ECLI:NL:GHARL:2023:1920

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
200.311.829
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van erfgenaam in rechtsvordering tot verdeling van nalatenschap met testamentair bewind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een erfgenaam in een rechtsvordering tot verdeling van de nalatenschap. De zaak betreft een erfdeel van een erfgenaam waarvoor testamentair bewind is ingesteld. De erfgenaam, [geïntimeerde1], heeft samen met zijn broer en zus, [appellante] en [geïntimeerde2], de nalatenschap van hun moeder, die op 11 september 2018 is overleden, te verdelen. De moeder had [appellante] tot executeur benoemd en een bewind ingesteld over het erfdeel van [geïntimeerde1], dat eindigt wanneer hij 23 jaar wordt. De vader van [geïntimeerde1] heeft namens hem de rechtsvordering tot verdeling ingesteld, maar [geïntimeerde1] was op dat moment minderjarig en niet procesbekwaam. Na zijn meerderjarigheid heeft hij de procedure voortgezet.

Het hof oordeelt dat de bewindvoerder bevoegd is [geïntimeerde1] te vertegenwoordigen in gedingen over de goederen die onder bewind staan. Aangezien [geïntimeerde1] niet zelf bevoegd was om te procederen over de nalatenschap van zijn grootmoeder, concludeert het hof dat hij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep. Dit heeft ook gevolgen voor de rechtsvordering van [appellante] in reconventie, die enkel [geïntimeerde1] in de procedure heeft betrokken en niet [geïntimeerde2]. Het hof houdt verdere beslissingen aan en geeft partijen de gelegenheid om zich uit te laten over deze kwestie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.311.829
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 512648
arrest van 7 maart 2023
in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie
hierna: [appellante]
advocaat: mr. N.C. van Steijn
tegen
[geïntimeerde1]
die woont in [woonplaats2]
en bij de rechtbank optrad als eiser in conventie en verweerder in reconventie
hierna: [geïntimeerde1]
advocaat: mr. M.J. Drost
en
[geïntimeerde2]
die woont in [woonplaats3]
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie
hierna: [geïntimeerde2]
niet verschenen in hoger beroep

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen die de rechtbank Midden-Nederland op 1 december 2021 (tussenvonnis) en 9 maart 2022 (eindvonnis) tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven van [appellante]
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde1] .

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellante] en [geïntimeerde2] (broer en zus) zijn samen met [geïntimeerde1] , de zoon van hun vooroverleden zus, erfgenamen van hun moeder (hierna: erflaatster) die op 11 september 2018 is overleden. Erflaatster heeft [appellante] tot executeur benoemd. Zij heeft in haar testament ook een bewind ingesteld over het erfdeel van [geïntimeerde1] dat eindigt als [geïntimeerde1] 23 jaar wordt. Zij heeft [appellante] tot bewindvoerder benoemd. [geïntimeerde1] is geboren [in] 2003. Namens [geïntimeerde1] is de nalatenschap beneficiair aanvaard. Wettelijke vereffening van de nalatenschap is niet nodig, omdat [appellante] als executeur heeft verklaard dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om de schulden daarvan te voldoen.
2.2.
De vader van [geïntimeerde1] heeft namens hem [appellante] en [geïntimeerde2] gedagvaard en in conventie gevorderd dat de rechtbank de wijze van verdeling van de nalatenschap gelast. [appellante] heeft in reconventie een eis ingesteld tegen [geïntimeerde1] en gevorderd dat de rechtbank de verdeling van de nalatenschap vaststelt.
2.3.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 1 december 2021 aan [appellante] een bewijsopdracht gegeven. De rechtbank heeft in het eindvonnis van 9 maart 2022 het restant van de nalatenschap vastgesteld en de wijze van verdeling daarvan gelast.
2.4.
De bedoeling van het hoger beroep is dat het hof de vonnissen van de rechtbank vernietigt en de vordering in reconventie van [appellante] alsnog toewijst.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
De rechtsvordering in eerste aanleg is op 5 november 2020 ingesteld door de vader van [geïntimeerde1] als zijn wettelijk vertegenwoordiger. [geïntimeerde1] was op dat moment nog minderjarig en niet procesbekwaam. [geïntimeerde1] heeft de procedure in eerste aanleg zelf voortgezet toen hij [in] 2021 achttien jaar werd en daarmee ook procesbekwaam. De rechtbank heeft dat geconstateerd in het tussenvonnis van 1 december 2021 (3.1.).
3.2.
Over het erfdeel van [geïntimeerde1] is een bewind ingesteld. De bewindvoerder is bevoegd [geïntimeerde1] te vertegenwoordigen in gedingen over de goederen die onder bewind staan (artikel 4:173 BW). [geïntimeerde1] – of zijn wettelijk vertegenwoordiger tijdens zijn minderjarigheid – is niet zelf bevoegd over de nalatenschap van zijn grootmoeder te procederen. Dat betekent dat het hof de bestreden vonnissen zou moeten vernietigen en [geïntimeerde1] alsnog niet-ontvankelijk zou moeten verklaren in zijn hoger beroep. Dat zou verder betekenen dat ook [appellante] niet-ontvankelijk is in de rechtsvordering die zij in reconventie heeft ingesteld tegen [geïntimeerde1] . Daar komt nog bij dat de procedure in reconventie een processueel ondeelbare rechtsverhouding betreft (vaststelling van de verdeling van de nalatenschap van erflaatster) en dat [appellante] bij de rechtbank alleen [geïntimeerde1] in die procedure heeft betrokken en niet [geïntimeerde2] .
3.3.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden en ter voorkoming van een verrassingsbeslissing partijen de gelegenheid geven zich hierover uit te laten.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
partijen kunnen zich op dinsdag 21 maart 2023 (roldatum) bij akte uitlaten als bedoeld in rov. 3.2. en 3.3. en op dinsdag 4 april 2023 bij antwoordakte reageren op de akte van de andere partij;
4.2.
houdt iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, R. Prakke-Nieuwenhuizen en M.L. van der Bel , en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2023.