ECLI:NL:GHARL:2023:1859

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
21-000423-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door excessieve snelheidsoverschrijding

Op 8 maart 2023 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een verkeersongeval dat plaatsvond op 29 november 2019, waarbij twee personen om het leven kwamen en een derde zwaar gewond raakte. De verdachte, bestuurder van een Land Rover, reed met een snelheid tussen de 102 en 139 kilometer per uur op een weg waar de maximumsnelheid 70 kilometer per uur was. Het hof oordeelde dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, wat leidde tot het fatale ongeval. De advocaat-generaal had gevorderd om het vonnis van de rechtbank te bevestigen, maar met een zwaardere straf. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde de verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden op, evenals een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 5 jaar. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden, en oordeelde dat de opgelegde straffen niet in verhouding stonden tot de gepleegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000423-22
Uitspraak d.d.: 8 maart 2023
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank
Midden-Nederland van 2 februari 2022 met parketnummer 16-289332-19
in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende te [woonplaats]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep met uitzondering van de strafoplegging en oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. A.C. Vingerling, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primairhij, op of omstreeks 29 november 2019, te [plaats 1]
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, te weten [straat 1] en/of [straat 2] , komende uit de richting van [straat 3] en gaande in de richting van [straat 4] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met een (zeer) hoge snelheid, te weten een snelheid gelegen tussen 102 kilometer per uur en 139 kilometer per uur, althans met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 70 kilometer per uur en/of gelet op de situatie ter plaatse verantwoord was te rijden en/of
- ( daarbij) niet, althans in onvoldoende mate te letten en/of is blijven letten op het direct voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg en/of
- zich er (daarbij) niet, althans niet tijdig en/of in onvoldoende mate van te vergewissen dat de bestuurder van een Toyota Aygo, te weten [persoon 1] , doende was voornoemde [straat 1] en/of [straat 2] - gezien verdachtes (rij)richting van rechts naar links - over te steken, althans die zich (daartoe) op [straat 1] bevond en/of
- ter hoogte van voornoemde kruising, in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig te regelen dat hij, verdachte, in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand die hij, verdachte, die weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- ( vervolgens) tegen voornoemde Toyota Aygo te botsen en/of te rijden, waardoor een ander te weten [persoon 1] (zijnde bestuurder van de Toyota Aygo), werd gedood en/of
[persoon 2] (zijnde passagier van de Toyota Aygo), werd gedood en/of [persoon 3] (zijnde bijrijder van de Toyota Aygo), zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenbloeding en/of een of meerdere wervelfracturen en/of een bloeding in de bijnier en/of (open) wonden op de hand en/of voet, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt door in ernstige mate de maximumsnelheid te overschrijden;
subsidiairhij, op of omstreeks 29 november 2019, te [plaats 1]
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, [straat 1] en/of [straat 2] , komende uit de richting van [straat 3] en gaande in de richting van [straat 4] ,
- met een (zeer) hoge snelheid, te weten een snelheid gelegen tussen 102 kilometer per uur en 139 kilometer per uur, althans met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 70 kilometer per uur en/of gelet op de situatie ter plaatse verantwoord was heeft gereden en/of
- ( daarbij) niet, althans in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het direct voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg en/of
- zich er (daarbij) niet, althans niet tijdig en/of in onvoldoende mate van heeft vergewist dat de bestuurder van een Toyota Aygo, te weten [persoon 1] , doende was voornoemde [straat 1] en/of [straat 2] - gezien verdachtes (rij)richting van rechts naar links - over te steken, althans die zich (daartoe) op [straat 1] bevond en/of
- ter hoogte van voornoemde kruising, in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand die hij, verdachte, die weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- ( vervolgens) tegen voornoemde Toyota Aygo is gebotst en/of gereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Nadere bewijsoverweging ter zake van het primair tenlastegelegde

