ECLI:NL:GHARL:2023:1982

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
200.275.542/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en leningen in internationale handelszaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een vordering tot betaling van diverse facturen en leningen door de appellanten, die goederen aan de Zuid-Koreaanse vennootschap Steel Partner Company LTD (SPC) zouden hebben geleverd. De appellanten, een getrouwd stel dat bemiddelt in de verkoop van technische benodigdheden, hebben in totaal € 98.000 geleend van SPC voor de ontwikkeling van een prototype onderzeeër. SPC heeft een vordering ingesteld bij de rechtbank omdat de appellanten deze lening niet terugbetaalden. De rechtbank heeft de vordering van SPC toegewezen en de tegenvordering van de appellanten, die een bedrag van € 367.537,29 aan onbetaalde facturen vorderden, afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing.

In hoger beroep hebben de appellanten geprobeerd hun eigen vorderingen alsnog toegewezen te krijgen, terwijl de vorderingen van SPC niet meer ter discussie stonden. Het hof heeft geoordeeld dat de appellanten niet hebben voldaan aan hun stelplicht, wat betekent dat zij hun vorderingen niet voldoende hebben onderbouwd. Het hof heeft de bezwaren van de appellanten in het licht van hun stelplicht geplaatst en geconcludeerd dat het bestreden vonnis van de rechtbank moet worden bekrachtigd. De appellanten zijn ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan SPC.

Het hof heeft de verschillende facturen en de bijbehorende vorderingen afzonderlijk besproken, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de appellanten niet in staat zijn geweest om hun claims te onderbouwen. De vorderingen van de appellanten zijn afgewezen, en het hof heeft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.275.542/02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland NL19.7386)
arrest van 7 maart 2023
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [woonplaats1] ,
2. [appellante] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellanten,
bij de rechtbank: verweerders in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. K. Tülü, die kantoor houdt te Alkmaar,
tegen
De vennootschap naar Koreaans recht Steel Partner Company LTD,
gevestigd te Busan, Zuid-Korea, geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
SPC,
advocaat: mr. H.C. Vroege, die kantoor houdt te Hilversum.

1.De verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 20 september 2022 heeft op 17 februari 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Het gaat in deze zaak om een aantal facturen ter zake van goederen die [appellanten] aan SPC zeggen te hebben geleverd en leningen waarvan zij ook betaling vorderen. Dat geschil heeft de volgende achtergrond.
2.2
SPC is een Zuid-Koreaanse leverancier van hoogwaardige legeringen zoals roestvast staal, duplex staal en carbonstaal, zij levert deze materialen onder meer aan de defensie-industrie. [appellanten] zijn getrouwd. Zij bemiddelen in de koop van machines, technische benodigdheden, schepen en vliegtuigen.
2.3
SPC was begin 2017 betrokken bij de ontwikkeling van een prototype onderzeeër. Een aantal onderdelen daarvoor worden gefabriceerd door Bosch Rexroth AG. SPC heeft [appellant] gevraagd deze apparatuur voor haar in te kopen. Ten behoeve van de financiering heeft SPC aan [appellanten] in totaal € 98.000 geleend.
2.4
Omdat [appellanten] deze lening niet terugbetaalde, heeft SPC bij de rechtbank een vordering ingesteld. Die vordering is in het bestreden vonnis toegewezen. De tegenvordering van [appellanten] van een hoofdsom van € 367.537,29 aan onbetaalde facturen is bij gebrek aan onderbouwing afgewezen.
2.5
De bedoeling van het hoger beroep van [appellanten] is dat hun eigen vorderingen alsnog worden toegewezen. De vorderingen van SPC staan in het hoger beroep niet meer ter discussie.

