ECLI:NL:GHARL:2023:1883

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
200.293.201/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in civiele procedure betreffende omgangsregeling en ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters M.A.F. Veenstra, J.G. Idsardi en C. Coster van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het wrakingsverzoek is ingediend meer dan twee maanden na de zitting van 9 november 2022, waar een mondelinge behandeling plaatsvond in een civiele procedure over een omgangsregeling en ondertoezichtstelling. Verzoeker heeft verklaard dat hij de rechters niet ter zitting heeft gewraakt omdat het nog niet duidelijk was hoe de beslissing zou uitvallen. Het wrakingsverzoek is gebaseerd op de inhoud van de tussenbeschikking van 12 januari 2023, waarin de beslissing van de kinderrechter werd bekrachtigd en de omgangsregeling werd aangehouden. Verzoeker stelt dat de motivering van deze beschikking blijk geeft van vooringenomenheid van de rechters.

De wrakingskamer heeft geoordeeld dat het wrakingsverzoek voor zover het betrekking heeft op de zitting van 9 november 2022 niet tijdig is ingediend. Verzoeker had de mogelijkheid om de rechters op dat moment te wraken, maar heeft ervoor gekozen dit niet te doen. De wrakingskamer heeft verder vastgesteld dat de gronden van het wrakingsverzoek voornamelijk betrekking hebben op de inhoud van de tussenbeschikking en dat het middel van wraking geen verkapt rechtsmiddel kan zijn tegen onwelgevallige beslissingen van de rechter. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid van de rechters en heeft het verzoek tot wraking afgewezen.

De beslissing van de wrakingskamer is op 3 maart 2023 openbaar uitgesproken, waarbij verzoeker niet-ontvankelijk is verklaard in zijn wrakingsverzoek voor zover dit ziet op de zitting van 9 november 2022, en het verzoek tot wraking van de rechters voor het overige is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof 200.293.201/02
beslissing van 3 maart 2023
op het verzoek van:
[verzoeker],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoeker in het wrakingsincident,
verder te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. L.L. Schipper-Heikens te Den Haag,
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:
mrs. M.A.F. Veenstra, J.G. Idsardi en C. Coster,
raadsheren in dit hof, locatie Leeuwarden.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij de afdeling civiel recht van het hof is onder zaaknummers 200.293.201/01 en 200.311.778/01 een procedure betreffende de omgangsregeling en een ondertoezichtstelling aanhangig tussen verzoeker en [naam1] , hierna: de vrouw, die bijgestaan wordt door mr. F.A. de Munnik-Hoogendoorn te Dronten.
1.2
Op 9 november 2022 heeft een mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden voor de civiele kamer van dit hof die werd gevormd door de gewraakte raadsheren. Van die behandeling is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Vervolgens hebben die raadsheren op 12 januari 2023 een beschikking gegeven waarin de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel van 18 maart 2022 betreffende de ondertoezichtstelling is bekrachtigd en de beslissing over de omgangsregeling is aangehouden.
1.3
Verzoeker heeft daarna bij verzoekschrift van 16 januari 2023 genoemde drie raadsheren gewraakt.
1.4
Mede namens mrs. Idsardi en Coster heeft mr. Veenstra, bij brief ingekomen op 31 januari 2023, laten weten dat zij niet berusten in de wraking.
1.5
Ter zitting van 17 februari 2023 is voornoemd wrakingsverzoek gelijktijdig met het wrakingsverzoek met zaaknummer 200.293.201/03 behandeld door de wrakingskamer. Verzoeker is bij deze behandeling verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Voorts zijn verschenen de vrouw en haar advocaat. De gewraakte raadsheren zijn niet verschenen. Verzoeker en mr. Schipper-Heikens hebben het verzoek mondeling toegelicht.

