht de reclassering de inzet van bijzondere voorwaarden gericht op gedragsverandering en risicobeheersing geïndiceerd. De reclassering adviseert daarom verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan als voorwaarden een meldplicht, diagnostiek en/of ambulante behandeling en een contactverbod ten aanzien van [slachtoffer] te verbinden. Volgens de reclassering is de verwachting dat verdachte zich aan die voorwaarden en afspraken zal conformeren.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op het bovenstaande en in het bijzonder vanwege de ernst van de feiten, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van langere duur met zich brengt. In beginsel zou een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan ook een passende reactie vormen. Het hof acht het echter onwenselijk om verdachte kaal af te straffen, nu hij niet eerder met justitie in aanraking is gekomen en ineens uit opwelling van razernij een zeer gewelddadig delict heeft gepleegd. Voorts gaat het hof uit van de houding van verdachte ten opzichte van het bewezenverklaarde, zoals beschreven in het meest recente reclasseringsrapport. Net als de reclassering is het hof dan ook van oordeel dat de inzet van bijzondere voorwaarden gericht op gedragsverandering en risicobeheersing is geïndiceerd. Het hof ziet daarom aanleiding om de gevangenisstraf deels voorwaardelijk op te leggen. Daarmee hoopt het hof eveneens verdachte ervan te doordringen dat hij zich in de toekomst dient te onthouden van het plegen van strafbare feiten. Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal het hof voorts de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De vordering
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 12.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering dient te worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrag dient te worden gematigd tot een bedrag tussen € 1.000,00 en € 3.000,00. Daarbij dient volgens de raadsvrouw
rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat een deel van de gevorderde schade
mede is gebaseerd op de uithuisplaatsing van [slachtoffer] , welke uithuisplaatsing onvoldoende
causaal verband heeft met de ten laste gelegde feiten.
Het oordeel van het hof
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geeft een limitatieve opsomming van de gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, te weten in geval van:
a. oogmerk om zodanige schade toe te brengen;
b. lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting in de persoon op andere wijze;
c. bepaalde gevallen van aantasting van de nagedachtenis van een overledene.
Van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is sprake in geval van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, de persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreekse schade heeft geleden die binnen meerdere van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 BW valt. Door de bewezenverklaarde feiten heeft zij immers lichamelijk en geestelijk letsel opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Het hof houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Alles afwegende acht het hof een bedrag van € 15.000,00 billijk. Het hof zal de vordering daarom tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 december 2021. Voor het overige zal de vordering moeten worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres [adres] meldt. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich laat onderzoeken en/of behandelen door Transfore of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 15.000,00 (vijftienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 15.000,00 (vijftienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 110 (honderdtien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 11 december 2021.
Aldus gewezen door
mr. W.M. Weerkamp, voorzitter,
mr. J.A.W. Lensing en mr. M.B.T.G. Steeghs, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. P.T. Vissers, griffier,
en op 10 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hoge Raad 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718.