3.Het oordeel van het hof

De bevoegdheid van de Nederlandse rechter en het toepasselijke recht
Deze zaak heeft een internationaal karakter omdat SPC in het buitenland is gevestigd. De rechtbank heeft zich echter op goede gronden bevoegd geacht van het geschil kennis te nemen. Onbestreden is, dat partijen uitgaan van de toepasselijkheid van Nederlands recht.
Inleiding
Het hof zal de bezwaren (grieven) van [appellanten] hierna in de sleutel plaatsen van de op hen rustende stelplicht. De beslissing zal zijn dat zij die verplichting in dit hoger beroep net als bij de rechtbank niet hebben nageleefd, en dat het bestreden vonnis om die reden wordt bekrachtigd. Het hof zal de vorderingen van [appellanten] dus niet toewijzen – ook niet voor een gedeelte.
De stelplicht van [appellanten]
3.1
In deze procedure rust op [appellanten] de verplichting hun vorderingen deugdelijk te onderbouwen. De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat zij, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door SPC, niet aan die verplichting hebben voldaan. Ook in dit hoger beroep geldt voor alle vorderingen van [appellanten] dat zij die handen en voeten hadden moeten geven. Meer in het bijzonder kan daarbij van hen worden verwacht dat wordt uitgelegd waarom zij nooit aanspraak hebben gemaakt op betaling van hun facturen totdat SPC zelf haar leningen bij de rechter ging opeisen. Die uitleg wordt niet gegeven. Uit het dossier blijkt juist dat [appellanten] voortdurend naar excuses hebben gezocht om hun eigen schuld aan SPC (nog) niet in te lossen: zij hebben zich beroepen op een inbraak, op een cyber attack, zelfs op de dreigende zelfmoord van hun dochter, en op een dreigend faillissement. Op geen enkel moment is daarbij een tegenvordering aan de orde gesteld die met de vordering van SPC zou kunnen worden verrekend. En toen dat bij de rechtbank uiteindelijk wel gebeurde, werd aan die vorderingen geen onderbouwing gegeven.
3.2
Het hof zal de 4 facturen waarvan opnieuw betaling wordt gevorderd hierna afzonderlijk kort bespreken. De grondslag van deze vorderingen en wat ertegen is ingebracht, is niet steeds gelijk. Het hof onderscheidt 4 varianten. Daarvoor geldt het volgende.
  • Een beroep op betaling van geleverde producten waartegen het verweer is gevoerd dat geen bestellingen of leveringen hebben plaatsgehad. Hier geldt dat [appellanten] moeten onderbouwen dat deze producten wel bij hen zijn besteld en door hen ook aan SPC zijn geleverd. Meer specifiek moeten [appellanten] ingaan op het met stukken onderbouwde verweer dat – voor zover zij die producten al bij Bosch hebben besteld – daar door hen nooit voor is betaald, en dat SPC zich gedwongen heeft gevoeld ze zelf rechtstreeks bij Bosch te bestellen. Het hof komt hierop terug bij de beoordeling van factuur 003 uit 2017.
  • Een beroep op betaling van wel geleverde producten die volgens SPC allemaal al vooruit waren betaald. SPC heeft ter zitting toegelicht dat alle bestellingen die zij deed per bank of documentair krediet zijn betaald, omdat zij met de Europese markt niet bekend was, maar al wel eerder de hulp van [appellanten] had ingeroepen. Uitgangspunt is dat SPC dit verweer moet onderbouwen. Dat is ook gebeurd. Het lag vervolgens op de weg van [appellanten] om gemotiveerd op dat verweer te reageren. Het hof komt hierop terug bij de bespreking van de facturen 099 en 100 uit 2016.
  • Een beroep op betaling van geleverde producten waartegen het verweer is gevoerd dat deze ondeugdelijk waren. [appellanten] erkennen dat althans een deel van deze levering inderdaad ondeugdelijk was, en moeten daarom onderbouwen voor welk deel dat niet geldt. Het hof komt hierop terug bij de beoordeling van factuur 002 uit 2017.
  • Een vordering tot terugbetaling van betalingen die [appellanten] cash aan SPC zegt te hebben gedaan. Het hof begrijpt dat het daarbij in de ogen van [appellanten] om leningen gaat. Het hof komt hierop terug bij de beoordeling van factuur 003 uit 2017.
Factuur 099 uit 2016 (€ 96.599,83)
3.3
De factuur heeft betrekking op het project JB-III Submarine, waarvoor [appellanten] onderdelen aan SPC zeggen te hebben geleverd. SPC heeft zich beroepen op een
Letter of confirmationdie is gedateerd op 29 december 2016. Daarin bevestigt [appellant] dat ‘
