ECLI:NL:GHARL:2023:2015

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
200.314.000/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur woonruimte: ontbinding huurovereenkomst wegens wanbetaling en procesrechtelijke vragen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellanten] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, dat op 16 maart 2022 is gewezen. De kantonrechter heeft de huurovereenkomst tussen [appellanten] en Woningstichting GoedeStede ontbonden wegens wanbetaling, waarbij [appellanten] zijn veroordeeld tot ontruiming en betaling van de huurachterstand. [Appellanten] zijn het niet eens met deze uitspraak en hebben hoger beroep ingesteld, waarbij zij de vernietiging van het vonnis en terugbetaling van de betaalde bedragen eisen.

Het hof heeft in hoger beroep de vraag beantwoord of het juiste rechtsmiddel is ingesteld. Het hof concludeert dat het vonnis van de kantonrechter op tegenspraak is gewezen, waardoor het hoger beroep ontvankelijk is. Het hof bekrachtigt vervolgens het vonnis van de kantonrechter, omdat de huurachterstand van vier maanden een ernstige tekortkoming oplevert die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. De door [appellanten] aangevoerde persoonlijke omstandigheden zijn niet voldoende om de ontbinding te weerleggen.

Daarnaast heeft het hof de bezwaren van [appellanten] tegen de proceskostenveroordeling verworpen. Het hof oordeelt dat de proceskostenveroordeling terecht is opgelegd aan [appellanten], die in het ongelijk zijn gesteld. De kosten van het hoger beroep worden vastgesteld op € 783 voor griffierecht en € 1.183 voor salaris van de advocaat. Het hof verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad en wijst verder gevorderde zaken af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.314.000
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, 9400667
arrest van 7 maart 2023
in de zaak van

1.[appellant]

2. [appellante]
die wonen in [woonplaats1]
en hoger beroep hebben ingesteld
en die bij de kantonrechter optraden als gedaagden
hierna: [appellanten]
advocaat: mr. E. Weijer
tegen
Woningstichting GoedeStede
die is gevestigd in Almere
en bij de kantonrechter optrad als eiseres,
hierna: GoedeStede
advocaat: mr. M.C. Franken-Schoemaker

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Op 15 juni 2022 heeft de toenmalige beschermingsbewindvoerder van [appellanten] hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis van 16 maart 2022 dat de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, heeft gewezen.
1.2
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord
  • de akte van [appellanten] en
  • de antwoordakte van GoedeStede.

2.De kern van de zaak

2.1
[appellanten] huren een woning van GoedeStede. De kantonrechter heeft die huurovereenkomst ontbonden wegens een huurachterstand en (de toenmalige beschermingsbewindvoerder van) [appellanten] veroordeeld tot ontruiming, betaling van de huurachterstand, een gebruiksvergoeding tot daadwerkelijke ontruiming en de proceskosten.
2.2
[appellanten] zijn het niet eens met die uitspraak. Zij willen dat het hof die uitspraak vernietigt, de vorderingen van GoedeStede alsnog afwijst en GoedeStede veroordeelt tot terugbetaling van alles wat zij op grond van dat vonnis aan GoedeStede hebben betaald, met veroordeling van GoedeStede in de proceskosten van de procedure bij de kantonrechter en het hof.
2.3
In hoger beroep is de vraag gerezen of het juiste rechtsmiddel is ingesteld. Het hof zal die vraag eerst beantwoorden. Daarna zal het hof de zaak inhoudelijk beoordelen, te beginnen met het vaststellen van de feiten. De conclusie is dat het vonnis van de kantonrechter, voor zover daarvan hoger beroep is ingesteld en met [appellanten] als (ook formele) procespartij, wordt bekrachtigd.
Dat zal het hof hierna uitleggen. Het hof tekent hierbij aan dat het de producties van GoedeStede bij memorie van antwoord buiten beschouwing zal laten, nu [appellanten] geen gelegenheid hebben gehad daarop te reageren. GoedeStede wordt daardoor niet in haar belangen geschaad, gelet op de bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter.

