ECLI:NL:GHARL:2023:1939

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
200.321.027
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het belang van verzorging en opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 9 november 2022 de gecertificeerde instelling (GI) machtigde om [de minderjarige] uit huis te plaatsen. De moeder heeft drie grieven ingediend en verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI af te wijzen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [de minderjarige] is geboren in 2022 en de moeder is alleen belast met het gezag. Op 7 april 2022 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld. De kinderrechter heeft op 1 juli 2022 [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI en op 27 oktober 2022 een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend. Sindsdien verblijft [de minderjarige] in een pleegzorgvoorziening.

Tijdens de mondelinge behandeling op 7 februari 2023 heeft de moeder aangegeven open te staan voor een plaatsing in een moeder-kindhuis, maar de GI heeft verklaard dat er momenteel geen plek beschikbaar is. Het hof heeft de zorgen over de thuissituatie van de moeder en de veiligheid van [de minderjarige] overwogen en is tot de conclusie gekomen dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft. Het hof heeft de motivering van de kinderrechter overgenomen en voegt hieraan toe dat er nog geen duidelijkheid is over de leerbaarheid van de moeder en het perspectief van [de minderjarige]. Het hof heeft het verzoek van de moeder afgewezen en de bestreden beschikking bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.321.027
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 547064)
beschikking van 7 maart 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. Vermeer te Utrecht,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als informant is aangemerkt:
[de vader],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het gerechtshof (hierna: hof) verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 27 oktober 2022 en 9 november 2022, uitgesproken onder zaaknummer 547064. De beschikking van 9 november 2022 wordt verder ook genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure bij het hof blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, dat door het hof is ontvangen op 6 januari 2023;
- het verweerschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 7 februari 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader; en
- een vertegenwoordiger van de GI.
De raad voor de kinderbescherming had voorafgaand aan de mondelinge behandeling het hof al laten weten niet naar het hof te zullen komen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] . [de minderjarige] is geboren [in] 2022. De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Op 7 april 2022 is de dan nog ongeboren [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld.
3.3
Bij beschikking van 1 juli 2022 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland [de minderjarige] tot 1 juli 2023 onder toezicht gesteld van de GI.
3.4
In zijn beschikking van 27 oktober 2022 heeft de kinderechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij een crisispleeggezin verleend met ingang van 27 oktober 2022 tot 24 november 2022.
3.5
Sinds de uithuisplaatsing verblijft [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 27 april 2023.
4.2
De moeder is het niet eens met die beslissing van de kinderrechter en is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg alsnog af te wijzen. De moeder verzoekt het hof ook om de beschikking van het hof voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van die instelling machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van de minderjarige.
5.2
Evenals de kinderrechter en op dezelfde gronden als de kinderrechter, is het hof van oordeel dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] . Het hof neemt de motivering van de kinderrechter na eigen onderzoek over en maakt ze tot de zijne. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
5.3
De door de kinderrechter in de bestreden beschikking beschreven zorgen bestaan nog steeds. Een belangrijke zorg is dat de moeder nadat haar eigen uithuisplaatsing eindigde omdat zij meerderjarig werd weer bij haar ouders is gaan wonen. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep weliswaar laten weten dat zij inmiddels actief op zoek is naar een eigen woning, maar zij woont momenteel dus nog steeds bij haar ouders. Dat is een belangrijke belemmering om [de minderjarige] weer bij de moeder te laten wonen, want bij de ouders van de moeder is het niet veilig: er is onder meer sprake van langjarig alcoholmisbruik door de ouders van de moeder en (mede daardoor) fysieke en psychische onveiligheid. Hoewel de moeder aangeeft hulpverlening te aanvaarden, is gebleken dat haar moeder, de oma van [de minderjarige] , hulpverlening slechts beperkt in huis toelaat. Dit maakt dat het op dit moment niet mogelijk is om de juiste hulpverlening in te zetten om de in de thuissituatie bestaande zorgen weg te nemen.