as of 29-12-2016 (…) we received full payment related to the said handling equipment’. Hiermee staat vast dat voor deze bestellingen is betaald. Bovendien is de factuur onverenigbaar met een andere factuur van dezelfde datum en met hetzelfde nummer waarop een bedrag van
€ 70.737,93 wordt vermeld voor dezelfde bestellingen. Volgens SPC is die andere factuur de originele factuur die door haar is betaald. Zij heeft dat onderbouwd met stukken waaruit die betaling kan worden afgeleid. Een en ander is door [appellanten] niet gemotiveerd bestreden. [appellanten] hebben wel, ter verklaring van het feit dat meerdere facturen met hetzelfde factuurnummer zijn, aangevoerd dat [appellant] geen overzicht had over zijn eigen administratie en dat hij de oorspronkelijke factuur heeft verhoogd met ‘Additional Cost for handling and packing charge’ (€ 23.500). Voor de verschuldigdheid daarvan – die door SPC wordt betwist – ontbreekt iedere onderbouwing.
Factuur 100 uit 2016 (13.437,46)
3.4
Wat hiervoor over de Letter of confirmation is overwogen, geldt eveneens voor factuur 100 van 26 oktober 2016, die ook ziet op het project JB-III Submarine, en die SPC zegt net zomin te hebben ontvangen. Ook deze factuur is onverenigbaar met een factuur van 1 september 2016 met hetzelfde nummer (€ 16.305,23), die volgens SPC wel is betaald; ook hier geldt dat in de factuur waarvan betaling wordt gevorderd – anders dan de betaalde factuur - extra kosten in rekening zijn gebracht (€ 8.900) waarvoor geen onderbouwing is gegeven.
Factuur 002 uit 2017 (€ 5.772)
3.5
Vast staat dat het hier gaat om een levering van onderdelen die in ieder geval deels ondeugdelijk zijn. [appellanten] hebben niet onderbouwd welk deel van de levering wel aan de overeenkomst heeft beantwoord, en hoe daaruit deze vordering kan voortvloeien. Dat de rekening deels is gecrediteerd, zoals wordt aangevoerd, blijkt nergens uit en kon op de zitting ook niet worden toegelicht. Het hof verwijst hier meer in het bijzonder naar de e-mailcorrespondentie tussen partijen, waarin zij hebben gesproken over eventuele retourzending. Het resultaat van deze correspondentie is, dat [appellant] verzocht om vernietiging. Dat deze levering deels wel deugdelijk was, blijkt nergens uit.
Factuur 003 uit 2017 (€ 257.000)
3.6
Deze factuur ziet deels op ‘extra additional costs’ en ‘extra plates’ voor project HO14 (Plate & Bar; wijzigingen van inkooporders en extra bestellingen onder meer in verband met een verloren zending) en deels op contante betalingen (leningen), waarvan terugbetaling wordt verlangd. SPC betwist de bestellingen ooit te hebben gedaan. Het desbetreffende project was volgens haar aangenomen voor een vaste prijs en die is op de gebruikelijke wijze vooruitbetaald. Ook de leningen worden betwist.
3.7
Ten aanzien van het eerste (bestellingen) overweegt het hof dat ook in dit hoger beroep geen invulling is gegeven aan de op [appellanten] rustende stelplicht ter zake van de veronderstelde bestellingen en leveringen. SPC heeft in haar verweer toegelicht en onderbouwd dat ze nooit op rekening bij [appellant] bestelde, maar altijd met vooruitbetaling of met documentair krediet. Zij heeft betwist dat zij deze 'extra' bestellingen heeft gedaan en geleverd heeft gekregen. [appellanten] hebben dat ook op geen enkele manier aannemelijk gemaakt
3.8
Ten aanzien van het tweede (terugvordering van contante betalingen) constateert het hof dat in het verweerschrift van [appellanten] bij de rechtbank is opgemerkt dat deze betalingen door SPC zijn terugbetaald. Dat is onverenigbaar met het standpunt dat nog betaling kan worden gevorderd. Op die constatering strandt deze vordering.
De conclusie
3.9
Het hof zal de bestreden beslissing bekrachtigen en [appellanten] ook in het hoger beroep veroordelen tot betaling van de proceskosten aan SPC. Voor bewijslevering ziet het hof geen ruimte.

4.De beslissing

Het hof:
1. bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland in Lelystad van
13 november 2019;
2. veroordeelt [appellanten] tot betaling van de volgende proceskosten van SPC:
€ 1.780 aan procedurele kosten
€ 8.632 aan salaris van de advocaat van SPC (2 punten, tariefgroep VI)
3. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4. wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, M.M.A. Wind en H.H.B. Vedder en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
7 maart 2023.