ECLI:NL:GHARL:2023:1894

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
200.314.210/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming erkenning vaderschap en omgangsregeling in het belang van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van een kind door de man, die de verwekker is, en de verzoeken om vervangende toestemming van de moeder en een omgangsregeling. De moeder en de man hebben een relatie gehad, waaruit in 2010 hun kind is geboren. De man heeft het kind nooit erkend en de moeder oefent het ouderlijk gezag uit. De rechtbank Overijssel had eerder de verzoeken van de man afgewezen, omdat de erkenning de psychische stabiliteit van de moeder in gevaar zou brengen, wat negatieve gevolgen voor het kind zou kunnen hebben.

Het hof heeft de belangen van de man, de moeder en het kind afgewogen. Het hof concludeert dat de huidige stabiele situatie van het kind in gevaar komt als de man erkenning krijgt. De moeder heeft in het verleden te maken gehad met huiselijk geweld en de relatie met de man heeft onveilige situaties voor het kind gecreëerd. De bijzondere curator heeft ook aangegeven dat de psychische onrust van de moeder een negatieve impact op het kind kan hebben. Daarom heeft het hof de verzoeken van de man tot vervangende toestemming voor erkenning en tot het vaststellen van een omgangsregeling afgewezen, en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, omdat de procedure het uit de relatie van partijen geboren kind betreft. De beslissing benadrukt het belang van de stabiliteit en ontwikkeling van het kind, dat voorop staat in de overwegingen van het hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.314.210/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 274400)
beschikking van 2 maart 2023
inzake
[verzoeker](de man),
verblijvende in de penitentiaire inrichting te [plaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. J.F.C. Eliëns te Beek,
en
[verweerster](de moeder),
wonende op een geheim, voor het hof bekend adres,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. M.B. Beerentsen te Zwolle.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de bijzondere curator],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: de bijzondere curator.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord-Nederland, locatie Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 21 december 2021 en 19 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De laatstgenoemde beschikking is de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift ingekomen op 3 augustus 2022;
- een journaalbericht namens de man van 12 augustus 2022 met bijlage(n);
- het verweerschrift van de moeder;
- een journaalbericht namens de man van 3 oktober 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de man van 7 december 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht van de bijzondere curator van 27 januari 2023 met bijlage(n);
- een brief van de raad van 6 februari 2023;
- een journaalbericht namens de man van 10 februari 2023 met bijlage(n).
2.2
De na te noemen minderjarige [de minderjarige] heeft bij brief van 8 december 2022 aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 13 februari 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens is de bijzondere curator verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de man hebben een relatie met elkaar gehad. [in] 2010 is uit deze relatie [de minderjarige] geboren.
3.2
De man heeft [de minderjarige] niet erkend.
3.3
[de minderjarige] woont bij de moeder. De moeder oefent van rechtswege het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uit.
3.4
Bij de beschikking van 21 december 2021 van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, heeft de rechtbank de bijzondere curator benoemd en iedere verdere beslissing aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Vaststaat dat de man de verwekker is van [de minderjarige] .
4.2
Tussen partijen is in geschil de erkenning van [de minderjarige] . Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man om de toestemming van de moeder tot erkenning van [de minderjarige] te vervangen door de toestemming van de rechtbank afgewezen. De verzoeken van de man met betrekking tot het willen uitoefenen van gezamenlijk gezag over [de minderjarige] en tot vaststelling van een zorg- dan wel omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] heeft de rechtbank eveneens afgewezen. Tot slot heeft de rechtbank bepaald dat beide partijen de eigen kosten van het proces dragen.
4.3
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de door de rechtbank afgewezen verzoeken van de man alsnog toe te wijzen.
4.4
De moeder voert verweer en zij verzoekt de grieven van de man te verwerpen met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
4.5
Tijdens de zitting is namens de man verzocht om zijn verzoek ten aanzien van het vervangen van de toestemming van de moeder zo te lezen dat deze ook betrekking heeft op het vervangen van de toestemming van [de minderjarige] . [de minderjarige] is inmiddels 13 jaar oud, en stemt niet in met het verzoek, zodat ook daarvoor vervangende toestemming nodig is. De moeder voert verweer en stelt dat dit een nieuw verzoek is en dat dit in hoger beroep niet is toegestaan.