3.De beoordeling in hoger beroep

terecht hoger beroep als rechtsmiddel
3.1
Beide partijen noemen het vonnis van 16 maart 2022 een verstekvonnis. Als dat juist zou zijn, zouden [appellanten] tegen dat vonnis in verzet moeten gaan in plaats van hoger beroep instellen.
3.2
Het vonnis geldt echter als een vonnis op tegenspraak zodat terecht is gekozen voor hoger beroep. Nadat GoedeStede [appellanten] had gedagvaard om op 25 augustus 2021 bij de kantonrechter te verschijnen, heeft mevrouw [appellante] in een brief van
23 augustus 2021 om uitstel voor antwoord gevraagd. Daarmee is zij in die procedure verschenen, ook als er geen antwoord zou volgen, en is het vonnis in haar zaak op tegenspraak gewezen. Dat laatste geldt dan op grond van de wet (artikel 140 leden 1 en 3 Rv) automatisch ook voor haar medegedaagde, als hij niet zelf is verschenen.
3.3
Het voorgaande wordt niet anders doordat later, op 30 september 2021, Unibewind is benoemd tot beschermingsbewindvoerder ten behoeve van [appellanten] Mevrouw [appellante] was immers al in de procedure verschenen.
De kantonrechter heeft GoedeStede opgedragen de bewindvoerder bij aangetekende brief op te roepen. Daaraan heeft GoedeStede gevolg gegeven, maar de bewindvoerder is niet in de procedure verschenen. De kantonrechter heeft vervolgens in het eindvonnis beslist dat tegen Unibewind verstek wordt verleend. De kantonrechter heeft daarnaast overwogen dat Unibewind na de benoeming tot bewindvoerder de formele procespartij is, zodat de door [appellanten] zelf op 29 oktober 2021 ingediende conclusie van antwoord buiten beschouwing blijft, nu Unibewind als bewindvoerder niet heeft aangegeven achter die conclusie te staan.
3.4
De conclusie van het voorgaande is dat [appellanten] ontvankelijk zijn in hun hoger beroep, dat bevoegd is ingesteld door Unibewind als formele procespartij. Gedurende de procedure in hoger beroep is Unibewind voor hen als formele procespartij opgetreden. Ten tijde van het overleggen van de stukken voor arrest hebben [appellanten] meegedeeld dat het bewind inmiddels was opgeheven en dat zijzelf weer als procespartij wensten te worden aangemerkt. Met instemming van de wederpartij wordt dit arrest gewezen tussen GoedeStede en [appellanten] zelf.
de feiten
3.5
De heer [appellant] huurt van GoedeStede de woning aan [adres] te [woonplaats1] . Zijn echtgenote is van rechtswege medehuurster. De huurprijs bedroeg in augustus 2021 € 738,53 per maand. In verband met een huurachterstand van vijf maanden heeft GoedeStede ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd en gevraagd [appellanten] te veroordelen tot ontruiming en (hoofdelijke) betaling van de huurachterstand met rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Op 25 augustus 2021, de eerst dienende dag, heeft GoedeStede de vordering verminderd met een na dagvaarding ontvangen betaling van
€ 738,53.
3.6
Mevrouw [appellante] heeft met een brief van 23 augustus 2021 om uitstel voor antwoord verzocht. Met een brief van 20 september 2021, ondertekend door [appellanten] , is om extra uitstel verzocht. In die brief staat een reeks aan persoonlijke problemen waarmee de familie kampt. Ook wordt een voorstel gedaan voor een minnelijke regeling.
3.7
Op 30 september 2021 is Unibewind benoemd tot bewindvoerder over het geld en de goederen van [appellanten] De kantonrechter heeft GoedeStede opgedragen de bewindvoerder op te roepen en dat heeft GoedeStede gedaan. De bewindvoerder is niet verschenen, waarna de kantonrechter heeft geconstateerd dat geen verweer is gevoerd. De huurachterstand van vier maanden levert een ernstige tekortkoming op en rechtvaardigt volgens de kantonrechter ontbinding en ontruiming, waartoe de kantonrechter Unibewind op 16 maart 2022 heeft veroordeeld.
3.8