Bovendien is er nog steeds geen duidelijkheid over de leerbaarheid van de moeder, de mogelijkheid van een moeder-kind huis en het perspectief van [de minderjarige] . Het 2thepoint traject waarin dit onderzocht gaat worden start binnenkort. Dit traject is nodig om te kunnen vaststellen wat [de minderjarige] en de moeder nodig hebben om [de minderjarige] mogelijk thuis te kunnen laten opgroeien. Het is niet te verwachten dat de (eerste) resultaten voor het aflopen van de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing op 27 april 2023 bekend zullen zijn.
5.4
In eerste aanleg heeft de moeder aangegeven open te staan voor een plaatsing in een moeder-kindhuis. Deze bereidheid heeft zij in hoger beroep herhaald. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling echter laten weten dat er op dit moment geen moeder-kindhuis beschikbaar is voor de moeder en [de minderjarige] . De GI heeft toegelicht dat zij meerdere moeder-kindhuizen heeft benaderd. Vanwege de zorgen vanuit de moeder-kindhuizen met betrekking tot het gedrag van de vader, de emotieregulatie van de ouders, de leerbaarheid van de moeder en/of motivatie van de moeder heeft de GI echter geen plek voor de moeder en [de minderjarige] kunnen vinden. Mocht er naar aanleiding van het 2thepointtraject plaatsing in een moeder-kindhuis wordt geadviseerd, dan zal de GI opnieuw haar best doen om een plek te vinden.
Het hof is gelet op die toelichting van de GI van oordeel dat, hoewel de bereidheid van de moeder om in een moeder-kindhuis te gaan wonen een eerste en noodzakelijke stap van de moeder is in de juiste richting, plaatsing in een moeder-kindhuis nog te ver weg is om daar de conclusie aan te verbinden dat [de minderjarige] nu al weer bij de moeder kan wonen.
5.5
In grief III stelt de moeder - kort gezegd - dat de kinderrechter eerst een onderzoek had moeten gelasten en dan pas had mogen beslissen. De moeder is van mening dat vooral de vader voor de problemen heeft gezorgd toen hij nog – met de moeder en [de minderjarige] – bij de ouders van de moeder inwoonde. Zo zou zij onder druk van de vader hebben verklaard niet open te staan voor plaatsing in een moeder-kindhuis. Ook zou zij niet in staat zijn geweest de vader tegen te spreken toen de vader aan de GI liet weten dat zij met [de minderjarige] zouden vluchten naar het buitenland. De vader is door haar ouders al voor de zitting bij de kinderrechter uit huis gezet en daardoor veranderde de situatie zodanig dat eerst (opnieuw) onderzoek had moeten worden gedaan.
Het hof stelt vast dat (in het petitum van het hoger beroepschrift of ter zitting in hoger beroep) geen expliciet verzoek is gedaan tot een onderzoek in de zin van artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv). Voorts is het hof van oordeel dat het gestelde in grief III en het verhandelde op de mondelinge behandeling te weinig aanknopingspunten biedt om in die grief de voor het slagen van een dergelijk verzoek vereiste onderbouwing te lezen. Dat geldt te meer nu op de mondelinge behandeling de GI onweersproken heeft verklaard dat de vader ook zal worden betrokken in het 2thepointtraject omdat de moeder en de vader van plan zijn om te gaan kijken of ze weer samen verder kunnen te gaan. Zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, is niet begrijpelijk waar een onderzoek naar een door het vertrek van de vader voor [de minderjarige] ten positieve veranderde situatie tot zou moeten leiden, als de moeder en de vader de intentie hebben om weer samen te gaan leven. Overigens is voor een onderzoek op grond van artikel 810a Rv op dit moment geen plaats nu het door de GI noodzakelijk geachte 2thepoint onderzoekstraject nog niet heeft kunnen plaatsvinden.
5.6
Gelet op het voorgaande zal het hof het verzoek van de moeder afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 9 november 2022;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, I.G.M.T Weijers-van den Marck en M.E.L. Klein, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 7 maart 2023 door mr. M.H.F. van Vugt uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.