2.De beoordeling van het verzoek

De gronden van het wrakingsverzoek
2.1
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek het volgende ten grondslag gelegd:
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt weliswaar mee dat een rechterlijke tussenbeschikking als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking, maar in dit geval kan de motivering van de tussenbeschikking van 12 januari 2023 in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders worden verstaan dan als blijk van de vooringenomenheid van voornoemde rechters. In dat verband heeft verzoeker een uiteenzetting gegeven van wat voorafgaand en tijdens de zitting heeft plaatsgevonden. Wat betreft de tussenbeschikking klaagt verzoeker dat het hof daarin het advies van de raad voor de kinderbescherming (de raad) om verzoeker een emotieregulatie-training te laten volgen, heeft overgenomen. Dit terwijl dat advies gebaseerd is op stukken van het Leger des Heils en op een verslaglegging van Trias ondanks dat meerdere klachten van verzoeker tegen Trias gegrond zijn verklaard. Van de stukken van het Leger des Heils werd hem tijdens de zitting desgevraagd een kopie geweigerd, bij gelegenheid waarvan zijn advocaat ‘de mond werd gesnoerd’. Daarnaast baseerde het hof het opleggen van de training op de houding van verzoeker ter zitting terwijl de rechters daar zelf aandeel in hadden door de onaangekondigde aanwezigheid van de politie in de zittingzaal. Dat aandeel bestaat daaruit dat de raadsheren niet ingrepen toen de politie onnodig provoceerde, zij geen tijdige uitleg gaven voor de aanwezigheid van de politie en waarom de zitting in Zwolle werd gehouden, zij geen gevolgtrekking verbonden aan het bezwaar van verzoeker tegen aanwezigheid van de raadsmedewerker in verband met de aanvaring met deze medewerker na de vorige zitting, zij weigerden een kopie te verstrekken van het door de raad genoemde schrijven van het Leger des Heils waardoor hem het recht op hoor en wederhoor is ontnomen, en zij de vrouw geen kritische vragen hebben gesteld. Verzoeker klaagt verder dat hij in de tussenbeschikking verantwoordelijk wordt gehouden voor de beëindiging van de omgang en dat het hof niets heeft overwogen over de situatie bij Trias en het Leger des Heils en het handelen van de raad en de moeder en haar familie.
Het standpunt van verweerders
2.2
De gewraakte raadsheren hebben in hun reactie op het wrakingsverzoek geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring. Daartoe is onder meer het volgende aangevoerd. De de-escalatie bij aanvang van de zitting heeft plaatsgevonden door het gesprek over de aanwezigheid van de parketpolitie niet aan te gaan op het moment dat iedereen door elkaar stond te praten bij de ingang van de zittingszaal. Er is voor gekozen iedereen eerst te laten zitten en tot rust te laten komen zodat de uitleg over de aanwezigheid van de parketpolitie door iedereen gehoord en ontvangen kon worden. De stukken van het Leger des Heils die volgens de heer [verzoeker] aan het hof toegestuurd zijn, zijn bij het hof niet bekend. Dit is ook gezegd tijdens de zitting.
De ervaringen die verzoeker heeft gehad met de familie van de moeder van zijn zoon en diverse organisaties, zoals de rechtspraak, Trias, Leger des Heils, politie en raad, komen voor een groot deel in het dossier naar voren. Verzoeker en zijn advocaat hebben deze ervaringen ter zitting nader kunnen toelichten. Het is niet correct dat er tijdens de zitting personen de mond zouden zijn gesnoerd; wel hebben er procedurele interventies plaatsgevonden daar waar personen door elkaar spraken, anderen onderbraken of voor hun beurt spraken. Vanwege de emoties die er bij meerdere aanwezigen speelden, is een zodanige interventie enkele malen nodig geweest om de rust te bewaren en iedereen de mogelijkheid te geven naar voren te brengen wat hij of zij graag wilde.
De beoordeling
2.3
Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 36 Rv haar de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen. Op grond van artikel 37 lid 1 Rv dient een wrakingsverzoek te worden gedaan zodra die feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden.
2.4
