ECLI:NL:GHARL:2023:2092

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
21-001159-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling, vernieling en belediging van een ambtenaar

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling, vernieling en belediging van ambtenaren. De zaak betreft incidenten die zich hebben voorgedaan tussen 2018 en 2019, waarbij de verdachte zijn levensgezel heeft mishandeld en haar heeft gedwongen in een kruipruimte te gaan, terwijl hij haar vrijheid heeft ontnomen. Daarnaast heeft hij ook andere slachtoffers mishandeld en vernielingen gepleegd aan eigendommen van derden. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van vijftien maanden opgelegd, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en een lichtere straf opgelegd van twaalf maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Tevens is er een taakstraf van 240 uren opgelegd. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de schadevergoeding voor immateriële schade is vastgesteld op € 2.000 voor de eerste benadeelde partij en € 2.296,29 voor de tweede benadeelde partij. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om de schade te vergoeden en heeft de wettelijke rente vanaf de datum van de feiten vastgesteld.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001159-20
Uitspraak d.d.: 9 maart 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 25 februari 2020 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers
18-720170-19 en 18-132489-19, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
wonende te [plaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep behoudens de strafmaat en tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden en één dag, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest, en tot een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] geheel kunnen worden toegewezen en gevorderd ten aanzien van beide vorderingen de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. D. Nieuwenhuis, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte veroordeeld voor de in de zaak met parketnummer 18-720170-19 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 18-132489-19 onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toegewezen tot een bedrag van € 2.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, en afgewezen voor het overige. De vordering van de benadeelde [benadeelde partij 2] is geheel toegewezen. Bij beide vorderingen heeft de rechtbank tevens een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-720170-19:
1.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks periode van 31 augustus 2019 tot en met 2 september 2019, te [plaats 1] , althans in de gemeente [gemeente 1] , zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door de [slachtoffer 1] (telkens) - tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te stompen en/of - bij de keel/hals vast te grijpen en/of in de keel/hals van die [slachtoffer 1] te knijpen en/of - (hard) aan te duwen, waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen;
2.
hij op of omstreeks 2 september 2019, te [plaats 1] , althans in de gemeente [gemeente 1] , opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door die [slachtoffer 1] te dwingen/op te dragen in de/een kruipruimte van de woning [woning] te gaan en/of (vervolgens) het luik, dat toegang geeft tot die kruipruimte te blokkeren, althans goederen op het luik, dat toegang geeft tot die kruipruimte, te plaatsen;
Zaak met parketnummer 18-132489-19 (gevoegd):1.
hij, op of omstreeks 2 juni 2019 te [plaats 2] , gemeente [gemeente 2] , opzettelijk en wederrechtelijk twee ramen/ruiten van een woning, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij, op of omstreeks 28 april 2019 te [plaats 2] , gemeente [gemeente 2] , [slachtoffer 2] heeft mishandeld door [slachtoffer 2] voornoemd op/tegen zijn ogen en/of zijn oor, althans in zijn gezicht, te slaan/stompen;
3.
hij op of omstreeks 22 april 2018 te [plaats 2] , gemeente [gemeente 2] opzettelijk een ambtenaar,te weten [slachtoffer 4] ( [hoofdagent] ) en/of [slachtoffer 5] ( [hoofdagent] ), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, in zijn/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/hun de woorden toe te voegen: "Kankerwouten oprotten! Kankerhomo's", "Kankerhomo's" en/of "Flikkers", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 30 april 2019 te [plaats 3] , gemeente [gemeente 2] [slachtoffer 6] heeft mishandeld door die [slachtoffer 6] in/tegen het gezicht/hoofd te slaan/stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverwegingen

Zaak met parketnummer 18-720170-19
[slachtoffer 1] heeft op 2 september 2019 aangifte gedaan van mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving. Op 4 september heeft zij hierover een nadere verklaring afgelegd. Aangeefster heeft over haar mishandeling niet alleen grotendeels consistent, maar ook uitgebreid en gedetailleerd verklaard. Deze verklaring vindt bovendien steun in verschillende bewijsmiddelen in het dossier, waaronder Facebook/Whatsapp-berichten die aangeefster in de periode van 31 augustus tot en met 2 september 2019 aan haar zus heeft gezonden, waarin zij haar zus meldt dat verdachte haar heeft geslagen. Voorts bevat het dossier een letselverklaring betreffende aangeefster, die op 2 september 2019 door een arts is gezien, waarin kortgezegd is vermeld dat zij in haar gezicht en verspreid over haar lichaam blauwe plekken had, dat zij een bloeduitstorting in haar oog had en krassen over haar rug. Verdere steun voor de verklaring van aangeefster put het hof uit een proces-verbaal van bevindingen van 2 september 2019, waarin verbalisanten beschrijven dat zij die dag 2 tot 3 ‘verse’ open wondjes zagen op de rechterhand van verdachte, die nog een felle rode kleur hadden en vochtig waren. Ook dit past naar het oordeel van het hof bij de verklaring van aangeefster.