[appellanten] hebben zich tot een schuldhulpverleningsinstantie gewend en met medewerking daarvan toelating verzocht tot de schuldsaneringsregeling en het instellen van een moratorium zoals is bedoeld in artikel 287b Fw. De rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, heeft bij vonnis van 26 april 2022 de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot ontruiming opgeschort voor de duur van zes maanden.
Het hof heeft ambtshalve het insolventieregister geraadpleegd en daarin geen vermelding van [appellanten] gezien. Volgens de eveneens ambtshalve geraadpleegde griffie van de afdeling insolventie van eerdergenoemde rechtbank is een toelatingsverzoek tot de Wsnp van [appellanten] op 9 februari 2023 niet-ontvankelijk verklaard.
Het bewind is bij beschikking van 15 december 2022 opgeheven.
de bezwaren van de huurders tegen het vonnis
3.9
[appellanten] hebben vier bezwaren (‘grieven’) tegen het vonnis van de kantonrechter.
- De eerste twee komen er samen op neer dat de kantonrechter de huurovereenkomst ten onrechte heeft ontbonden omdat hun tekortkoming van onvoldoende gewicht is in de omstandigheden van dit geval. Gelet op die omstandigheden weegt het woonbelang van de huurders zwaarder dan de belangen van GoedeStede, aldus [appellanten]
- Het volgende bezwaar is gericht tegen de omvang van de toegewezen huurachterstand, tot en met augustus 2021 berekend op € 2.951,03. De huurders beroepen zich op verrekening met (materiële en immateriële) schade als gevolg van verbouwingswerkzaamheden in 2019, welke schade door hen gesteld wordt op (minimaal) € 1.477,06 (twee maanden huur).
- Het laatste bezwaar is gericht tegen de proceskostenveroordeling.
de kantonrechter heeft de overeenkomst terecht ontbonden
3.1
Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat een huurachterstand van vier maanden een tekortkoming van de huurders oplevert die op zichzelf ontbinding rechtvaardigt. Maar dat kan anders worden als die consequentie niet gerechtvaardigd is op grond van door de huurders aan te voeren omstandigheden. [1]
Of de kantonrechter dat ook zonder verweer ambtshalve had moeten toetsen, kan onbesproken blijven gelet op de herstelfunctie van het hoger beroep. [2]
3.11
Daarmee komt het aan op de vraag wat de huurders hebben aangevoerd ter onderbouwing van hun verweer dat hun tekortkoming van onvoldoende gewicht is om ontbinding te rechtvaardigen, waarbij alle omstandigheden van het geval van belang zijn. Dat is overigens niet zonder meer gelijk te stellen aan een
belangenafweging, waar de huurders van lijken uit te gaan, nu het immers ook om de ernst van de tekortkoming gaat.
De kantonrechter overwoog dat een huurachterstand van vier maanden een ernstige tekortkoming oplevert. De huurders bagatelliseren dat en stellen dat een openstaande huurschuld van enkele maanden voor de bedrijfsvoering van een grote organisatie als GoedeStede geen noemenswaardige gevolgen heeft.
Het hof verwerpt dit verweer. Het laten ontstaan van een huurachterstand van vier maanden is een ernstige tekortkoming van [appellanten] en daaraan doet de vermogenspositie van de schuldeiser niets af. Een verhuurder heeft er evident belang bij dat de verschuldigde huur tijdig en volledig wordt betaald.
3.12
Verder wijzen de huurders op de volgende omstandigheden:
a. de heer [appellant] heeft al enige jaren financiële tegenslagen, onder andere door toedoen van zijn ex-echtgenote, en daarnaast was er een te ruim loonbeslag gelegd op zijn inkomen;
b. sinds februari 2022 heeft de heer [appellant] nieuw en beter betaald werk en is er geen loonbeslag meer;
c. mevrouw [appellante] mag geen betaald werk doen in afwachting van legalisatie door de IND;
d. [appellanten] hebben samen een zoontje van nu ruim 1,5 jaar en beide echtgenoten hebben ieder nog een dochter uit een eerdere relatie; de heer [appellant] is alimentatieplichtig voor zijn dochter en moet ook de dochter van mevrouw [appellante] onderhouden die binnenkort bij hen komt wonen;
e. voor zijn werk heeft de heer [appellant] een auto nodig maar daaraan heeft hij hoge reparatiekosten;
f. [appellanten] hebben hulp gezocht voor het oplossen van hun schuldenprobleem;