Voor de beantwoording van de vraag of een verdachte schuld heeft gehad aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer - - dus ook niet in het geval van zeer ernstige gevolgen als in de onderhavige zaak - kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Op grond van de door het hof gebezigde - in geval van cassatie in de aanvulling ex artikel 415, eerste lid, juncto artikel 365a van het Wetboek van Strafvordering op te nemen - bewijsmiddelen stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte heeft op 29 november 2019, tijdens de spits omstreeks 18:00 uur, terwijl het donker was, als bestuurder van een personenauto, merk: Land Rover, type: Range Rover Sport, gereden op [straat 1] , zijnde een voorrangsweg, gelegen binnen de bebouwde kom van [plaats 2] . Verdachte was daar goed bekend, ook met [straat 2] , omdat hij daar vrijwel dagelijks reed. Het [straat 5] is een weg die een woonwijk ontsluit. Het was druk op de weg. Hij heeft daar toen gereden met een snelheid van 139,78 km/u, terwijl de ter plaatse toegestane maximum snelheid, waarvan verdachte op de hoogte was, 70 km/u bedroeg. Hij heeft met die veel te hoge snelheid meerdere auto’s op [straat 1] ingehaald. Bij die door hem gereden veel te hoge snelheid heeft hij een auto zien stilstaan op het opstel-/oversteekpunt tussen de rijbanen van [straat 1] die stond te wachten om de kruising, gezien verdachtes rijrichting van links naar rechts over te steken. Gekomen ter hoogte van die kruising was de bestuurder van een Toyota Aygo reeds bezig vanaf het [straat 5] de kruising met [straat 1] , gezien verdachtes rijrichting van rechts naar links, over te steken. Verdachte is daarop met die door hem veel te hoge snelheid tegen die Toyota Aygo gebotst, bestuurd door [persoon 1] , met zijn echtgenote [persoon 3] als bijrijdster en hun vierjarige kleinzoon [persoon 2] als passagier. Als gevolg hiervan zijn [persoon 1] en [persoon 2] terstond gedood en is aan [persoon 3] zwaar lichamelijk letsel toegebracht.
Aangezien de bestuurder van de Land Rover (verdachte) op een voorrangsweg reed, is
door de Forensische Opsporing onderzocht of de beslissing van de bestuurder van de
Toyota Aygo om [straat 1] over te steken als voorrangsfout kan worden beschouwd of dat de veel te hoge snelheid van de bestuurder van de Land Rover de oorzaak is geweest van het ongeval. Uit dat onderzoek, dat is beschreven in een Proces-verbaal Computersimulatie van de Forensische Opsporing te [plaats 3] (dossierpagina’s [paginanummers] wordt geconcludeerd dat de bestuurder van de Toyota Aygo ruim voldoende tijd zou hebben gehad om [straat 1] over te steken als de bestuurder van de Land Rover zich had gehouden aan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 70 km/u en dat derhalve niet de beslissing van de bestuurder van de Toyota Aygo om [straat 1] over te steken causaal is geweest voor het ontstaan van het ongeval, maar de (excessieve) snelheidsoverschrijding van de bestuurder van de Land Rover. De snelheid is zelfs zo hoog geweest - zo blijkt uit de simulatie - dat de bestuurder van de Toyota Aygo de Land Rover niet heeft kunnen zien naderen.
Het hof neemt de inhoud van voormeld Proces-verbaal Computersimulatie over en maakt de daarin gestelde conclusie tot de zijne.
Het hiervoor overwogene, in samenhang beschouwd met de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, leidt tot het oordeel dat de verdachte
zeeronvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag heeft vertoond en daarmee schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het verweer van de raadsman dat slechts sprake zou zijn van
aanmerkelijkeschuld wordt dan ook verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het
primairtenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 november 2019 te [plaats 2] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, te weten [straat 1] en [straat 2] , komende uit de richting van [straat 3] en gaande in de richting van [straat 4] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met een zeer hoge snelheid, te weten 139 kilometer per uur, hoger dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 70 kilometer per uur, en gelet op de situatie ter plaatse verantwoord was te rijden en
- zich er daarbij niet, althans niet tijdig en in onvoldoende mate van te vergewissen dat de bestuurder van een Toyota Aygo, te weten [persoon 1] , doende was voornoemde [straat 1] - gezien verdachtes rijrichting van rechts naar links - over te steken en
- ter hoogte van voornoemde kruising, in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig te regelen dat hij, verdachte, in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, die weg kon overzien en waarover deze vrij was en
- vervolgens tegen voornoemde Toyota Aygo te botsen, waardoor een ander, te weten
[persoon 1] , zijnde bestuurder van de Toyota Aygo, werd gedood en [persoon 2] , zijnde passagier van de Toyota Aygo, werd gedood en [persoon 3] , zijnde bijrijder van de Toyota Aygo, zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenbloeding en wervelfracturen en een bloeding in de bijnier en (open) wonden op de hand en voet werd toegebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, meermalen gepleegd