Het hof is, gelet op de innerlijke consistentie van haar verklaring en de inbedding ervan in voornoemde bewijsmiddelen, van oordeel dat er geen reden is om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster te twijfelen en zal daarom van haar verklaring uitgaan.
Verdachte is meerdere malen over de mishandeling gehoord en heeft in eerste instantie ontkend aangeefster te hebben mishandeld. Bij de politie heeft verdachte op 4 september 2019 onder meer verklaard dat aangeefster zichzelf twee keer met haar hoofd tegen de muur heeft geslagen en dat zij in het weekeinde in iedere geval tweemaal van de trap is gevallen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte voor het eerst bekend dat hij aangeefster tweemaal heeft geslagen. Daarbij heeft verdachte overeind gehouden dat aangeefster ook tweemaal van de trap is gevallen. Dat zij zichzelf verwond heeft door met haar hoofd tegen een muur te slaan, heeft verdachte toen niet herhaald. Het hof constateert dat verdachte wat betreft de kern van het verwijt, namelijk dat hij aangeefster heeft mishandeld, wisselend heeft verklaard en dat deze verklaringen bovendien strijdig zijn met de verklaring van aangeefster, die het hof om voormelde redenen betrouwbaar acht. Het hof acht de verklaringen van verdachte omtrent de wijze waarop aangeefster haar verwondingen heeft opgelopen om deze redenen ongeloofwaardig.
Het hof acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen de onder 1 tenlastegelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Verdachte wordt onder 2 verweten dat hij aangeefster op 2 september 2019 wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd.
Het hof heeft hiervoor ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde overwogen dat het hof de door aangeefster afgelegde verklaringen betrouwbaar acht. Dat is naar het oordeel van het hof niet anders ten aanzien van diezelfde verklaringen voor zover die betrekking hebben op het onder 2 tenlastegelegde. Ook op deze onderdelen zal het hof van haar verklaring uitgaan.
Aangeefster heeft met betrekking tot haar wederrechtelijke vrijheidsberoving onder meer verklaard:
“Ik moest daar (het hof begrijpt: de kruipruimte) van [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) gaan zitten, omdat de politie voor de deur stond. Hij zei dat ik mijn bek dicht moest houden. Ik ben er wel vrijwillig in gegaan, maar ik moest daar van hem zitten. Hij wilde niet dat de politie mijn verwondingen zag."
Door de verdediging is onder verwijzing naar deze passage erop gewezen dat aangeefster zelf heeft verklaard dat zij vrijwillig de kruipruimte is ingegaan. Het hof overweegt dat deze verklaring dient te worden beschouwd in de context van de gebeurtenissen in de periode van 31 augustus tot en met 2 september 2019. Het hof heeft hiervoor overwogen dat het onder 1 bewezen acht dat verdachte aangeefster in die periode meermalen heeft mishandeld. Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangeefster in haar gezicht en over haar gehele lichaam blauwe plekken had en dat zij op 2 september door verbalisanten is aangetroffen in de woning in een shocktoestand, waarbij zij ineen dook en op de grond in de foetushouding ging liggen.
Het hof constateert dat aangeefster enerzijds heeft verklaard dat zij van verdachte de kruipruimte in
moest, terwijl zij anderzijds heeft verklaard
vrijwilligde kruipruimte in te zijn gegaan. In het licht van voornoemde feiten en omstandigheden kan de verklaring van aangeefster echter bezwaarlijk anders worden geduid dan dat zij met het woord “vrijwillig” heeft bedoeld dat zij “zelfstandig” (dat wil zeggen: zonder fysieke dwang) de kruipruimte in is gegaan. Naar het oordeel van het hof is op grond van het dossier voldoende vast komen te staan dat verdachte aangeefster in een volkomen ontredderde toestand heeft gebracht waarin het bieden van weerstand aan verdachte voor aangeefster redelijkerwijs niet meer mogelijk was. Door haar vervolgens opdracht te geven om de kruipruimte in te gaan, opdat zij ongezien zou blijven voor de ter plaatse gekomen verbalisanten, heeft verdachte haar de feitelijke mogelijkheid ontnomen om zich in vrijheid te verplaatsen. Dat uit het dossier kan worden afgeleid dat aangeefster op een later moment zelfstandig de kruipruimte weer heeft kunnen verlaten, doet aan dat oordeel niet af. Het hof acht het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Zaak met parketnummer 18-132489-19
Verdachte wordt onder 2 verweten dat hij op 28 april 2019 te [plaats 2] [slachtoffer 2] heeft mishandeld. Verdachte heeft dit feit ontkend.
