ECLI:NL:GHARL:2023:2039

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
200.314.506
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vervangende toestemming verhuizing en zorgregeling voor minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met haar kind [de minderjarige1] naar [woonplaats1] en om [de minderjarige1] in te schrijven op een school in [woonplaats1]. De moeder en de vader zijn gescheiden ouders van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] bij haar vast te stellen, terwijl de vader verzoekt om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] bij hem te laten. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland vernietigd voor zover het de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] betreft, omdat de vader geen gezag heeft over [de minderjarige2]. De moeder heeft niet voldoende onderbouwd dat de verhuizing naar [woonplaats1] noodzakelijk is en dat deze in het belang van [de minderjarige1] is. Het hof heeft geoordeeld dat de belangen van de moeder bij verhuizing niet opwegen tegen de belangen van [de minderjarige1] om in haar vertrouwde omgeving te blijven. De verzoeken van de moeder zijn afgewezen, en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] blijft bij de vader. De omgangsregeling voor [de minderjarige2] is vastgesteld, waarbij hij drie van de vier weekenden bij de vader verblijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
gerechtshof 200.314.506
(zaaknummer rechtbank Gelderland 403589)
beschikking van 9 maart 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.C. Koetze te Arnhem,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. Westendorp-Hertgers te Deventer en mr. W.F.A. Zwart-Peters.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader van de minderjarige2],
wonende te [woonplaats3] ,
verder te noemen: [de vader van de minderjarige2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 3 augustus 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 11 augustus 2022;
- het verweerschrift in hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Koetze van 29 november 2022 met de wijziging van grieven/
verzoek in hoger beroep met producties;
- een journaalbericht van mr. K. Broere, kantoorgenoot van de advocaat van de moeder, van
12 januari 2023 met producties.
2.2
De hierna genoemde minderjarige [de minderjarige2] heeft bij brief van 27 oktober 2022 aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt over het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 26 januari 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaten, en
- een vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
De vader van [de minderjarige2] , is met bericht vooraf niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader hebben van 2012 tot augustus 2021 een affectieve relatie met elkaar gehad en zij hebben samengewoond. Zij zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2015 te [plaats1] , over wie zij gezamenlijk het gezag hebben.
3.2
De moeder heeft samen met [de vader van de minderjarige2] nog een kind: [de minderjarige2] , geboren [in] 2010 te [plaats1] . [de vader van de minderjarige2] heeft [de minderjarige2] erkend. De moeder en [de vader van de minderjarige2] hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige2] . [de vader van de minderjarige2] woont in Australië. Sinds 2012 speelt de vader een grote rol in het leven van [de minderjarige2] , die hij als zijn eigen kind beschouwt.
3.3
De relatie van de moeder en de vader is in 2021 verbroken. Zij woonden destijds samen met [de minderjarige2] en [de minderjarige1] in [plaats2] . De vader is in oktober 2021 in [woonplaats2] gaan wonen en [de minderjarige2] en [de minderjarige1] zijn toen bij de moeder gebleven. In de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben.
3.4
De moeder en de vader hebben na hun uiteengaan in een tijdelijke zorg-/omgangsregeling afgesproken dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] volgens een tweewekelijks schema bij hen verblijven:
- van maandag uit school tot donderdag naar school bij de moeder,
- van donderdag uit school tot zaterdagochtend bij de vader,
- van zaterdagochtend tot donderdag naar school bij de moeder en
- van donderdag uit school tot maandag naar school bij de vader.
3.5
Het hof heeft bij - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 2 september 2022 op het verzoek van de moeder om de werking van de bestreden beschikking te schorsen en op de verzoeken voorlopige voorzieningen van de moeder en de vader, als volgt beslist:
- schorst de werking van de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats
Zutphen, van 3 augustus 2022 voor zover het de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] en de
omgangsregeling tussen [de minderjarige2] en de vader betreft;
- wijst het schorsingsverzoek van de moeder voor zover het de zorgregeling voor [de minderjarige1] betreft
af;
- wijst het verzoek van de moeder tot het treffen van een voorlopige voorziening gedeeltelijk
toe, met dien verstande dat het hof voor de duur van het geding als omgangregeling vast
stelt dat [de minderjarige2] elke week van zondagavond 19.00 uur tot vrijdagmorgen naar school bij de
moeder verblijft en van vrijdagmiddag na school tot zondagavond 19.00 uur bij de vader;
- verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot het treffen van voorlopige
voorzieningen.
