ECLI:NL:GHARL:2023:2055

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
21-001982-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het besturen van een motorrijtuig met ongeldig rijbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1966 en woonachtig te [woonplaats], was eerder veroordeeld voor het besturen van een motorrijtuig terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na een zitting op 22 februari 2023, waarbij de advocaat-generaal vorderde tot vernietiging van het eerdere vonnis en veroordeling van de verdachte. De politierechter had de verdachte op 4 februari 2021 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 week.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 9 december 2019, ondanks dat hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was, een personenauto bestuurde. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de ongeldigverklaring, maar het hof oordeelde dat de verdachte voldoende op de hoogte was gesteld van de situatie. De bewijsvoering, waaronder verklaringen van verbalisanten, leidde het hof tot de conclusie dat de verdachte wist dat hij niet mocht rijden.

De strafoplegging bestond uit een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die inmiddels zijn leven een positievere wending had gegeven. De beslissing van het hof is in overeenstemming met de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, waarbij ook rekening is gehouden met de recidive van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001982-21
Uitspraak d.d.: 8 maart 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 4 februari 2021 met parketnummer 96-120939-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. G.J.P.M. Grijmans, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen heeft bij vonnis van 4 februari 2021 de verdachte ter zake van hetgeen hem is tenlastegelegd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 9 december 2019 te [plaats] terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, [weg] , als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde feit. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs op 9 december 2019 ongeldig was verklaard, althans dat de wetenschap daaromtrent niet zonder meer voortvloeit uit de zich in het dossier bevindende stukken van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), welke niet aan verdachte zijn betekend. Verdachte verkeerde destijds in de veronderstelling dat hij wel weer mocht rijden.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde feit wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Op basis van de in het dossier opgenomen bewijsmiddelen wordt het volgende overwogen.
Het hof concludeert op grond van de ambtsedige waarnemingen van de verbalisanten dat het verdachte is geweest die als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) op 9 december 2019 op de [weg] te [plaats] heeft gereden.
Vooropgesteld wordt dat uit de bewijsvoering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het besturen van het motorrijtuig op 9 december 2019 "wist of redelijkerwijs moest weten" dat zijn rijbewijs B ongeldig was verklaard. In dat verband is van belang dat in de rechtspraak van de Hoge Raad meermalen is beslist dat uit de enkele omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte per aangetekende brief en als gewone brief naar de verdachte is verzonden en die brieven vervolgens niet als onbestelbaar retour zijn gekomen, niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte "wist of redelijkerwijs moest weten" dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Welke bijkomende of andere omstandigheden wel toereikend zijn, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Het hof stelt vast op grond van de stukken in het dossier dat het rijbewijs categorie B van verdachte vanaf 18 juni 2019 ongeldig is verklaard wegens het niet of niet-tijdig betalen van een onderzoek naar drugsgebruik in het verkeer. Aan het destijds van verdachte bekende GBA-adres is dit besluit per aangetekende en niet aangetekende brief toegestuurd. Beide brieven zijn gedateerd 11 juni 2019. De aangetekende brief is retour gekomen bij het CBR. Gelet op de hierboven uiteengezette uitgangspunten kan derhalve op grond van deze brieven niet zonder meer aangenomen worden dat verdachte op de hoogte was van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs.
Blijkens een gevoegd proces-verbaal van artikel 9 Wegenverkeersweg 1994, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] is aan verdachte echter bij een eerdere staande houding op 14 juli 2019 expliciet meegedeeld dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard. Verdachte heeft toen overigens ook verklaard dat hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, omdat hij dat te horen had gekregen via de post. Het hof merkt op dat niet is gebleken dat verdachte voor deze datum over iets anders dan de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs is geïnformeerd door het CBR.
Voorts blijkt uit het dossier dat verdachte tegenover de verbalisanten bij zijn staande houding op 9 december 2019 direct heeft verklaard: “Ik weet dat ik op 14 juni (het hof begrijpt: 14 juli) 2019 gepakt [ben] met rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. Toen wist ik dat ik niet mocht rijden. In de tussentijd is dit voorgekomen bij de rechter, daar ben ik niet bij geweest. Ik weet niet wat de uitslag daarvan is geweest”. Uit voornoemde verklaringen, alsmede de mededeling van de verbalisant dat op 14 juli 2019 aan verdachte is voorgehouden dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, leidt het hof af dat verdachte wist dat zijn rijbewijs niet meer geldig was. Indien hij daar desondanks aan twijfelde had het op de weg van verdachte gelegen dit nader uit te zoeken bij het CBR. Dat aan verdachte bij een veroordeling na 14 juli 2019 (namelijk op 6 november 2019) een (tijdelijke) rijontzegging is opgelegd kan daaraan niet af doen.
Op grond van bovengenoemd samenstel van omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, concludeert het hof dat verdachte op 9 december 2019 wist dat zijn rijbewijs B ongeldig was verklaard.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, zoals deze later in een eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 december 2019 te [plaats] terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een categorie van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, [weg] , als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot oplegging van diezelfde straf.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht te volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 dag, in combinatie met een taakstraf.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 9 december 2019 een personenauto bestuurd terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Door toch een personenauto te besturen heeft verdachte de regels die gelden in het verkeer en die de verkeersveiligheid dienen, genegeerd, en het belang van de verkeersveiligheid veronachtzaamd.
Binnen de rechtspraak zijn oriëntatiepunten voor de straftoemeting ontwikkeld, met als doel het bevorderen van een consistent landelijk straftoemetingsbeleid. Deze oriëntatiepunten kunnen dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de op te leggen straf. Het oriëntatiepunt voor het besturen van een auto in geval het rijbewijs ongeldig is verklaard, is een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Uit het verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 januari 2023 volgt dat verdachte meerdere keren onherroepelijk is veroordeeld wegens strafbare feiten, waaronder ook (andersoortige) overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. Het lijkt er op dat verdachte het met de regels in het verkeer niet zo nauw neemt en zijn eigen gang gaat. Dat hiermee de verkeersveiligheid in ernstige mate in het geding is, lijkt hem niet zo zeer te deren. Ook ter zitting heeft verdachte niet kenbaar gemaakt dat hij de strafwaardigheid van de misdrijven die hij heeft begaan inziet, hetgeen het hof doet vrezen voor zijn toekomstig gedrag. Het hof houdt hiermee ook rekening. Het hof stelt vast dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Bij de strafoplegging houdt het hof voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden die verdachte ter zitting heeft aangevoerd. Hij heeft inmiddels zijn leven een andere -positievere- wending gegeven. Voorts heeft verdachte aangegeven dat het vanwege zijn huisvesting bij Wender en werkzaamheden voor hem belangrijk is om niet gedetineerd te raken. Verdachte heeft daarnaast aangegeven een taakstraf te kunnen uitvoeren.
Alles afwegende acht het hof, vanuit het oogpunt van vergelding en speciale preventie, oplegging van een taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Naar het oordeel van het hof wordt met deze straf recht gedaan aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde en het feit dat sprake is van recidive wat betreft het overtreden van de Wegenverkeerswet 1994. In de omstandigheid dat verdachte momenteel huisvesting en werk heeft, ziet het hof aanleiding om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zoals geëist door de advocaat-generaal.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.

Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 8 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.