ECLI:NL:GHARL:2023:1865

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
200.313.224/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing van kinderen naar de regio Utrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met haar kinderen naar de regio Utrecht. De moeder en de vader zijn gescheiden en hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun twee minderjarige kinderen. De moeder heeft verzocht om toestemming om met de kinderen te verhuizen, omdat zij een relatie heeft met een zakenpartner in Utrecht en daar een bedrijf heeft opgericht. De vader heeft verweer gevoerd en verzocht om de huidige zorgregeling te wijzigen.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren. De moeder heeft haar verzoek onderbouwd met argumenten over haar werk en persoonlijke situatie, maar het hof heeft geoordeeld dat de noodzaak voor de verhuizing onvoldoende is aangetoond. Het hof heeft de belangen van de kinderen, in het bijzonder die van de kwetsbare [de minderjarige1], zwaarder laten wegen dan de belangen van de moeder om te verhuizen. De huidige zorg- en hulpverlening voor de kinderen in hun vertrouwde omgeving is cruciaal, en de moeder heeft niet voldoende aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk is voor haar welzijn.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland bekrachtigd, waarbij het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor de verhuizing is afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, aangezien de partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de uit hun huwelijk geboren kinderen betreft.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.313.224/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 138553)
beschikking van 2 maart 2023
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. J.I. Dierkx te Amsterdam,
en
[verweerder](de vader),
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. J. de Graaf-Bakker te Emmen.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 14 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 11 juli 2022;
- een journaalbericht namens de moeder van 1 augustus 2022 met bijlage(n);
- het verweerschrift met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 9 januari 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 19 januari 2023 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 januari 2023 plaatsgevonden. De moeder en de vader zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Beide advocaten hebben mede het woord gevoerd aan de hand van de door hen overgelegde pleitaantekeningen.
2.3
Ter zitting heeft het hof de ouders in de gelegenheid gesteld om het verslag met betrekking tot nadere diagnostiek van de hierna nader te noemen [de minderjarige1] voor de voorjaarsvakantie (eind februari 2023) bij het hof in te dienen. Het hof heeft tevens aangekondigd op 2 maart 2023 uitspraak te zullen doen. Het hof heeft geen nadere stukken van de ouders meer ontvangen. Nu het hof, zoals hierna zal blijken, het betreffende verslag ook niet nodig heeft voor de beoordeling van het verzoek van de moeder, zal het hof heden uitspraak doen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn [in] 2016 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 28 april 2021 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 7 juni 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2018;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2019.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen.
De kinderen hebben sinds het uiteengaan van de ouders hun hoofdverblijf bij de moeder.
3.3
In het kader van de echtscheiding hebben de ouders een ouderschapsplan opgesteld, waarin zij - voor zover hier van belang - het volgende hebben afgesproken:
- de kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder en zullen op haar adres in het
bevolkingsregister van de gemeente ingeschreven staan;
- bij een voorgenomen verhuizing buiten de gemeente Emmen zullen de ouders vooraf met elkaar in overleg treden. Indien geen toestemming voor een verhuizing buiten de gemeente Emmen wordt verleend door de andere ouder, zal de ouder die wil verhuizen vervangende toestemming aan de rechter vragen;
- de kinderen zullen om het weekend van vrijdag tot en met zondag bij de vader verblijven. De tijden worden in onderling overleg vastgesteld. Met deze regeling zullen de ouders flexibel omgaan;
- de vakanties en feestdagen worden verdeeld in onderling overleg.
3.4
In eerste aanleg heeft de moeder verzocht haar vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] naar de regio Utrecht, althans de provincie Utrecht te verhuizen. De vader heeft verweer gevoerd en bij zelfstandige verzoeken het volgende verzocht:
- de beschikking van de rechtbank van 28 april 2021, c.q. het door de ouders ondertekende ouderschapsplan, te wijzigen en te bepalen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] om de week, van vrijdagmiddag 13:30 uur tot maandagavond 18:00 uur, bij de vader zullen verblijven met ingang van het eerste omgangsweekend volgend op de beschikking;
- voorwaardelijk, voor het geval de moeder zonder de kinderen naar de regio Utrecht, althans de provincie Utrecht, wenst te verhuizen: het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader te bepalen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen te mogen verhuizen naar de regio Utrecht, althans de provincie Utrecht, afgewezen.
Verder heeft de rechtbank de zorgregeling gewijzigd in die zin dat de kinderen voortaan eens in de veertien dagen van vrijdag 13.30 uur tot maandag 18.00 uur bij de vader zullen verblijven.
De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De moeder komt met drie grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
I. haar vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te verhuizen naar de regio Utrecht, althans de provincie Utrecht;
II. de vader te veroordelen in de voldoening van de kosten van deze procedure.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking, zo nodig met verbetering van gronden, te bekrachtigen en te bepalen dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
5.2
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
5.3
Overeenkomstig vaste rechtspraak dient het hof bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.4
De ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen.