3.6
[de minderjarige1] woont sinds de bestreden beschikking bij de vader in Ulft. [de minderjarige2] woont sinds september 2022 bij de moeder in [woonplaats1] en gaat met ingang van 7 september 2022 in [woonplaats1] naar school.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil:
- het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige1] te
mogen verhuizen naar [woonplaats1] en om [de minderjarige1] in te mogen schrijven op [de school]
te [woonplaats1] ;
- de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] en [de minderjarige1] , en
- de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling) van [de minderjarige1] tussen de ouders en
de zorgregeling/omgangsregeling tussen [de minderjarige2] en de ouders.
4.2
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
- de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vastgesteld bij de vader;
- als zorgregeling vastgesteld dat [de minderjarige1] de ene week van maandag uit school tot woensdag
naar school bij de moeder verblijft en van woensdag uit school tot maandag naar school bij
de vader verblijft, en de andere week van maandag uit school tot woensdag naar school bij
de moeder verblijft, van woensdag uit school tot zaterdagochtend bij de vader verblijft en
van zaterdagochtend tot maandag naar school bij de moeder verblijft, waarbij de moeder en
de vader de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte nader met elkaar
regelen;
- als omgangsregeling vastgesteld dat [de minderjarige2] de ene week van maandag uit school tot
woensdag naar school bij de moeder verblijft en van woensdag uit school tot maandag naar
school bij de vader verblijft, en de andere week van maandag uit school tot woensdag naar
school bij de moeder verblijft, van woensdag uit school tot zaterdagochtend bij de vader
verblijft en van zaterdagochtend tot maandag naar school bij de moeder verblijft, waarbij
partijen de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte nader met elkaar regelen.
De rechtbank heeft de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen, waaronder het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige1] te verhuizen naar het adres [adres1] te [woonplaats1] en om [de minderjarige1] in te schrijven op [de school] [woonplaats1] .
4.3
De moeder is met twaalf grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank. Deze grieven zien op de afwijzing van het verzoek van de moeder om met [de minderjarige1] te mogen verhuizen naar [woonplaats1] en [de minderjarige1] te mogen inschrijven op een school in [woonplaats1] , de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de zorgregeling voor [de minderjarige1] en de omgangsregeling voor [de minderjarige2] . De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, haar vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige1] te verhuizen naar
[adres1] te [woonplaats1] , haar vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige1] in te schrijven op [de school] te [woonplaats1] en na wijziging van haar verzoek
primair(het hof begrijpt: als haar verzoek om te mogen verhuizen met [de minderjarige1] wordt toegewezen) de volgende tweewekelijkse zorgregeling voor [de minderjarige1] (en [de minderjarige2] ) vast te stellen:
- de ene week verblijven [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader van vrijdag na school tot zaterdag in de
ochtend, de andere week verblijven [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader van vrijdag na school tot
zondag 19.00 uur, voor het overige verblijven [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de moeder;
subsidiairin het geval het verzoek tot vervangende toestemming verhuizing wordt afgewezen:
- als twee wekelijkse zorgregeling voor [de minderjarige1] vast te stellen dat zij de ene week van zondag
19
uur tot woensdag naar school en de andere week van zaterdagochtend tot woensdag
naar school bij moeder verblijft en de overige tijd bij de vader en een tweewekelijkse
omgangsregeling voor [de minderjarige2] vast te stellen waarbij [de minderjarige2] de ene week van vrijdag na school
tot zaterdagochtend en de andere week van vrijdag na school tot zondag 19.00 uur bij de
vader verblijft en de overige tijd bij de moeder.
4.4
De vader voert verweer. Hij vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek in hoger beroep van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

ontvankelijkheid de vader in zijn verzoek om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] bij hem te bepalen
5.1
In grief negen heeft de moeder aangevoerd dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoek om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] bij hem te bepalen.