5.De motivering van de beslissing

Vervangende toestemming erkenning vaderschap
5.1
Ingevolge artikel 1:204 lid 3 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaar of ouder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon de verwekker van het kind is.
5.2
Voor de beantwoording van de vraag of in deze zaak de toestemming van de moeder kan worden vervangen, zoals de man verzoekt, komt het aan op een afweging van de belangen van de man, de moeder en [de minderjarige] bij de beoogde erkenning. Hierbij geldt als uitgangspunt dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie in rechte wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. De moeder heeft er daarnaast belang bij dat zij een ongestoorde relatie met haar kind kan hebben. Van schade aan de belangen van het kind in de zin van artikel 1:204 lid 3 BW is slechts sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s zijn dat het kind wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Een zekere emotionele weerstand van de moeder is onvoldoende om vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien duidelijk wordt dat de weerstand van de moeder negatieve gevolgen voor de positie van het kind met zich brengt.
5.3
Het hof is van oordeel dat de belangen van [de minderjarige] zich op dit moment verzetten tegen het verlenen van vervangende toestemming aan de man tot erkenning van [de minderjarige] . Het contact tussen de man en de moeder heeft in het verleden veel invloed gehad op het leven van [de minderjarige] . Er was sprake van een destructieve relatie tussen de ouders waarbinnen huiselijk geweld plaatsvond. Als gevolg daarvan zijn in de periodes waarin de man en de moeder contact met elkaar hadden onveilige situaties ontstaan voor [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft de afgelopen jaren hulpverlening nodig gehad om zich goed te kunnen ontwikkelen. Deze hulp is in positieve zin afgesloten en het gaat op dit moment goed met [de minderjarige] . De bijzondere curator vreest echter dat de huidige stabiele situatie wijzigt op het moment dat de man weer invloed heeft op het leven van de moeder en [de minderjarige] . De psychische onrust die dit bij de moeder veroorzaakt, zal zijn weerslag hebben op [de minderjarige] . Om de situatie voor [de minderjarige] stabiel te houden, heeft hij een moeder nodig die evenwichtig in het leven staat. De evenwichtigheid van de moeder wordt, als gevolg van alle voorvallen in het verleden, als wankel ingeschat. Het hof deelt de visie van de bijzondere curator en is van oordeel dat er reële risico’s bestaan dat [de minderjarige] wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling indien de man [de minderjarige] zal erkennen. De belangen van [de minderjarige] dienen zwaarder te wegen dan het belang van de man om [de minderjarige] te erkennen. Het hof zal daarom, net als de rechtbank, het verzoek van de man tot verlening van vervangende toestemming van de moeder tot erkenning van [de minderjarige] afwijzen.
5.4
Omdat het hof het verzoek van de man ten aanzien van de vervangende toestemming van de moeder afwijst, komt het hof niet toe aan de beoordeling van het verzoek van de man ten aanzien van de vervangende toestemming van [de minderjarige] .
Gezag
5.5
Ten aanzien van het verzoek van de man met betrekking tot het gezag sluit het hof aan bij het oordeel van de rechtbank. Het verzoek van de man zal daarom worden afgewezen.
Omgangsregeling
5.6
Tot slot dient het hof een oordeel te geven over het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] . Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind en artikel 24 lid 3 van het Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden.
5.7
Het hof zal het verzoek van de man om een omgangsregeling vast te stellen afwijzen. Gelet op wat het hof ten aanzien van de erkenning onder 5.3 heeft geoordeeld, acht het hof het vaststellen van een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] op dit moment in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Het belang van [de minderjarige] om zich rustig en onder stabiele omstandigheden te kunnen ontwikkelen, staat voorop. Daar komt bij dat [de minderjarige] al lange tijd geen contact heeft met de man en dat hij herhaaldelijk en gemotiveerd zijn weerstand heeft uitgesproken tegen contact met de man. Met betrekking tot het laatstgenoemde merkt het hof op dat, hoewel wat [de minderjarige] heeft aangegeven van belang is, dit geen doorslaggevende betekenis heeft gehad bij de afwijzing van het verzoek van de man om een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] vast te stellen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 19 mei 2022;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Koopman, Z.J. Oosting en L. van Dijk, bijgestaan door mr. L. Kiemel als griffier en is op 2 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.