ECLI:NL:GHARL:2023:1963

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
21-000913-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een honkbalknuppel tijdens een burenruzie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1972, werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 27 september 2020, toen de verdachte tijdens een burenruzie met een honkbalknuppel meermalen op het lichaam van de buurman, de heer [benadeelde], sloeg. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, maar het hof oordeelde dat het vonnis moest worden vernietigd en kwam tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de buurman zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen door met de honkbalknuppel te slaan. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar het hof verwierp dit verweer. De verdachte werd schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling, maar er was geen sprake van zwaar lichamelijk letsel bij de buurman, waardoor het bij een poging bleef. De verdachte kreeg een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaar. De in beslag genomen honkbalknuppel werd verbeurd verklaard, en de vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000913-21
Uitspraak d.d.: 8 maart 2023
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 17 februari 2021 met parketnummer 16-244476-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. A.M.C.J. Baaijens, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake van poging zware mishandeling veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Tevens heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en daaraan de schadevergoedingsmaatregel gekoppeld. De onder verdachte in beslaggenomen honkbalknuppel is onttrokken aan het verkeer. Tot slot is verdachte veroordeeld in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot een bedrag van € 8,17. De vordering van de benadeelde partij is voor het overige
niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een iets andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt. Ook zal het hof anders beslissen ten aanzien van het inbeslaggenomen voorwerp. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 27 september 2020 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- met een honkbalknuppel meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, van die [benadeelde] heeft geslagen en/of
- meermalen, althans eenmaal, met een honkbalknuppel in de richting van het hoofd van die [benadeelde] heeft geslagen en/of
- meermalen, althans eenmaal, met kracht tegen het hoofd, althans het lichaam, heeft gestompt en/of geslagen en/of
- tegen het lichaam van die [benadeelde] heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 27 september 2020 te [pleegplaats] openlijk, te weten, op de [straat] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [benadeelde] door
- met een honkbalknuppel meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, van die [benadeelde] te slaan en/of
- meermalen, althans eenmaal, met kracht tegen het hoofd, althans het lichaam, te stompen en/of te slaan en/of
- tegen het lichaam van die [benadeelde] te schoppen en/of
- aan de haren van die [benadeelde] te trekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze - voor zover bewezenverklaard - in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het primair tenlastegelegde
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte de, onder de primair tenlastegelegde, poging zware mishandeling heeft begaan. Het met een honkbalknuppel slaan in de richting van het hoofd van een persoon kan juridisch geduid worden als het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat daarmee iemand zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het primaire als het subsidiaire tenlastegelegde. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel noch op het toepassen van openlijk geweld samen met zijn vrouw.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Op 27 september 2020 in [pleegplaats] was verdachte betrokken bij een burenruzie tussen enerzijds verdachte en zijn partner, mevrouw [medeverdachte 1] , en anderzijds een buurman, de heer [benadeelde] .
Aangever, de heer [benadeelde] , heeft verklaard dat hij op 27 september 2020 een onhandige opmerking in de richting van de zoon van verdachte heeft gemaakt. De zoon van verdachte is toen naar de partner van verdachte toegelopen, waarop zij naar buiten kwam om verhaal te halen bij [benadeelde] . [benadeelde] heeft verder verklaard dat de partner van verdachte hem vervolgens heeft geduwd en in zijn buik heeft geslagen en dat hij op het punt stond om haar terug te slaan. Hij balde zijn vuist en bracht zijn arm omhoog, maar bedacht zich en bracht zijn arm weer naar beneden. Na dat moment zag [benadeelde] dat verdachte uit zijn woning kwam rennen met een honkbalknuppel in zijn hand. Hij zag dat verdachte de honkbalknuppel omhoog hief en hem meermaals sloeg. Hij kon de slagen afweren en werd daarbij meerdere keren geraakt op zijn linker onderarm. Tijdens het gevecht kwamen [benadeelde] en verdachte op de grond terecht en om zich te verdedigen heeft [benadeelde] de honkbalknuppel gegrepen om het geweld te stoppen. Mogelijk heeft aangever verdachte daarbij geraakt. Vervolgens werd hij meerdere keren geraakt en werd er aan zijn haren getrokken door de partner van verdachte en mogelijk een andere buurvrouw.
Verdachte heeft verklaard dat aangever zijn zoon heeft bedreigd en dat zijn partner verhaal is gaan halen bij aangever. Verdachte is daarop naar buiten gelopen. Verdachte en aangever raakten verwikkeld in een gevecht waarbij zij op de grond terecht kwamen en toen voelde verdachte dat hij een klap op zijn hoofd kreeg.
Enkele getuigen hebben een en ander van het incident waargenomen en hebben verklaringen bij de politie en later bij de raadsheer-commissaris afgelegd. Getuige [persoon 1] heeft verklaard dat zij zag dat [benadeelde] naar [medeverdachte 1] , de partner van verdachte, uithaalde, maar heeft niet gezien dat hij [medeverdachte 1] heeft geslagen. Zij heeft gezien dat verdachte met een honkbalknuppel uit zijn woning kwam gerend en dat hij [benadeelde] twee keer sloeg met de knuppel. Getuige [persoon 2] heeft verklaard dat hij zag dat [benadeelde] en verdachte op de grond lagen en dat zij in gevecht waren om de controle over de honkbalknuppel, die ze beiden vasthadden. Getuige [persoon 3] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte met een honkbalknuppel op [benadeelde] afrende en dat hij hem in zijn gezicht sloeg.