Het hof zal de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] bij hem te bepalen en verwijst daarbij naar zijn beschikking van 2 september 2022. In die beschikking heeft het hof geoordeeld dat de beslissing van de rechtbank om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] bij de vader te bepalen, berust op een kennelijke (juridische) misslag en dat de uitvoerbaarheid van die beslissing daarom geschorst moet worden. Omdat de vader geen gezag heeft over [de minderjarige2] is er geen wettelijke grondslag om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] bij hem te bepalen. Grief negen slaagt. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen voor zover daarbij de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] bij de vader is vastgesteld en beslissen dat [de minderjarige2] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft.
vervangende toestemming moeder om met [de minderjarige1] te verhuizen naar [woonplaats1] (grieven 1 t/m 8)
5.2
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient het hof in een geschil als dit, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van een ouder en het kind en de schoolkeuze van het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste rechtspraak volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
5.3
De omstandigheden die bij de afweging moeten worden betrokken zijn onder andere:
de noodzaak om te verhuizen;
de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.4
Daarnaast geldt dat de ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, in beginsel de gelegenheid moet krijgen om met de minderjarige ergens anders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen. Dat geldt ook voor de moeder in deze zaak. Het hof moet dus beoordelen of de keuze van de moeder om met [de minderjarige1] naar [woonplaats1] te verhuizen na een belangenafweging te rechtvaardigen valt.
belangenafweging hof
de noodzaak
5.5
De samenwoning van de moeder en de vader is verbroken en hun gezamenlijke woning is verkocht en moest op 31 mei 2022 worden opgeleverd. Daarmee staat de noodzaak tot verhuizing vast. Het hof is echter van oordeel dat de moeder de noodzaak tot verhuizing naar [woonplaats1] niet voldoende heeft onderbouwd. Na de verkoop van de gezamenlijke woning van partijen heeft de moeder tijdelijke woonruimte kunnen vinden in [plaats3] , tot eind augustus 2022. Tot eind maart 2022 heeft de moeder zich alleen georiënteerd op vervangende huurwoningen. Vanaf april 2022 is de moeder op zoek geweest naar koopwoningen in de regio van [woonplaats2] . Het was voor haar toen duidelijk dat ze met haar onderneming voldoende verdiende om een woning te kunnen kopen. Anders dan de moeder stelt is het hof van oordeel dat uit de overgelegde stukken, met name uit productie 5, 6 en 7 bij productie 1d, blijkt dat er medio april 2022 meerdere woningen te koop werden aangeboden in de directe omgeving van [woonplaats2] . In [plaats4] , [plaats2] , [woonplaats2] , [plaats5] , [plaats6] en [plaats7] - al deze plaatsen gelegen ruim binnen de afstand van 10 km vanaf [woonplaats2] waar de vader woont - werden meer dan 10 woningen aangeboden in de categorie waarin de moeder zocht, namelijk woningen met een vraagprijs van maximaal € 400.000,- en met minimaal drie slaapkamers. De moeder heeft niet onderbouwd waarom zij geen actie heeft ondernomen om in aanmerking te komen voor een van deze woningen. Zij stelt dat er destijds sprake was van een hectische woningmarkt. Tegenover de betwisting van de vader heeft de moeder echter niet aannemelijk gemaakt dat zij binnen een zeer korte periode voor een woning in [woonplaats1] heeft moeten kiezen. Dat de moeder die beslissing in een zeer kort tijdsbestek heeft genomen blijkt uit de berichten van 15 april 2022 en van 29 april 2022 (producties bij productie 1b in eerste aanleg). In de eerste brief vermeldt de advocaat van de moeder dat het voor de moeder zeer lastig is om nieuwe woonruimte te vinden in de buurt van de huidige woning (in [plaats2] ) en dat er (ook) plannen van de moeder zijn om met de kinderen naar Australië te verhuizen. Twee weken later in de e-mail van 29 april 2022 aan de vader laat de moeder weten dat haar bod op een woning in de [adres1] te [woonplaats1] is geaccepteerd. Ook de verwijzing van de moeder naar productie 23 waaruit zou moeten blijken dat er in die periode maar twee woningen in [woonplaats2] beschikbaar waren maakt niet dat zij zo snel voor een woning in [woonplaats1] heeft moeten kiezen. Dat de moeder stelt dat zij een groter sociaal netwerk heeft in [woonplaats1] dan zij in [woonplaats2] had maakt niet dat het voor de moeder noodzakelijk was naar [woonplaats1] te verhuizen, zeker niet nu het sociaal netwerk van de vader dat bij de kinderen is betrokken in [woonplaats2] is gelegen.
