ECLI:NL:GHARL:2023:1964

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
21-000978-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling na hoger beroep tegen vonnis politierechter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling en kreeg een geldboete van € 500,00, waarvan € 250,00 voorwaardelijk. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting op 22 februari 2023 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. M. Holtslag, gehoord.

De tenlastelegging betrof een incident op 27 september 2020, waarbij de verdachte zou hebben geslagen. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster en haar partner als belastend beschouwd, maar ook de ontkennende verklaring van de verdachte en de getuige [persoon 1] meegewogen. De getuige verklaarde dat zij niet had gezien dat de verdachte de aangeefster had geslagen. Bovendien had de aangeefster direct na het incident geen melding gemaakt van een klap door de verdachte.

Op basis van de beschikbare bewijsmiddelen heeft het hof geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. Het hof heeft daarom het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling. Tevens is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 8.123,70 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het bewezenverklaarde feit. De kosten zijn voor beide partijen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000978-21
Uitspraak d.d.: 8 maart 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht,
van 17 februari 2021 met parketnummer 16-244529-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 februari 2023.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. M. Holtslag, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake van mishandeling veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest, waarvan € 250,00 voorwaardelijk, subsidiair 5 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Tevens heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 september 2020 te [pleegplaats] [benadeelde] heeft mishandeld door met kracht tegen het hoofd te stompen en/of slaan.

Vrijspraak

Zowel de advocaat-generaal als de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende. Uit de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen leidt het hof het volgende af.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 27 september 2020 een onhandige opmerking in de richting van de zoon van aangeefster heeft gemaakt. Hij heeft dit aan zijn moeder verteld en zij is toen naar verdachte gelopen. Verdachte heeft verder verklaard dat aangeefster hem vervolgens heeft geduwd en geslagen en dat hij op het punt stond om haar terug te slaan. Hij balde zijn vuist en bracht zijn arm omhoog, maar bedacht zich en bracht zijn arm weer naar beneden.
Er zijn twee – voor verdachte – belastende verklaringen afgelegd. Aangeefster en de man van aangeefster hebben beiden verklaard dat verdachte aangeefster heeft geslagen. Het hof stelt vast dat er met deze twee verklaringen voldoende wettig bewijs voorhanden is voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
Tegenover deze twee belastende verklaringen staat echter de hierboven beschreven ontkennende verklaring van verdachte, die wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [persoon 1] . Zij is door de raadsheer-commissaris gehoord en heeft verklaard dat zij niet heeft gezien dat verdachte aangeefster heeft geslagen. Bovendien heeft aangeefster direct na het incident met de politie gesproken en heeft zij tijdens dat gesprek op geen enkel moment iets gezegd over het feit dat zij door verdachte zou zijn geslagen. Ook is de heer [persoon 2] als getuige gehoord waarbij hij heeft verklaard dat hij na het incident met aangeefster heeft gesproken, maar dat aangeefster toen niet heeft gezegd dat zij zou zijn geslagen door verdachte.
Gelet op het bovenstaande heeft het hof, net als de advocaat-generaal en de raadsvrouw, op grond van de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.123,70. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het bewezenverklaarde tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. J.D. den Hartog, voorzitter,
mr. A.H. Garos en mr. R.G.J. Welbergen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.C. van den Berg-Veltman, griffier,
en op 8 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.