ECLI:NL:GHARL:2023:190

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
200.305.583
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en woonlasten in het kader van echtscheiding met toepassing van Frans recht

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 januari 2023, gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie en woonlasten na een echtscheiding. De verzoekster, aangeduid als de vrouw, heeft in hoger beroep grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin haar verzoek om partneralimentatie werd afgewezen. De vrouw en de man, die in 1987 in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, hebben in 2020 een echtscheiding aangevraagd, die in 2021 is uitgesproken. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de partneralimentatie afgewezen en de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld. De vrouw verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de man te verplichten tot betaling van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en de helft van de hypotheeklasten van de boerderij in Frankrijk.

Het hof oordeelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te beslissen over de verzoeken, mede op basis van de nationaliteit van partijen. Het hof bevestigt dat de rechtbank Nederlands recht heeft toegepast voor de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, maar Frans recht voor de partneralimentatie. De vrouw heeft geen concrete inkomensgegevens overgelegd, waardoor het hof niet kan vaststellen dat haar inkomenspositie is verslechterd door de echtscheiding. De vrouw heeft nagelaten om voldoende bewijs te leveren van haar behoefte aan een bijdrage van de man. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, en wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.305.583 en 200.305.584
(zaaknummers rechtbank Gelderland 368797 en 377892)
beschikking van 10 januari 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.A. Spekschoor te Lochem,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. R. Mulder te Lichtenvoorde, gemeente Oost-Gelre.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank), van 16 juni 2021 en 25 oktober 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. De beschikking van 25 oktober 2021 wordt hierna ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 24 januari 2022;
  • het verweerschrift met producties en
  • een journaalbericht van mr. Mulder van 28 september 2022 met producties.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 21 oktober 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • mr. Spekschoor namens de vrouw en
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.
2.3.
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen een e-mailbericht van mr. Mulder van 4 november 2022.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn [in] 1987 gehuwd in gemeenschap van goederen.
3.2.
De man heeft op 7 april 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Het huwelijk van partijen is [in] 2021ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de (echtscheidings)beschikking van de rechtbank van 16 juni 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
  • het verzoek tot het vaststellen van partneralimentatie afgewezen,
  • de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld zoals bepaald onder rechtsoverweging 2.12 tot en met 2.33,
  • de proceskosten gecompenseerd, en
  • het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2.
De vrouw is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De eerste grief ziet op de partneralimentatie en de tweede grief ziet op de schulden en de woonlast.
De vrouw verzoekt het hof, na gedeeltelijke intrekking, de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover het de beslissing over de partneralimentatie en de woonlast betreft en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat:
I. de man met ingang van 1 september 2019 een bijdrage moet leveren in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met een bijdrage van € 1.500,- per maand en
II. de man aan de vrouw de helft van de maandelijkse hypotheeklast, oftewel € 885,70 per maand, voldoet met ingang van 16 augustus 2019 dan wel 7 april 2020 totdat de boerderij is verkocht en geleverd.
4.3.
De man voert verweer en hij verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroepschrift, dan wel haar verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking(en) te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

