ECLI:NL:GHARL:2023:1840

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
21-002243-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dood door schuld in het verkeer met nalaten hulp te verlenen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1993, was betrokken bij een verkeersongeval op 9 december 2017, waarbij een andere bestuurder, [slachtoffer], om het leven kwam. De verdachte reed met een snelheid van ongeveer 98 kilometer per uur op een kruispunt waar de maximumsnelheid 50 kilometer per uur was, terwijl de weg bedekt was met een dunne laag sneeuw. Na de aanrijding heeft de verdachte de plaats van het ongeval verlaten zonder hulp te bieden aan het slachtoffer, dat in een sloot terecht was gekomen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan doodslag door nalaten, omdat hij opzettelijk geen hulp heeft ingeschakeld en de hulpdiensten niet heeft geïnformeerd over de betrokkenheid van het slachtoffer. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar en 8 maanden, maar het hof verhoogde de straf tot 4 jaar en 6 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de gevolgen voor de nabestaanden. De verdachte werd ook veroordeeld tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 5 jaar. De vordering van de benadeelde partij, de vader van het slachtoffer, werd toegewezen tot een bedrag van € 4.477,77, en de moeder van het slachtoffer kreeg een schadevergoeding van € 10.299,84 voor immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002243-20
Uitspraak d.d.: 3 maart 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 2 juli 2020 met parketnummer 16-707679-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Çimen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van 2 juli 2020 door de meervoudige kamer in de rechtbank Midden-Nederland veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar en 8 maanden wegens – kort gezegd – het veroorzaken van een verkeersongeval ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden (feit 1), doodslag (feit 2) en het verlaten van de plaats van een ongeval (feit 3). Daarnaast is aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaren opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 09 december 2017 te [plaats] , althans in het arrondissement [regio] , als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, ( [straat 1] en/of de [straat 2] ), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met dat motorrijtuig
- terwijl de weg bedekt was met een dunne laag (smeltende/natte) sneeuw en/of ijsvorming met een snelheid van ongeveer 98 kilometer per uur, althans een aanmerkelijk hogere snelheid dan ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur en/of gelet op de wegomstandigheden niet veilige snelheid rijdende op [straat 1] de kruising van [straat 1] en de [straat 2] is genaderd en/of
- bij de nadering van die kruising waar met borden en/of haaientanden was aangegeven dat hij voorrang moest verlenen aan het kruisende verkeer, zijn snelheid onvoldoende heeft aangepast en/of
- de vlak voor die kruising een in de [straat 1] gelegen buiging naar rechts niet heeft gevolgd maar rechtdoor over een verhoogde middengeleider gelegen in de [straat 1] is gereden en/of
- ( (vervolgens) (in een hoek van ongeveer 45 graden) de vier rijstroken van de zuidelijk rijbaan van de [straat 2] en/of groenstrook tussen de zuidelijke en de noordelijke rijbaan van aan van de [straat 2] is overgestoken/gereden en/of
- tegen een andere op de noordelijke rijbaan van de [straat 2] rijdende auto, Renault Clio (welke hij voorrang had moeten verlenen) is gereden, en/of gebotst, waardoor die Renault Clio in een parallel aan die [straat 2] gelegen vaart/sloot is terecht gekomen,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] , zijnde een inzittende van die Renault Clio) werd gedood, althans zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten hersenbeschadiging en/of ernstige onderkoeling,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet
en/of het ongeval is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat een krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate is overschreden.
2.
primair
hij op of omstreeks 09 december 2017 te [plaats] , althans in het arrondissement [regio] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon, te weten [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s) nadat de auto welke die [slachtoffer] bestuurde, was aangereden door de auto waarin verdachte en/of zijn medeverdachte(n) zaten en door die aanrijding met haar auto (op de zijkant met de bestuurderszijde aan de onderzijde) in een vaart/sloot, althans het water, terecht was gekomen,
en/of terwijl hij en/of zijn medeverdachten wisten dat dat die auto van die [slachtoffer] betrokken was bij die aanrijding, niet gekeken waar de auto van die [slachtoffer] terecht was gekomen en/of
zonder zich ervan te vergewissen dat die [slachtoffer] veilig was,
- opzettelijk nagelaten om de hulpdiensten in kennis te stellen van de betrokkenheid van de auto van die [slachtoffer] bij die aanrijding en/of
- nadat omstanders ter plaatse van de aanrijding waren gekomen teneinde te kijken of zij hulp konden bieden, opzettelijk nagelaten om deze omstander in kennis te stellen van de betrokkenheid van de auto van [slachtoffer] bij die aanrijding en/of - -
- opzettelijk tegen een of meer ter plaatse gekomen omstanders gezegd dat zij geen politie wilden en/of dat zij geen hulp nodig hadden en/of met hun handen te gebaren dat die omstander(s) weg moest(en) gaan en/of
- opzettelijk nagelaten om ter plaatse van de aanrijding gekomen politiemedewerkers in kennis te stellen van de betrokkenheid van de auto van [slachtoffer] bij de aanrijding waardoor die [slachtoffer] (langer dan nodig) in haar voertuig onder water is blijven liggen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] (op 20 december 2017) is overleden.