de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid
5.6
Uit het voorgaande blijkt ook al dat de moeder op korte termijn heeft beslist om naar [woonplaats1] te verhuizen in plaats van in de regio van [woonplaats2] verder naar een geschikte woning te zoeken. Dit maakt dat het hof met de rechtbank van oordeel is dat de moeder de verhuizing met [de minderjarige1] naar een plaats op 40 kilometer van de huidige woonplaats van [de minderjarige1] niet goed heeft doordacht en voorbereid. Hiervoor heeft het hof al verwezen naar de brieven waarin namens de moeder wordt gemeld dat het “Australië plan” van de baan is omdat zij inmiddels over andere woonruimte (in [woonplaats1] ) beschikt. Hieruit kan afgeleid worden dat het “Australië plan” nog niet van de baan geweest was als de moeder nog geen andere geschikte woonruimte zou hebben gevonden. Dit weerspreekt een doordachte belangenafweging bij een verhuizing met [de minderjarige1] naar een plaats buiten de directe omgeving van [woonplaats2] . Voor zover de moeder nog stelt dat zij de verhuizing afdoende met de vader heeft besproken is dat standpunt juist voor zover het de verhuizing in het algemeen betreft. Uit de stukken komt niet naar voren dat de verhuizing naar [woonplaats1] voldoende tussen de moeder en de vader aan de orde is geweest voordat de moeder meedeelde dat haar bod op een woning in [woonplaats1] was geaccepteerd.
de
alternatieven en maatregelen ter compensatie van de verhuizing, de communicatie en de verdeling van de zorgtaken
5.7
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de communicatie tussen de ouders in het algemeen goed verloopt. De moeder stelt dat zij tot het uiterste bereid is geweest de gevolgen van de verhuizing te compenseren. De moeder heeft aangeboden het halen en brengen van [de minderjarige1] geheel voor haar rekening te nemen. [de minderjarige1] verblijft op grond van de huidige zorgregeling de ene week van woensdag uit school tot maandag naar school en de andere week van woensdag uit school tot zaterdagochtend bij de vader. Dit betekent dat wanneer [de minderjarige1] met de moeder in [woonplaats1] woont en daar naar school gaat, de moeder [de minderjarige1] voor school moet ophalen bij de vader iedere week op donderdag- en vrijdagochtend, en om de week op maandagochtend. Gelet op de reistijd van minimaal 35 minuten enkele reis, acht het hof de invulling van deze regeling te belastend voor [de minderjarige1] en dus niet in haar belang, mede gelet op haar leeftijd. De door de moeder verzochte verhuizing staat een goede co-ouderschapregeling met doordeweekse contacten, die de moeder en de vader voor ogen hadden, in de weg.
Voorts acht het hof de compensatie die de moeder de vader biedt onvoldoende. In haar gewijzigde verzoek in hoger beroep verzoekt de moeder voor de situatie waarin zij met [de minderjarige1] naar [woonplaats1] mag verhuizen de zorgregeling met de vader iedere week pas in te laten gaan op donderdag na school en [de minderjarige1] terug naar moeder te laten gaan de ene week op zaterdagmiddag en de andere week op zondag om 19.00 uur. Dit betekent dat de vader elke week meer dan een dag aan contact met [de minderjarige1] inlevert. De geboden compensatie van de hele voorjaars- en najaarsvakantie, hetgeen neerkomt op een week extra omgang in het jaar, acht het hof onvoldoende om de verminderde wekelijkse contacten van de vader met [de minderjarige1] te compenseren. Bovendien is gebleken dat in 2023 de voorjaarsvakantie in de regio zuid en midden, niet samen valt, zodat die compensatie in 2023 niet mogelijk was en voor de toekomst allerminst zeker is of de door de moeder voorgestelde compensatie wel geboden kan worden, aangezien de vader vanwege zijn werkzaamheden aan de schoolvakanties van de regio midden gebonden is. Al met al komt de door de moeder geboden compensatie er op neer dat er sprake is van een inperking van de geldende twee wekelijkse zorgregeling, zoals de rechtbank ook al overwoog.