Uit de hierboven weergegeven verklaringen van aangever en de getuigen, in onderling verband en samenhang bezien, leidt het hof het volgende af. De gedraging van verdachte – het (meermaals) slaan met een honkbalknuppel, op dat moment een slagwapen, naar het hoofd van [benadeelde] , een zeer kwetsbaar lichaamsdeel – is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever door die gedraging zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Omdat [benadeelde] de slagen met zijn arm heeft afgeweerd is er wel sprake van letsel aan die arm, maar geen sprake van zwaar lichamelijk letsel bij [benadeelde] en is het bij een poging gebleven. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op
of omstreeks27 september 2020 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- met een honkbalknuppel meermalen
, althans eenmaal, tegen het hoofd, althanstegen het lichaam
,van die [benadeelde] heeft geslagen en
/of
- meermalen
, althans eenmaal,met een honkbalknuppel in de richting van het hoofd van die [benadeelde] heeft geslagen
en/of
- meermalen, althans eenmaal, met kracht tegen het hoofd, althans het lichaam, heeft gestompt en/of geslagen en/of
- tegen het lichaam van die [benadeelde] heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft het verweer gevoerd dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld en verdachte derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de partner van verdachte door [benadeelde] werd belaagd en geslagen, zodat sprake was van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van haar lijf waardoor het ingrijpen van verdachte ter beëindiging daarvan noodzakelijk was. De inzet van de honkbalknuppel was niet disproportioneel noch onrechtmatig, omdat de knuppel direct ter plaatse voorhanden was. De inzet van de knuppel behoeft bovendien niet aan een geslaagd verweer in de weg te staan, waarbij de raadsman heeft verwezen naar enkele arresten. Vervolgens is ook voldaan aan het subsidiariteitsvereiste – in het licht van de jarenlange bedreigingen – en was het aangaan van een gesprek geen reële optie meer.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat geen sprake was van een noodweersituatie omdat er door aangever geen geweld in de richting van de partner van verdachte is gebruikt. Daarom was er geen sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van de partner van verdachte, zodat niet is voldaan aan de vereisten voor noodweer(exces).
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht is niet strafbaar hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid, of goed tegen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Het hof is van oordeel dat op grond van de inhoud van het dossier en de behandeling ter zitting geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van [medeverdachte 1] , dan wel van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een zodanige aanranding waartegen de noodzakelijke verdediging geboden was.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij naar [benadeelde] is gerend nadat hij had waargenomen dat [benadeelde] uithaalde met zijn vuist en [medeverdachte 1] op haar lip raakte.
Bij de politierechter heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen en ook in hoger beroep heeft hij over het incident niet willen verklaren.
Gelet op de overige afgelegde verklaringen, gaat het hof ervan uit dat [benadeelde] [medeverdachte 1] niet heeft geslagen. Weliswaar heeft hij wel even het voornemen gehad, maar dat was op het moment dat [medeverdachte 1] hem aanviel. Voor zover verdachte dit voornemen heeft waargenomen kan dit niet gezien worden als een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijk aanranding van [medeverdachte 1] , omdat [benadeelde] (als hij daadwerkelijk had geslagen) dit ter verdediging van zichzelf had gedaan. Het hof is van oordeel dat er geen sprake was van een wederrechtelijke aanranding van [medeverdachte 1] of een onmiddellijk dreigend gevaar hiervoor, op of kort voor het moment dat verdachte [benadeelde] met de knuppel aanviel. Verdachtes beroep op noodweer(exces) kan derhalve niet slagen, en het hof verwerpt daarom het verweer.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest.
Door de raadsman is geen strafmaatverweer gevoerd.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door aangever met een honkbalknuppel meermalen tegen het lichaam te slaan en meermalen met een honkbalknuppel in de richting van het hoofd van aangever te slaan. Als gevolg daarvan heeft aangever pijn ondervonden en letsel opgelopen, maar vooral was aangever erg bang dat hij geraakt zou worden op zijn hoofd, wetende dat dat ernstig letsel tot gevolg zou kunnen hebben. Aangever heeft aangegeven in blinde paniek te zijn geraakt in het gevecht. Verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever, maar hem ook veel angst bezorgd. Naast de gevolgen voor aangever draagt dit soort geweld, gepleegd op straat, bij aan gevoelens van onveiligheid en onbehagen onder burgers.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het uittreksel justitiële documentatie van 26 januari 2023 niet eerder is veroordeeld. Ook heeft het hof in aanmerking genomen dat sprake is geweest van een jarenlange problematische verhouding met [benadeelde] , waarbij deze zich naar het hof begrijpt, ook niet onbetuigd heeft gelaten. Verdachte is inmiddels verhuisd en nieuwe incidenten zijn uitgebleven. Bovendien is op de zitting in hoger beroep gebleken welke impact het gebeurde en deze procedure op verdachte heeft gehad en nog steeds heeft. In het bijzonder noemt het hof het feit dat verdachte – doordat [benadeelde] zich met de knuppel heeft verdedigd – fors hoofdletsel heeft opgelopen.
Alles afwegende acht het hof een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaren passend en geboden.

Met betrekking tot de in beslag genomen goederen

De onder verdachte in beslaggenomen honkbalknuppel zal het hof verbeurd verklaren nu uit het onderzoek ter zitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met de inbeslaggenomen honkbalknuppel is begaan.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.662,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt dat het gedrag van [benadeelde] mede aanleiding is geweest voor de gebeurtenissen op 27 september 2020, reden waarom het hof zou moeten onderzoeken welk deel van de schade voor eigen rekening van [benadeelde] zou moeten blijven. Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering daarom een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 STK Honkbalknuppel.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. J.D. den Hartog, voorzitter,
mr. A.H. Garos en mr. R.G.J. Welbergen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.C. van den Berg-Veltman, griffier,
en op 8 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.