Het wrakingsverzoek van verzoeker heeft deels betrekking op feiten en omstandigheden die zich volgens hem op de zitting op 9 november 2022 hebben voorgedaan. Het wrakingsverzoek is daarmee meer dan twee maanden na de zitting ingediend. Voor zover het wrakingsverzoek ziet op wat tijdens de zitting heeft plaatsgevonden, is het daarom niet tijdig gedaan. Niet is gesteld of gebleken van feiten of omstandigheden die aan eerdere indiening daarvan in de weg stonden, integendeel: het niet wraken van de raadsheren is een bewuste keuze geweest. De advocaat van verzoeker heeft immers verklaard dat zij tijdens de zitting meermalen heeft overwogen om het hof te wraken en daarover overleg heeft gehad met verzoeker, maar dat daarvoor uiteindelijk niet is gekozen omdat op dat moment nog niet duidelijk was hoe de beslissing van het hof zou komen te luiden. Dat brengt mee dat verzoeker in zijn wrakingsverzoek voor zover het de behandeling ter zitting betreft niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2.5
Voor de verdere beoordeling van het wrakingsverzoek geldt het volgende.
Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter, is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat dit het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
2.6
De redenen die verzoeker verder aan het wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, zijn terug te voeren op bezwaren die hij heeft tegen de inhoud van de (tussen)beschikking van 12 januari 2023 en de wijze waarop die beschikking tot stand is gekomen. Het behoort tot de taak van de rechter om, gaande de procedure (tussen)beslissingen te nemen over de inrichting van de procedure, de voortgang, de dossiervorming, de vaststaande feiten, de waardering van bewijs, bewijsopdrachten en dergelijke. Verzoeker kan en heeft deze als beslissingen in zijn nadeel ervaren. Het middel van wraking kan, zoals verzoeker ook onderkent, echter geen verkapt rechtsmiddel zijn tegen voor hem onwelgevallige beslissingen van de rechter. Tegen de (motivering van de) beslissingen zelf en/of de gestelde schending van het recht op hoor en wederhoor kan desgewenst te zijner tijd in cassatie worden opgekomen. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of genoemde beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motiveringen inhoudelijk juist zijn, maar te onderzoeken of deze beslissingen en motiveringen feiten en omstandigheden opleveren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Slechts indien de door de het hof genomen beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat redelijkerwijs daarvoor geen andere verklaring dan vooringenomenheid is te geven, bestaat aanleiding om op inhoudelijke gronden bij het hof vooringenomenheid te vermoeden.
2.7
De wrakingskamer is van oordeel dat uit de (motivering van) de beslissing(en) van het hof op grond waarvan het wrakingsverzoek is gedaan geen aanwijzingen kunnen worden afgeleid dat aan het nemen van de beslissingen geen ander motief ten grondslag heeft gelegen dan vooringenomenheid, althans dat die schijn redelijkerwijs is gewekt. Noch in die beslissing op zichzelf, noch in samenhang met het verhandelde ter zitting vindt het hof een objectief gerechtvaardigde aanwijzing van vooringenomenheid van de desbetreffende raadsheren. De omstandigheid dat het hof in de tussenbeschikking een bepaalde betekenis heeft toegekend aan de houding van verzoeker ter zitting betekent niet dat er sprake is van vooringenomenheid. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat het hof in de tussenbeschikking (nog) geen overwegingen heeft gewijd aan wat verzoeker heeft aangevoerd over de situatie bij Trias en het Leger des Heils en het handelen van de raad en de moeder en haar familie.
2.8
Nu verder niet van feiten of omstandigheden is gebleken die blijk geven van enige vooringenomenheid en evenmin van feiten en omstandigheden die objectief gezien die schijn wekken, zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking voor het overige afwijzen.

3.De beslissing

De wrakingskamer van het gerechtshof:
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek voor zover dit ziet op het verloop van de zitting van 9 november 2022;
wijst het verzoek tot wraking van mrs. Veenstra, Idsardi en Coster voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. L.J. Hofstra, W.F. Boele en L. van Dijk, leden van de wrakingskamer, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2023.