bevoegdheid en toepasselijk recht
5.1.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 lid 1 onder b Brussel II-bis [1] rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek gelet op de Nederlandse nationaliteit van partijen. Het hof acht zich bevoegd om kennis te nemen van de verzoeken die betrekking hebben op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Het hof baseert deze bevoegdheid op artikel 5 lid 1 van de Verordening huwelijksvermogensstelsels [2] . De bevoegdheid ten aanzien van de echtscheiding brengt met zich dat de Nederlandse rechter ook bevoegd is om te beslissen in zaken betreffende het huwelijksvermogensstelsel die met dat verzoek verband houden. Nu het verzoek om partneralimentatie als nevenverzoek is ingediend in de echtscheidingsprocedure, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 onder c van de Alimentatieverordening [3] eveneens rechtsmacht toe ten aanzien van dit verzoek.
5.2.
De rechtbank heeft op het verzoek met betrekking tot de verdeling Nederlands recht toegepast. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof Nederlands recht toepast.
Met betrekking tot de alimentatie heeft de rechtbank Frans recht toegepast. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof Frans recht toepast.
de verzoeken
5.3.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de verzoeken van de vrouw zijn ingegeven vanuit haar wens om een bijdrage te krijgen voor de woonlasten van de boerderij in Frankrijk. In dat kader wil zij dat de man de helft van de woonlasten of een bedrag aan partneralimentatie betaalt.
5.4.
De door de rechtbank genoemde (hypothecaire) last aan rente en aflossing van € 1.761,40 per maand is door partijen niet betwist. De man heeft zich ter zitting in hoger beroep wederom bereid verklaard een bijdrage van € 885,- per maand rechtstreeks aan de bank te betalen onder de voorwaarde dat hij geen partneralimentatie hoeft te betalen en de vrouw daartoe geen verzoek doet, ook niet in Frankrijk. Partijen zijn na de zitting in hoger beroep in de gelegenheid gesteld met elkaar in overleg te treden en nadere afspraken te maken en hebben daarvoor twee weken de tijd gevraagd. In het door de (advocaat van de) man overgelegde e-mailbericht van 4 november 2022 staat dat er geen enkele informatie en/of reactie van de zijde van de vrouw is gekomen. Van de advocaat van de vrouw heeft het hof geen verder bericht ontvangen. Ondanks dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt, gaat het hof ervan uit dat de man bereid is zijn toezegging na te komen en de helft van de woonlast voor zijn rekening zal nemen. Het is aan de vrouw om de man van de nodige informatie te voorzien zoals een bankrekeningnummer en codes. De man heeft hiertoe zelf al actie ondernomen door naar de bank in Frankrijk te gaan, maar vanwege de taalbarrière en het ontbreken van de benodigde gegevens (codes) komt hij hier zelf niet mee verder. De vrouw heeft zelf groot belang bij betaling van de helft van de woonlast door de man. Omdat de man bereid is te betalen maar dat zonder de medewerking van vrouw niet kan, zal het hof de man niet tot betaling veroordelen De tweede grief van de vrouw faalt in zoverre.
5.5.
Ten aanzien van de verzochte partneralimentatie naar Frans recht (prestation compensatoire) sluit het hof aan bij de overwegingen van de rechtbank. De prestation compensatoire is een geldsom die de ene echtgenoot aan de andere echtgenoot betaalt ter compensatie van de ongelijkheid in de leefomstandigheden tussen de twee echtgenoten die het eindigen van het huwelijk met zich meebrengt. Het doel is niet de situaties van de echtgenoten in financiële zin gelijk te trekken, maar een evenwicht te herstellen dat door de scheiding is verbroken door de economische en financiële verschillen die zijn ontstaan als gevolg van de gezamenlijke keuzes tijdens het huwelijk. Op grond van artikel 271 Code Civil wordt de prestation compensatoire vastgesteld overeenkomstig de behoefte van de echtgenoot aan wie deze wordt uitgekeerd en de middelen van de ander, rekening houdend met de situatie op het moment van de echtscheiding en de ontwikkeling daarvan in de voorzienbare toekomst.
5.6.
Het hof acht het volgende van belang. De vrouw is op de boerderij in Frankrijk blijven werken en genereert daar inkomsten, net als partijen voorheen gezamenlijk deden. Zij heeft echter geen concrete inkomensgegevens overgelegd. Gelet op het standpunt van de man dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, ligt het op haar weg om aan te tonen dat zij behoefte heeft aan een (aanvullende) bijdrage van de man. Ondanks het oordeel van de rechtbank, heeft de vrouw in hoger beroep wederom geen gegevens ingediend. Nu de vrouw heeft nagelaten om meer inzicht en duidelijkheid te verschaffen over haar behoefte en inkomenspositie, kan het hof niet dan wel onvoldoende vaststellen dat de inkomenspositie van de vrouw is verslechterd door de echtscheiding. De eerste grief van de vrouw faalt dan ook.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 25 oktober 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, J.B. de Groot en J.U.M. van der Werff, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 10 januari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Verordening (EG) Nr 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid.
2.Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 betreffende de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels.
3.Verordening (EG) nr. 4/2009 van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen.