ECLI:NL:GHARL:2023:1892

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
200.293.201/03
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in civiele procedure inzake omgangsregeling en ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 maart 2023 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker in een civiele procedure betreffende een omgangsregeling en ondertoezichtstelling. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de raadsheren M.A.F. Veenstra, J.G. Idsardi en C. Coster, die eerder betrokken waren bij de behandeling van de zaak. De verzoeker stelde dat de gewraakte rechters vooringenomenheid toonden door een proces-verbaal op te maken en dit te verzenden naar de raad voor de kinderbescherming zonder de partijen hierover te informeren. De wrakingskamer oordeelde dat het hof het proces-verbaal kon en moest opmaken, ongeacht het verzoek van de raad, en dat de raad als belanghebbende diende te worden aangemerkt. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees voor partijdigheid van de rechters niet objectief gerechtvaardigd was. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof 200.293.201/03
beslissing van 3 maart 2023
op het verzoek van:
[verzoeker],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoeker in het wrakingsincident,
verder te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. L.L. Schipper-Heikens te Den Haag,
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:
mrs. M.A.F. Veenstra, J.G. Idsardi en C. Coster,
raadsheren in dit hof, locatie Leeuwarden.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij de afdeling civiel recht van het hof is onder zaaknummers 200.293.201/01 en 200.311.778/01 een procedure betreffende de omgangsregeling en een ondertoezichtstelling aanhangig tussen verzoeker en [naam1] , hierna: de vrouw, die bijgestaan wordt door mr. F.A. de Munnik-Hoogendoorn te Dronten.
1.2
Op 9 november 2022 heeft een mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden voor de civiele kamer van dit hof die werd gevormd door de gewraakte raadsheren. Van die behandeling is later een proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Vervolgens hebben die raadsheren op 12 januari 2023 een beschikking gegeven waarin de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank van 18 maart 2022 betreffende de ondertoezichtstelling is bekrachtigd en de beslissing over de omgangsregeling is aangehouden.
1.3
Verzoeker heeft daarna bij verzoekschrift, ingekomen op 2 februari 2023, genoemde drie raadsheren gewraakt.
1.4
Mede namens mrs. Idsardi en Coster heeft mr. Veenstra bij brief, ingekomen op 6 februari 2023, laten weten dat zij niet berusten in de wraking.
1.5
Ter zitting van 17 februari 2023 is voornoemd wrakingsverzoek gelijktijdig met het wrakingsverzoek van 16 januari 2023 met zaaknummer 200.293.201/02 behandeld door de wrakingskamer. Verzoeker is bij deze behandeling verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Voorts zijn verschenen de vrouw en haar advocaat. De gewraakte raadsheren zijn niet verschenen. Verzoeker en mr. Schipper-Heikens hebben het verzoek mondeling toegelicht.