en

overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Zoals in de bewijsoverweging uiteen is gezet heeft verdachte op 29 november 2019 als bestuurder van een personenauto, een Range Rover Sport, zeer onvoorzichtig en/of onoplettend gereden en een verkeersongeval veroorzaakt. Als gevolg hiervan zijn
[persoon 1] en [persoon 2] gedood en heeft [persoon 3] zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenbloeding, wervelfacturen, een bloeding in de bijnier en (open) wonden op de hand en voet, opgelopen.
Aldus heeft verdachte de verkeersveiligheid, daaronder begrepen de veiligheid van zijn medeweggebruikers, in gevaar gebracht, heeft hij zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd en heeft hij de dood van [persoon 1] en
[persoon 2] , alsmede voormeld zwaar lichamelijk letsel van [persoon 3] , veroorzaakt.
Met het overlijden van de destijds 67-jarige [persoon 1] , echtgenoot van [persoon 3] en vader van (onder meer) [persoon 4] , en de destijds 4-jarige [persoon 2] , zoon van [persoon 4] voornoemd en diens echtgenote [persoon 5] , tevens kleinzoon van
[persoon 1] en [persoon 3] voornoemd, is de nabestaanden zeer groot leed aangedaan, zoals ter zitting van het hof is gebleken. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van
[persoon 4] blijkt hoezeer hun wereld is ingestort. [persoon 4] heeft in een klap niet alleen zijn zoon, maar ook zijn vader verloren. Daar komt bij dat zijn moeder door het ongeval zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en daar nog steeds de gevolgen van ondervindt. Bij dit alles komt dat verdachte ter zake van de bewezenverklaarde feiten geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen en weinig blijk heeft gegeven van compassie met de nabestaanden en het slachtoffer [persoon 3] .
Het is een feit van algemene bekendheid dat ingrijpende gebeurtenissen, waaronder de hiervoor bewezenverklaarde feiten, beter door slachtoffers/nabestaanden worden verwerkt, indien de pleger daarvan het ongeoorloofde van zijn gedragingen erkent en daarvoor verantwoordelijkheid neemt.
Ter zitting is het verkeersgedrag van de verdachte aan de orde geweest. Uit zowel de justitiële documentatie als een proces-verbaal dat door de advocaat-generaal is overgelegd blijkt van meerdere verkeersovertredingen. Het hof heeft vastgesteld dat deze ten tijde van het onderhavige delict niet onherroepelijk waren, zodat deze niet in het kader van de strafoplegging kunnen meewegen.
Volgens de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting levert ernstige overschrijding van de maximum snelheid, waarvan in de onderhavige zaak sprake is, een strafverzwarende omstandigheid op. Het oriëntatiepunt bij één strafverzwarende omstandigheid is vergelijkbaar met het oriëntatiepunt behorende bij een alcoholgehalte van meer dan 570 µg/l, dat uitgaat van 24 maanden gevangenisstraf en 4 jaren ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen (OBM) te besturen in het geval sprake is van “ernstige schuld”, waarbij één dode is gevallen. In de onderhavige zaak is echter sprake van twee doden en één zwaargewonde.
Om recht te doen aan de ernst van de door verdachte gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder deze feiten zijn gepleegd, de mate van schuld die het hof bewezen acht, de gevolgen daarvan en het strafblad van verdachte, een en ander zoals hiervoor vermeld, en mede in aanmerking nemende de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting, zoals hiervoor vermeld, acht het hof de oplegging van 24 maanden gevangenisstraf en 5 jaren OBM niet alleen passend, maar ook geboden.
Het hof acht de door de rechtbank opgelegde straffen (18 maanden gevangenisstraf en
4 jaren OBM) in onvoldoende mate recht doen aan het hiervoor vermelde. Voor een deel geldt dat ook voor de door de advocaat-generaal, weliswaar iets zwaarder, gevorderde gevangenisstraf van 21 maanden. Een lichtere strafmodaliteit (een taakstraf in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf), zoals door de verdediging bepleit, komt absoluut niet in aanmerking.
Met betrekking tot de uitspraken waarnaar de raadsman in zijn aan het hof overgelegde pleitnota heeft verwezen, die - in zijn ogen - soortgelijke casussen betreffen, en waarin taakstraffen zijn opgelegd, overweegt het hof dat juist in zaken als de onderhavige, overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 betreffende, bij de strafoplegging diverse aspecten moeten worden betrokken en het niet alleen gaat om de (in de oriëntatiepunten genoemde) ernst van het verwijt en de gevolgen van het feit. Evenzeer zijn van belang de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de persoon van de verdachte, zijn houding ten opzichte van de overtreding en de impact van een op te leggen straf op de persoon van de verdachte en degenen voor wie de verdachte een verantwoordelijkheid heeft. Dat de rechter al deze aspecten bij de strafoplegging betrekt en bijgevolg tot verschillende strafoplegging kan komen, betekent dat steeds sprake is van maatwerk in een concreet geval en dat in beginsel vrijwel nooit sprake zal zijn van volledig vergelijkbare gevallen, ook niet in de door de raadsman genoemde gevallen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals al deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Voorts heeft het hof gelet op artikel 175 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals dit geldt vanaf 1 januari 2020.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr. J.J. Beswerda, voorzitter,
mr. E. de Witt en mr. L.G. Wijma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.A. Boersma, griffier,
en op 8 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.