5.5
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting is het hof evenals de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming om met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te verhuizen naar de regio Utrecht, althans de provincie Utrecht, moet worden afgewezen. Het hof onderschrijft de motivering van de rechtbank en maakt de overwegingen van de rechtbank, na eigen onderzoek, tot de zijne. Het hof voegt hieraan het volgende toe.
5.6
De moeder heeft naar het oordeel van het hof - mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de vader - onvoldoende onderbouwd dat haar belang met zich brengt dat vervangende toestemming moet worden verleend voor een verhuizing naar de regio/provincie Utrecht. In het bijzonder heeft zij de noodzaak om te verhuizen naar de regio/provincie Utrecht onvoldoende onderbouwd.
5.7
De moeder heeft in eerste aanleg als voornaamste reden om met de kinderen naar de regio Utrecht te willen verhuizen aangevoerd dat zij sinds juli 2021 met [naam1] (verder: [naam1] ) een bedrijf heeft: [naam2] B.V. (verder het bedrijf). Dit is een organisatieadviesbureau dat, zo stelt de moeder, fysieke en online coaching sessies verzorgt gericht op persoonlijke ontwikkeling en mindset, sales en in dat kader ook trainingen en cursussen ontwikkelt. Het zakelijke netwerk bevindt zich volgens de moeder met name in en rondom de regio Utrecht. Vanaf 2022 hebben de moeder en [naam1] een locatie in de regio Utrecht, vanwaar zij diverse werkzaamheden willen uitvoeren. De regio Zuid-Oost Drenthe is voor hun cliënten en zakelijk netwerk lastig te bereiken en heeft minder potentiële klanten. Bovendien is het vanuit deze regio lastiger om diverse werkzaamheden ten behoeve van het bedrijf uit te voeren, aldus de moeder.
Volgens het verzoekschrift in eerste aanleg van 23 december 2021 is [naam1] de zakenpartner van de moeder en woont hij in (de buurt van) Utrecht. In hoger beroep heeft de moeder verklaard dat [naam1] inmiddels ook haar liefdespartner is en heeft ze als voornaamste reden om te willen verhuizen aangevoerd dat zij al een geruime tijd een relatie met [naam1] heeft, met hem een vast bestaan wenst op te bouwen en dat het haar intentie is om met de kinderen bij hem in te trekken als haar toestemming wordt verleend om te verhuizen.
5.8
Voor het hof is onvoldoende duidelijk geworden op welke manier de werkzaamheden voor het bedrijf door de moeder en [naam1] zijn ingericht. Zo heeft de moeder onvoldoende onderbouwd dat het noodzakelijk is dat zij nagenoeg altijd (in beginsel vijf dagen per week) fysiek aanwezig moet zijn in Utrecht.
Ook is voor het hof niet duidelijk geworden waarom de moeder direct na de echtscheiding een bedrijf in Utrecht heeft opgericht en waarom zij niet in de omgeving van haar woonplaats in Drenthe een baan heeft gezocht of een bedrijf heeft opgericht. Dat er in Drenthe geen soortgelijk werk te vinden zou zijn als dat zij nu doet binnen het bedrijf, doet – los van de vraag of deze stelling juist is – niet af aan het feit dat de moeder ook andersoortig werk zou kunnen zoeken waarnaar wel vraag is in de omgeving Drenthe (de moeder is, zo heeft zij ter zitting in eerste aanleg verklaard, sinds 2009 fotograaf geweest en zij is zich later gaan toeleggen op persoonlijke ontwikkeling, waarop het bedrijf zich ook richt).
Het hof acht verder de wens van de moeder om met [naam1] een vast bestaan op te kunnen bouwen op zichzelf invoelbaar, maar de moeder heeft onvoldoende onderbouwd waarom zij het door haar gewenste vaste bestaan met [naam1] uitsluitend in de regio Utrecht zou kunnen opbouwen en niet meer in de omgeving van haar huidige woonplaats (en die van de vader en de kinderen). Niet is gebleken dat de moeder (met [naam1] ) de mogelijkheden heeft onderzocht dat [naam1] richting Drenthe zou verhuizen en daar werk zou zoeken of (al dan niet met de moeder samen) een bedrijf zou oprichten passend in die regio. Dat de familie van [naam1] zoals de moeder heeft gesteld in de omgeving Utrecht woont maakt niet dat het vaste bestaan enkel in die omgeving opgebouwd zou kunnen worden: andersom geldt immers ook dat de familie van de moeder in de regio Zuid-Oost Drenthe woont en blijft wonen.