2.De beoordeling van het verzoek

Ontvankelijkheid
2.1
Het verzoek tot wraking is tijdig ingediend en verzoeker is ontvankelijk.
De gronden van het wrakingsverzoek
2.2
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek het volgende ten grondslag gelegd:
In bovengenoemde zaak heeft de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) op 28 november 2022 een afschrift van het proces-verbaal opgevraagd van de mondelinge behandeling op 9 november 2022. De raad heeft partijen niet van dit verzoek en de reden daarvoor op de hoogte gesteld. Het hof heeft partijen niet van de reden van het verzoek van de raad op de hoogte gebracht, noch hun mening gevraagd, maar enkel daarvan mededeling gedaan door opneming van het verzoek in het roljournaal. Navraag bij de griffie leerde dat de raad dit had opgevraagd in verband met een klacht van verzoeker. Verzoeker heeft op 23 januari 2023 per e-mail bezwaar gemaakt tegen het verzoek van de raad omdat de raad geen belanghebbende was in de procedure, maar informant, en daarom niet bevoegd was een dergelijk verzoek te doen. Partijen hebben het proces-verbaal niet opgevraagd. Het hof heeft het bezwaar ongemotiveerd afgewezen en heeft daarbij aan verzoeker bericht dat het hof in de e-mail van verzoeker geen aanleiding heeft gezien het proces-verbaal niet mede in afschrift te sturen aan de raad. Dit terwijl het hof zijn werkzaamheden had moeten neerleggen in afwachting van de beslissing van de wrakingskamer op het wrakingsverzoek van 16 januari 2023. Gezien het voorgaande wrakingsverzoek, de bekendheid van het hof met de verstoorde verstandhouding tussen de verzoeker en de raad, geeft de beslissing van het hof naar objectieve maatstaven gemeten blijk van vooringenomenheid van de rechters, dan wel wekt het de schijn daarvan.
Het standpunt van verweerders
2.3
Mede namens de andere raadsheren heeft mr. Veenstra bij brief ingekomen op 6 februari 2023 geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek. Daarbij is aangevoerd dat het proces-verbaal is opgemaakt omdat de verzoeker in zijn eerste wrakingsverzoek klaagt over de bejegening tijdens de zitting. Ook los van het verzoek van een belanghebbende kan het hof een proces-verbaal opmaken. De raad was aanwezig ter zitting en uit de wet (artikel 810 Rv) en het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven (artikel 2.4.7) vloeit voort dat de raad de processtukken in afschrift ontvangt.
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek
2.4
Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 36 Rv haar de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
2.5
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat dit het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
2.6
De wrakingskamer is van oordeel dat het opmaken van het proces-verbaal van de zitting van 9 november 2022 en het verzenden daarvan aan de raad niet de conclusie rechtvaardigt dat de gewraakte raadsheren een vooringenomenheid jegens de verzoeker koesteren, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. In het kader van de voorgaande wraking van verzoeker (zaaknummer 200.293.201/02) die zich mede richt op wat er op de zitting van 9 november 2022 heeft plaatsgevonden, heeft het hof namelijk het proces-verbaal van die zitting kunnen en moeten opmaken, ongeacht of de raad (op 28 november 2022) al dan niet om het proces-verbaal had mogen vragen, en aan partijen moeten toesturen. Daarbij past dat het proces-verbaal niet na het verzoek van de raad, maar pas na de wraking van 16 januari 2023 is verstuurd, te weten op 26 januari 2023. Los van die wraking, had het hof ambtshalve een proces-verbaal mogen opmaken, al dan niet op verzoek van een belanghebbende.
Ter zitting van de wrakingskamer is gebleken dat het bezwaar van verzoeker met name betreft de verzending van het proces-verbaal aan de raad. Uit de artikelen 90, 279 en 362 Rv volgt dat het proces-verbaal niet alleen aan de man en de vrouw maar eveneens aan de raad gezonden diende te worden, omdat de raad, anders dan verzoeker heeft betoogd, niet als informant, maar als belanghebbende bij het verzoek tot ondertoezichtstelling (door een ouder) diende te worden aangemerkt (zie de memorie van toelichting op artikel 1:255 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, Kamerstukken II 2008/09, 32 015, nr. 3, p. 23).
Het eerste wrakingsverzoek brengt overigens niet mee dat het hof het opmaken van het proces-verbaal en toezending achterwege had moeten laten tot na de beslissing op het wrakingsverzoek, juist omdat het proces-verbaal voor de beoordeling van dat wrakingsverzoek van belang is en het hier niet gaat om handelingen die als gevolg van het wrakingsverzoek en tot de afdoening daarvan, niet mogen worden verricht. De verstoorde verhoudingen tussen de verzoeker en de raad staan daaraan niet in de weg.
2.7
Het vorenstaande brengt met zich dat de wrakingskamer het verzoek tot wraking van genoemde raadsheren zal afwijzen.

3.De beslissing

De wrakingskamer van het gerechtshof:
wijst het verzoek tot wraking van mrs. Veenstra, Idsardi en Coster af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. L.J. Hofstra, W.F. Boele en L. van Dijk, leden van de wrakingskamer, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2023.