2. subsidiair
hij op of omstreeks 09 december 2017 te [plaats] , althans in het arrondissement [regio] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk de gezondheid van [slachtoffer] hebben/heeft benadeeld door nadat de auto welke die [slachtoffer] bestuurde, was aangereden door de auto waarin verdachte en/of zijn medeverdachte(n) zaten en door die aanrijding met haar auto op de zijkant (met de bestuurderszijde aan de onderkant) in een vaart/sloot, althans het water, terecht was gekomen,
- opzettelijk na te laten de hulpdiensten in kennis te stellen van de betrokkenheid van de auto van die [slachtoffer] bij die aanrijding en/of
- nadat omstanders ter plaatse van de aanrijding waren gekomen teneinde te kijken of zij hulp konden bieden, opzettelijk na te laten om deze omstanders in kennis te stellen van de betrokkenheid van de auto van [slachtoffer] bij die aanrijding en/of
- tegen een of meer ter plaatse gekomen omstanders te zeggen dat zij geen politie wilden en/of dat zij geen hulp nodig hadden en/of met hun handen te gebaren dat die omstander(s) weg moest(en) gaan en/of
- opzettelijk na te laten om ter plaatse van de aanrijding gekomen politiemedewerkers in kennis te stellen van de betrokkenheid van de auto van [slachtoffer] bij de aanrijding
ten gevolge waarvan de hulpverlening aan die [slachtoffer] ernstige vertraging heeft opgelopen en/of die [slachtoffer] langer dan onvermijdelijk en/of noodzakelijk in haar auto in het water heeft gelegen ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] , is overleden, althans zwaar lichamelijk letsel (hersenletsel en/of ernstige onderkoeling), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen.
3.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in [plaats] op/aan [straat 2] , op of omstreeks 09 december 2017 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en/of schade was toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen voor alle aan hem ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft hij gevorderd verdachte – net als in eerste aanleg – vrij te spreken van roekeloos rijgedrag en de strafverzwarende omstandigheid dat verdachte ten tijde van het ongeval verkeerde onder invloed van alcohol en/of drugs. Daarnaast heeft hij ten aanzien van dit feit aangevoerd dat feitelijk kan worden vastgesteld dat verdachte de maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden, maar dat dit sinds 1 januari 2020 niet meer te gelden heeft als strafverzwarende omstandigheid.
Ten aanzien van feit 2 primair heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat verdachte wist dat hij een aanrijding met een andere auto had gehad en zich realiseerde dat de persoon in de andere auto hulp nodig had. Uit artikel 7 Wegenverkeerswet 1994 volgt dat verdachte een zorgplicht had. Verdachte heeft echter geen enkele actie ondernomen en is weggegaan. Verdachte heeft met zijn handelen voorwaardelijk opzet gehad op de dood van het slachtoffer. Er is sprake van een causaal verband tussen het niet inschakelen van hulp door verdachte en het overlijden van het slachtoffer.
Verdachte heeft erkend dat hij de plaats van het ongeval heeft verlaten, dus feit 3 kan ook bewezenverklaard worden.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de ten laste gelegde doodslag. Voorts heeft zij aangevoerd dat de rechtbank juist heeft beslist ten aanzien van de deelvrijspraken ter zake van feit 1. Voor wat betreft feit 3 heeft zij geen verweer gevoerd.