Het dossier bevat een proces-verbaal van bevindingen waarin verslag wordt gedaan van een gesprek dat [slachtoffer 2] in bijzijn van zijn ouders met de politie heeft gevoerd op 2 juni 2019. In dit gesprek heeft [slachtoffer 2] desgevraagd bevestigd dat hij op 28 april 2019 door verdachte is mishandeld. Op 14 juni 2019 heeft hij vervolgens aangifte gedaan van dit feit. In zijn aangifte heeft [slachtoffer 2] verklaard dat verdachte op 28 april 2019 boos was geworden op aangever omdat hij de deur van zijn woning in [plaats 2] had opengedaan voor de ex-vriendin van verdachte, hetgeen tot een geweldsincident met die ex-vriendin had geleid. Na dat incident heeft verdachte hem meerdere malen met zijn vuisten tegen het gezicht en de ogen geslagen.
Aangever is hierover nogmaals gehoord bij de rechter-commissaris op 20 januari 2020 en heeft toen over de toedracht en over de mishandeling een verklaring afgelegd die grotendeels consistent is met zijn aangifte en met de weergave van het gesprek van 2 juni 2019. Dat aangever die dag is mishandeld vindt bovendien steun in de verklaring van de broer van aangever, [slachtoffer 6] , die heeft verklaard dat hij in de avond van 28 april 2019 in de woning van aangever is geweest en daar toen heeft gezien dat aangever twee blauwe ogen had.
Namens verdachte is aangevoerd dat de verklaringen van aangever niet zonder meer voor waar kunnen worden aangenomen en dat het opmerkelijk is dat de aangifte pas op 14 juni 2019 is gedaan, terwijl de mishandeling geruime tijd daarvoor zou hebben plaatsgevonden. Naar het oordeel van het hof is dit tijdsverloop echter goed verklaarbaar, nu uit het dossier blijkt dat verdachte angst had voor verdachte. Dit blijkt onder meer uit de verklaring van aangever in het gesprek dat hij op 2 juni 2019 voerde met de politie. Niet alleen geeft aangever in dat gesprek expliciet aan dat hij bang was, ook de moeizame wijze waarop hij ertoe komt om over de mishandeling te vertellen, zoals is beschreven in het proces-verbaal van bevindingen, spreekt naar het oordeel van het hof boekdelen. Dat aangever in de dagen direct na de mishandeling niet aan zijn broer en niet aan een politieagent die aan de deur kwam heeft verteld dat verdachte degene was geweest die hem had mishandeld, acht het hof in het licht van deze angst niet opmerkelijk. Deze angst verklaart voorts ook waarom de ouders van aangever bij het gesprek van 2 juni 2019 aanwezig waren en waarom er een medewerker van slachtofferhulp aanwezig was bij het verhoor bij de rechter-commissaris; aangever herhaalt ook bij dat laatste verhoor dat hij bang is voor verdachte. Van enige bemoeienis met en/of beïnvloeding van de verklaring van aangever door de ouders en/of de medewerker van slachtofferhulp is uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken.
Alles overziend is het hof van oordeel dat aangever consistente verklaringen heeft afgelegd die bovendien steun vinden in de verklaring van zijn broer die op dezelfde avond letsel, bestaande uit twee blauwe ogen, bij aangever heeft waargenomen. Het hof heeft zodoende geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen. Het hof acht op grond van deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend dat verdachte aangever heeft mishandeld door hem tegen zijn ogen te slaan/stompen.