g. zij zijn niet in staat vervangende woonruimte te vinden;
h. de kans bestaat dat de heer [appellant] zonder woning zijn baan verliest en dat mevrouw [appellante] en haar dochter daardoor hun verblijfsstatus kwijtraken;
i. GoedeStede heeft geen rechtens te respecteren belang bij ontruiming nu huurbetaling is geborgd door bewind en mogelijk schuldsanering.
3.13
Argument i. is door de feiten achterhaald en daarmee moet worden geconstateerd dat argument f. niet tot een verbetering van de situatie heeft geleid. De huurders hebben verder ook niet -laat staan onderbouwd- aangevoerd dat zij de achterstand in de loop van de procedure hebben ingelopen en dat de huurbetaling nu geheel op orde is.
3.14
Wat ook de oorzaak mag zijn van de financiële situatie waarin de huurders (kennelijk al geruime tijd) verkeren, dat betreft een hoogst persoonlijke omstandigheid die voor risico van de huurders zelf komt. En kennelijk heeft omstandigheid b. er niet toe kunnen leiden dat in het afgelopen jaar de huurachterstand volledig is ingelopen. De argumenten a. tot en met e. maken niet dat de tekortkoming aan gewicht verliest.
3.15
Het belang van [appellanten] bij voortgezet gebruik van de woning is evident, net als het belang van GoedeStede bij huurders die zich aan hun betalingsverplichtingen houden. Met betrekking tot argument g. neem het hof zonder meer aan dat het niet eenvoudig zal zijn voor [appellanten] om elders onderdak te vinden. Maar ook dat komt niet voor risico van GoedeStede, die er overigens op heeft gewezen dat in nabije gemeentes goedkopere huurwoningen zijn en dat een verhuizing voor het zoontje van de huurders, gelet op zijn zeer jonge leeftijd, geen inbreuk vormt op zijn sociale (school-)omgeving.
Vooralsnog staat daarmee niet vast dat door ontbinding van de huurovereenkomst en de veroordeling tot ontruiming een noodtoestand ontstaat, al dan niet zoals bedoeld onder argument h.
3.16
De conclusie luidt dat de door de huurders genoemde omstandigheden niet leiden tot het oordeel dat ontbinding in dit geval niet gerechtvaardigd is. [3]
geen beroep op verrekening
3.17
GoedeStede betwist dat [appellanten] bevoegd zijn tot verrekening. Ten eerste is die bevoegdheid contractueel uitgesloten, ten tweede beroept zij zich op schending van de klachtplicht en ten derde betwist zij de gestelde schade als gevolg van een verbouwing in 2019 en aansprakelijkheid daarvoor.
3.18
Het hof constateert dat het beroep op verrekening hoe dan ook moet worden afgewezen nu de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering wegens huurachterstand overigens wel toegewezen kan worden, zie artikel 6:136 BW. [4]
huurders terecht veroordeeld in de proceskosten van de kantonprocedure
3.19
De juistheid van de proceskostenveroordeling volgt uit wat hiervoor is overwogen. [5]
de conclusie
3.2
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellanten] in het ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof hen tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Die kosten bedragen aan de kant van GoedeStede € 783 voor griffierecht en
€ 1.183 voor salaris van de advocaat volgens liquidatietarief (1 punt bij tarief II in hoger beroep à € 1.183 per punt). Voor de akte wordt geen salaris toegekend.
3.21
De veroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 16 maart 2022;
4.2
veroordeelt [appellanten] tot betaling van de volgende proceskosten van GoedeStede in hoger beroep:
€ 783 aan griffierecht
€ 1.183 aan salaris van de advocaat (1 procespunt x appeltarief II);
4.3
bepaalt dat deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.4
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.5
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E.L. Fikkers, I. Tubben en P. van Eijk, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
7 maart 2023.

Voetnoten

1.Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810
2.Grief I faalt.
3.Grief II faalt ook.
4.Grief III gaat niet op.
5.Grief IV mist doel.