5.9
Bovendien weegt voor het hof in dit geval naast het belang van [de minderjarige2] in het bijzonder ook het belang van [de minderjarige1] om in zijn huidige omgeving te blijven wonen zwaarder dan het belang van de moeder om naar de regio Utrecht te verhuizen voor haar werk en haar relatie met [naam1] (en haar welzijn, waarna het hof hierna op zal ingaan). [de minderjarige1] is namelijk een kwetsbare, vierjarige jongen die sinds begin 2021 onder behandeling staat bij Yorneo en verschillende vormen van hulpverlening ontvangt. [de minderjarige1] is naar Yorneo verwezen in verband met achterblijvende spraak-/taalontwikkeling. Beide ouders maken zich zorgen over het gedrag en de ontwikkeling van [de minderjarige1] en beiden zijn betrokken bij het behandeltraject. Uit de behandelbrief van het Medisch Orthopedagogisch Centrum van Yorneo van 29 oktober 2021 blijkt dat het behandelteam gedrag bij [de minderjarige1] ziet dat doet denken aan een autismespectrumstoornis. [de minderjarige1] lijkt dingen anders te ervaren dan zijn omgeving. Hij heeft veel behoefte aan patronen. Hij heeft moeite met communicatie en met overgangen. Hij kan om ogenschijnlijke kleine dingen heel boos worden. Momenteel wordt nadere diagnostiek verricht naar de vraag of er sprake is van een autismespectrumstoornis of hoogbegaafdheid. [de minderjarige1] heeft vanwege zijn problematiek extra veel aandacht en zorg nodig, zowel van beide ouders zelf als van de hulpverleners en op school: [de minderjarige1] heeft speciaal basisonderwijs nodig. Medio 2022 is [de minderjarige1] gestart bij Kinderdagcentrum [naam3] in [plaats1] .
In Utrecht is weliswaar een instantie aanwezig die gelijkwaardige hulpverlening kan bieden, maar de moeder heeft niet aangetoond dat ook op korte termijn gestart kan worden met de voor [de minderjarige1] benodigde hulpverlening en dat hij op een kinderdagcentrum of een school met speciaal basisonderwijs terecht kan. De door de moeder overgelegde algemene informatie van de hulpverleningsorganisatie [naam4] in Utrecht - welke informatie de moeder pas na de bestreden beschikking bij [naam4] heeft opgevraagd - is onvoldoende. Bovendien acht het hof het niet in het belang van [de minderjarige1] en zijn kwetsbaarheid als het huidige, volledig vormgegeven, hulpverleningstraject dat al twee jaar loopt, doorbroken wordt en [de minderjarige1] bij een andere organisatie opnieuw vertrouwd moet raken en de hulpverlening opnieuw ingericht dient te worden, zonder dat duidelijk is wat dat betekent voor zijn problematiek en ontwikkeling.
Daarbij komt dat als [de minderjarige1] in Utrecht een behandeltraject zou gaan volgen, de betrokkenheid van de vader minder passend zou worden, in die zin dat de vader niet gemakkelijk fysiek aan een overleg kan deelnemen. Met betrekking tot de stelling van de moeder dat de vader online kan deelnemen aan bijvoorbeeld besprekingen met de hulpverlening, overweegt het hof dat dergelijke betrokkenheid anders is dan de mogelijkheid om fysiek aanwezig te zijn en op die manier betrokkenheid te tonen.
5.1
Voor zover de moeder stelt dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] al vaker uit hun vertrouwde omgeving zijn gehaald omdat zij al meerdere keren met de moeder zijn verhuisd, merkt het hof op dat deze verhuizingen steeds in de nabije omgeving van hun oorspronkelijke woonplaats waren en in de nabijheid van hun familie, opvang en overige activiteiten, en dat dit dus wat anders is dan een verhuizing naar de regio Utrecht.
5.11
De moeder stelt voorts dat de noodzaak van de verhuizing is gelegen in haar emotionele gesteldheid. Zij voelt zich naar eigen zeggen al langere tijd zeer ongelukkig in Drenthe. Dat dat zodanig zou zijn dat een verhuizing naar Utrecht noodzakelijk zou zijn, heeft de moeder echter onvoldoende onderbouwd tegen de achtergrond dat zij niet alleen tijdens het huwelijk in Drenthe heeft gewoond maar ook een groot deel van haar leven. De moeder heeft enkel een brief van de huisarts van 17 juni 2022 overgelegd. Los van het feit dat deze brief pas na de bestreden beschikking is opgesteld, acht het hof (de inhoud van) deze brief te summier om te concluderen dat er vanwege de emotionele gesteldheid van de moeder een noodzaak bestaat om te verhuizen naar een andere regio dan Zuid-Oost Drenthe.
5.12
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat het belang van de moeder om naar (de regio/provincie) Utrecht te verhuizen niet zwaarder weegt dan het belang van de vader om de situatie ongewijzigd te laten en het belang van de kinderen om in hun vertrouwde omgeving te blijven wonen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de uit dat huwelijk geboren kinderen betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 14 april 2022;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, M.A.F. Veenstra en P. van Eijk, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 2 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.