Aan verdachte is tevens tenlastegelegd dat hij aangever tegen het oor heeft geslagen dan wel gestompt. Het hof constateert dat aangever hierover in het gesprek op 2 juni 2019 en in zijn aangifte op 14 juni 2019 niet specifiek heeft verklaard. Bij de rechter-commissaris heeft aangever verklaard dat de dag na de mishandeling, op 29 april 2019, samen met verdachte naar [plaats 4] is gereden en dat verdachte hem toen tijdens de autorit meermalen tegen zijn rechteroor heeft geslagen. Naar het oordeel van het hof kan, gelet op deze verklaring niet zonder meer worden vastgesteld dat dit incident te [plaats 2] , gemeente [gemeente 2] , heeft plaatsgevonden, zoals is tenlastegelegd. Het hof zal verdachte daarom van dit onderdeel van het onder 2 tenlastegelegde vrijspreken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-720170-19 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 18-132489-19 onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 18-720170-19:
1.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 31 augustus 2019 tot en met 2 september 2019 te [plaats 1] zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door [slachtoffer 1]
- tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- bij de keel vast te grijpen en/of in de keel van die [slachtoffer 1] te knijpen.
2.
hij omstreeks 2 september 2019 te [plaats 1] opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door die [slachtoffer 1] op te dragen in de kruipruimte van de woning [woning] te gaan.
Zaak met parketnummer 18-132489-19 (gevoegd):
1.
hij op 2 juni 2019 te [plaats 2] , opzettelijk en wederrechtelijk twee ruiten van een woning, die aan een ander, heeft vernield.
2.
hij op 28 april 2019 te [plaats 2] , [slachtoffer 2] heeft mishandeld door [slachtoffer 2] voornoemd tegen zijn ogen te slaan/stompen;
3.
hij op 22 april 2018 te [plaats 2] opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 4] ( [hoofdagent] ) en [slachtoffer 5] ( [hoofdagent] ), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd, door hun de woorden toe te voegen: "Kankerwouten oprotten! Kankerhomo's", "Kankerhomo's" en "Flikkers."
4.
hij op 30 april 2019 te [plaats 3] [slachtoffer 6] heeft mishandeld door die [slachtoffer 6] tegen het gezicht te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-720170-19 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 18-720170-19 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven.
Het in de zaak met parketnummer 18-132489-19 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het in de zaak met parketnummer 18-132489-19 onder 2 en 4 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 18-132489-19 onder 3 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het mishandelen van zijn toenmalige vriendin [slachtoffer 1] en aan wederrechtelijke vrijheidsberoving door haar op te dragen in de kruipruimte van de woning te gaan. Zij is uiteindelijk door de politie aangetroffen in een slaapkamer van de woning, in een foetushouding en in dermate aangeslagen toestand dat zij niet goed aanspreekbaar was. Verdachte heeft door zijn handelen de fysieke integriteit en de bewegingsvrijheid van aangeefster op ernstige wijze geschonden. Dit gebeurde in de eigen woning, bij uitstek een plaats waar zij zich veilig zou moeten kunnen voelen. Uit een door aangeefster opgestelde slachtofferverklaring spreekt hoe beangstigend deze gebeurtenissen voor haar zijn geweest. Ook de berichten die [slachtoffer 1] in de bewezenverklaarde periode naar haar zus zond, illustreren de angst die zij had voor verdachte en de beklemmende situatie waarin zij verkeerde.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan mishandelingen van [slachtoffer 6] door hem tegen het gezicht te slaan en van [slachtoffer 2] door hem tegen zijn ogen te slaan. Ook in deze gevallen heeft verdachte zonder reden en op grove wijze inbreuk gemaakt op de fysieke integriteit van zijn slachtoffers. Hoewel de fysieke gevolgen van deze mishandelingen relatief gering zijn, heeft met name [slachtoffer 2] grote angstgevoelens overgehouden aan de tegen hem gepleegde mishandeling.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan belediging van twee politieambtenaren en aan vernieling van twee ruiten. Dit gedrag toont een gebrek aan respect voor het gezag van de politie en het openbaar belang dat deze ambtenaren dienen en voor de eigendommen van anderen.
Het hof heeft gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 26 januari 2023, waaruit enerzijds blijkt dat verdachte in het verleden vaker is veroordeeld voor zowel geweldsmisdrijven als voor andersoortige delicten, maar anderzijds dat de laatste veroordeling dateert van 2019.
Het dossier bevat meerdere rapporten van de reclassering die zijn opgemaakt in de periode vanaf 2019. Het meest recente rapport is opgemaakt op 14 april 2022 door Tactus verslavingszorg. Daaruit komt naar voren dat verdachte sinds 24 februari 2020 in beeld is bij de verslavingsreclassering en dat men in verdachte een meewerkende man ziet die zich aan afspraken houdt, een fulltime baan heeft en een regeling heeft getroffen voor het afhandelen van zijn resterende schulden. In april 2020 heeft verdachte de zogenoemde “gedragsinterventie alcohol en geweld” op positieve wijze afgerond. De reclassering merkt op dat met name de abstinentie van alcohol een positieve invloed op verdachte lijkt te hebben en dat hij geen agressief gedrag meer vertoont. De reclassering heeft dan ook geadviseerd om de zaak af te doen zonder verdere reclasseringsinterventie.