de leeftijd en de mate van geworteld zijn van [de minderjarige1]
5.8
[de minderjarige1] is inmiddels zeven jaar. Zij heeft haar hele leven al in de omgeving van [woonplaats2] gewoond en is daar dus geworteld. [de minderjarige1] gaat al ruim drie jaar naar school en zij heeft daar haar vriendjes en vriendinnetjes waar zij na schooltijd mee kan spelen als zij bij de vader woont. [de minderjarige1] volgt zwemlessen in [woonplaats2] en zit daar op hockey. De ouders van de vader passen wekelijks op [de minderjarige1] en zij zijn ook belangrijke figuren in het leven van [de minderjarige1] . [de minderjarige1] heeft geen enkele binding met [woonplaats1] en pas sinds de moeder met [de minderjarige2] in [woonplaats1] woont verblijft [de minderjarige1] af en toe in [woonplaats1] in het kader van de zorgregeling. Het hof vindt het belangrijk dat [de minderjarige1] haar contacten met haar vrienden en vriendinnetjes kan onderhouden en dat ook het contact van [de minderjarige1] met de ouders van de vader - die een belangrijke rol in haar leven spelen - gewaarborgd blijft. Wanneer [de minderjarige1] naar [woonplaats1] verhuist zal dat veranderen hetgeen een grote impact op [de minderjarige1] zal hebben. Daar komt nog bij dat de moeder wel heeft aangevoerd dat zij een groter sociaal netwerk (onder wie familie) heeft in [woonplaats1] dan in de omgeving van [woonplaats2] , maar niet, althans onvoldoende, is gebleken of en zo ja, welke rol dit netwerk of die familie in het leven van [de minderjarige1] heeft gehad. De moeder heeft in hoger beroep slechts aangevoerd dat sinds zij in [woonplaats1] woont er een rol voor haar zus en haar vader is bij de opvoeding van [de minderjarige1] .
conclusie
5.9
Het hof is alle belangen tegen elkaar afwegend, evenals de rechtbank van oordeel dat een verhuizing van [de minderjarige1] naar [woonplaats1] niet in het belang van [de minderjarige1] is. De belangen van de moeder bij verhuizing naar [woonplaats1] wegen minder zwaar dan het belang van bestendiging van haar bestaande situatie waarbij [de minderjarige1] kan blijven wonen in de omgeving waar zij geworteld is en waarin de vader (ook) een grote rol speelt in haar doordeweekse leven.
Gelet hierop zal het hof de bestreden beschikking voor wat betreft de afwijzing van het verzoek van de moeder om met [de minderjarige1] te mogen verhuizen bekrachtigen.
5.1
[de minderjarige1] blijft bij de vader in [woonplaats2] wonen. Artikel 1:12 BW bepaalt dat een kind de woonplaats van de ouder met gezag volgt. Bij verschillende woonplaatsen van de ouders met gezag volgt het kind de woonplaats van de ouder waar het feitelijk verblijft. In deze zaak verblijft [de minderjarige1] hetzelfde aantal nachten in veertien dagen bij de vader als bij de moeder, zoals hierna zal blijken. Het hof ziet geen aanleiding de hoofdverblijfplaats te wijzigen en zal de bestreden beschikking voor zover daarbij de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de vader is vastgesteld bekrachtigen. Grief 10 faalt.
vervangende toestemming inschrijving op school in [woonplaats1] (grief 12)
5.11
Omdat het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming voor verhuizing zal worden afgewezen heeft zij geen belang meer bij haar verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming om [de minderjarige1] in te schrijven op [de school] te [woonplaats1] . Op dit punt zal het hof de bestreden beschikking eveneens bekrachtigen. Grief 12 faalt.