Het hof overweegt dat de combinatie van bewezenverklaarde feiten in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur, zoals opgelegd door de rechtbank rechtvaardigt. Uit het dossier blijkt dat verdachte de feiten in belangrijke mate heeft gepleegd onder invloed van het gebruik van alcohol (in combinatie met andere middelen), welk gebruik bij verdachte telkens uitmondde in agressie en in het gebruik van fysiek en verbaal geweld. In voornoemd reclasseringsadvies van Tactus en uit het ontbreken van recente strafbare feiten op zijn strafblad, valt op te maken dat verdachte in de laatste jaren een kentering in zijn gedrag heeft doorgemaakt. Daar komt bij dat verdachte sinds enkele maanden kampt met ernstige gezondheidsproblemen die het hem ook fysiek onmogelijk maken om in de toekomst nog alcohol te gebruiken. Daarmee lijkt het gevaar dat verdachte opnieuw ernstige geweldsdelicten zal plegen aanzienlijk afgenomen.
Gelet op de hiervoor beschreven gewijzigde levensomstandigheden van verdachte, in combinatie met het tijdsverloop sinds de bewezenverklaarde feiten, is het hof van oordeel dat met een kortere gevangenisstraf dan eerder opgelegd door de rechtbank en een forse taakstraf kan worden volstaan. Nu de redelijke termijn met bijna een jaar is overschreden zal het hof 9 maanden van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Het hof acht daarom, alles afwegend, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden, hetgeen betekent dat verdachte geen detentie meer behoeft te ondergaan, nu hij het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf die het hof hem oplegt al in voorlopige hechtenis heeft uitgezeten. Om voldoende recht te doen aan de ernst van de feiten, acht het hof daarnaast oplegging van een taakstraf van de maximale duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis passend en geboden. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij ondanks zijn gezondheidsproblemen in staat is zittend werk te verrichten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.500,00 en bestaat geheel uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 2.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-720170-19 onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof zal wat betreft de hoogte van het gevorderde bedrag gebruik maken van zijn schattingsbevoegdheid en de schade naar billijkheid vaststellen op € 2.000,- en de vordering tot dat bedrag toewijzen. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.546,29. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De gevorderde materiële schade bedraagt in totaal € 2.096,29. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-132489-19 onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot dit bedrag. De schadeposten zijn voldoende onderbouwd en inhoudelijk niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De gevorderde immateriële schade bedraagt € 450,-. Uit het onderzoek ter terechtzitting is verder voldoende gebleken dat de benadeelde partij ook rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof overweegt dat ter onderbouwing van het schadebedrag in overwegende mate wordt gewezen op letsel aan het oor van de benadeelde. Nu het hof verdachte vrijspreekt van slaan tegen het oor van benadeelde, kan de gevorderde schadevergoeding niet mede daarop worden gebaseerd. Het hof zal daarom gebruik maken van zijn schattingsbevoegdheid en het schadebedrag naar billijkheid vaststellen op € 200,- en de vordering tot dat bedrag toewijzen. Het hof zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor het overige. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In hoger beroep heeft de benadeelde partij aanvullend nog reiskosten voor het bijwonen van zittingen in eerste aanleg en hoger beroep gevorderd à € 84,72. Deze kosten zijn aan te merken als proceskosten. Het hof zal verdachte in deze proceskosten veroordelen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 266, 267, 282, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-720170-19 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 18-132489-19 onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-720170-19 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 18-132489-19 onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
9 (negen) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-720170-19 onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) bestaande uit € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-720170-19 onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.000,00 (tweeduizend euro) bestaande uit € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 30 (dertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 2 september 2019.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-132489-19 onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.296,29 (tweeduizend tweehonderdzesennegentig euro en negenentwintig cent) bestaande uit € 2.096,29 (tweeduizend zesennegentig euro en negenentwintig cent) materiële schade en € 200,00 (tweehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
84,72 (vierentachtig euro en tweeënzeventig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-132489-19 onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.296,29 (tweeduizend tweehonderdzesennegentig euro en negenentwintig cent) bestaande uit € 2.096,29 (tweeduizend zesennegentig euro en negenentwintig cent) materiële schade en € 200,00 (tweehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 32 (tweeëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 28 april 2019.
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier,
en op 9 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.