zorgregeling [de minderjarige1] (grief 11)
5.12
De moeder stelt dat de huidige zorgregeling goed verloopt en dat [de minderjarige1] goed kan omgaan met die zorgregeling, maar dat er wel heel veel haal- en brengmomenten zijn zodat dit rooster voor de moeder te belastend wordt. Bovendien worden de kinderen te veel uit elkaar gehaald. Daarbij komt dat het sociale leven van [de minderjarige2] zich inmiddels veel meer in [woonplaats1] afspeelt. De moeder heeft daarom verzocht om de zorgregeling te wijzigen en daarbij de wisselmomenten van [de minderjarige2] en [de minderjarige1] gelijk te trekken. De moeder haalt [de minderjarige2] op bij de vader op zondagavond om 19.00 uur. Het gewijzigde verzoek in hoger beroep van de moeder komt erop neer dat [de minderjarige1] de ene week op zondagavond om 19.00 uur tot woensdag naar school bij de moeder verblijft en de andere week van zaterdagochtend (rond 9.00 uur) tot woensdag naar school bij de moeder verblijft.
5.13
Het hof zal het verzoek van de moeder om de huidige zorgregeling voor [de minderjarige1] te wijzigen afwijzen. Het is namelijk niet in het belang van [de minderjarige1] dat zij (één keer per twee weken) op zondagavond bij de vader wordt opgehaald en dan de volgende ochtend weer in de auto naar [woonplaats2] zit om naar school te gaan. Voor de moeder levert het ook niet het voordeel op van een vermindering van reisbewegingen. Zij kan [de minderjarige1] weliswaar tegelijkertijd met [de minderjarige2] ophalen op die zondagavond, maar zij moet dan de volgende ochtend alsnog naar [woonplaats2] reizen om [de minderjarige1] daar naar school te brengen.
omgangsregeling [de minderjarige2] (grief 11)
5.14
Niet in geschil is dat de vader recht heeft op omgang met [de minderjarige2] , maar partijen verschillen van mening over de wijze waarop aan die omgang invulling moet worden gegeven.
Inmiddels woont de moeder met [de minderjarige2] al enige maanden in [woonplaats1] en [de minderjarige2] gaat in [woonplaats1] naar school en heeft een groot deel van zijn sociale leven in de omgeving van [woonplaats1] . Een omgangsregeling waarbij [de minderjarige2] ook door de week bij de vader verblijft, zoals door de vader verzocht, acht het hof, mede gelet op de leeftijd van [de minderjarige2] , niet meer passend. [de minderjarige2] heeft wel aangegeven dat hij graag contact houdt met de vader en ook graag in contact blijft met [de minderjarige1] . Het hof heeft in zijn beschikking van 2 september 2022 voor de duur van het geding bepaald dat [de minderjarige2] elk weekend van vrijdagmiddag na school tot zondagavond 19.00 uur bij de vader verblijft. Het hof acht het in het belang van [de minderjarige2] dat hij op regelmatige basis bij de vader verblijft zoals in de huidige omgangsregeling het geval is. Het hof acht het echter ook in het belang van [de minderjarige2] dat hij ook een weekend bij de moeder in [woonplaats1] kan doorbrengen. Daarom acht het hof een omgangsregeling waarbij hij drie van de vier weekenden bij de vader verblijft van vrijdag na school tot zondag 19.00 uur het meest in het belang van [de minderjarige2] , waarbij het hof ervan uit gaat dat [de minderjarige2] en [de minderjarige1] zoveel mogelijk de weekenden met elkaar doorbrengen en de moeder zorgdraagt voor het halen en brengen.
5.15
Tussen de moeder en de vader is niet in geschil dat de vakanties en feestdagen van [de minderjarige2] en [de minderjarige1] in onderling overleg bij helfte zullen worden verdeeld. Het hof zal de bestreden beschikking ook op dit punt bekrachtigen.
5.16
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 3 augustus 2022, voor zover daarbij de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] bij de vader is vastgesteld en een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige2] is vastgesteld, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat [de minderjarige2] geboren [in] 2020 zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft;
stelt als omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige2] vast dat [de minderjarige2] drie van de vier weekenden bij de vader verblijft van vrijdag na school tot zondag 19.00 uur waarbij de moeder haalt en brengt;
verklaart deze beschikking tot hier uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, S. Kuijpers, en M.H.H.A. Moes, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 9 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.