Verdachte wist niet dat hij een andere auto had geraakt. De eerste verklaringen die hij hierover heeft afgelegd – inhoudende dat hij de auto wel heeft gezien – kloppen niet en stroken ook niet met de objectieve bevindingen. Verdachte kan zich niet herinneren wat er precies gebeurd is, maar hij weet zeker dat hij niet heeft geweten dat hij een andere auto heeft geraakt. Als hij dit wel had geweten dan had hij daarnaar gehandeld en zich bekommerd om het slachtoffer. Het beeld zoals te zien is op pagina 205 van het forensisch dossier is niet het beeld wat verdachte heeft gezien; hij was gefocust op links. Hij zag wat te zien is op het door de verdediging overgelegde ‘filmpje links’. Het gevoel van meer botsingen impliceert niet dat verdachte wist dat hij een auto had geraakt voordat de auto tegen de boom aankwam. Het gebeurde allemaal heel snel en onder niet ideale omstandigheden. Het was donker en er was veel paniek in de auto. Ook de passagiers die bij verdachte in de auto zaten hebben niet in de gaten gehad dat er een aanrijding met een andere auto had plaatsgevonden.
Verdachte heeft ook niet gezien dat er een auto in de sloot lag. Gelet op de omstandigheid dat ook getuigen en politie dit niet hebben opgemerkt was de auto ook niet goed zichtbaar.
Het verlaten van de plaats van het ongeval door verdachte is niet van enige invloed geweest op het gevolg. De hulpdiensten waren al onderweg toen hij wegging. Dat verdachte niet zelf 112 heeft gebeld heeft geen enkele bijdrage gehad aan de duur van het te water blijven van het slachtoffer. Bovendien blijkt uit het dossier dat verdachte zeer waarschijnlijk zou zijn tegengehouden als hij zelf in het water had willen springen. Daarenboven kan niet vastgesteld worden of het eerder ter plaatse zijn van de politie of brandweer enig verschil had gemaakt.
Oordeel hof
Het hof acht de tenlastegelegde feiten bewezen. Wat de motivering betreft sluit het hof zich grotendeels aan bij de overwegingen van de rechtbank. Deze overwegingen worden hieronder
cursiefweergegeven. De aanvullende overwegingen van het hof worden niet cursief weergegeven.
Verdachte reed in de vroege ochtend van 9 december 2017 als bestuurder van de Audi met
een snelheid van bijna 100 kilometer per uur op [straat 1] richting de
kruising met de [straat 2] , een voorrangsweg in de bebouwde kom van [plaats] .
De ter plaatse geldende maximumsnelheid bedroeg 50 kilometer per uur. Het was op dat
moment nog donker en op het wegdek lag natte sneeuw. [straat 1] buigt
vlak voor het kruispunt met de [straat 2] — alwaar voorrang moet worden
verleend af naar rechts. Verdachte was bekend met de situatie ter plaatse. Verdachte heeft
die bocht niet gehaald en reed in een rechte, diagonale streep — over de middengeleider en een groenstrook— de [straat 2] over, waar hij met een snelheid van zo’n 70 kilometer per uur tegen de bestuurderszijde van de auto van [slachtoffer] botste, die op dat moment van rechts kwam. [slachtoffer] is als gevolg van deze botsing met haar auto in een naastgelegen sloot terechtgekomen. De auto van verdachte is — vóór deze sloot — tegen een boom tot stilstand gekomen. [slachtoffer] is op 20 december 2017 overleden aan de gevolgen van de aanrijding. Kort na de aanrijding heeft verdachte de plaats van het ongeval verlaten. Pas elf dagen later heeft hij zich bij de politie gemeld.
Feit 1
Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet
Aan verdachte is onder feit 1 ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW). Bij de vraag of sprake is van
schuld in de zin van dit artikel komt het volgens vaste rechtspraak aan op het geheel van
gedragingen van verdachte. de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Gelet op de ernst en de aard van de feiten en omstandigheden zoals hiervoor
vastgesteld. in onderling verband bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen
dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 6 WVW.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of sprake was van roekeloosheid. Roekeloosheid is een juridisch begrip dat niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat daaronder in het normale spraakgebruik wordt verstaan. In artikel 175, tweede lid, onder a. WVW is bepaald dat een overtreding van artikel 6 WVW dubbel zo zwaar zou kunnen worden bestraft als de schuld bestaat in roekeloosheid. Schuld in de zin van roekeloosheid is dus een zwaardere vorm van schuld. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat sprake is van roekeloosheid indien er zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
Voorbeelden van zaken waarin bewezen is verklaard dat sprake was van roekeloosheid zijn
zaken waarin sprake was van snelheidswedstrijden of kat- en muisspelen op de openbare weg. Alhoewel verdachte zeer gevaarlijk heeft gereden, voldoet zijn handelen naar het oordeel van de rechtbank niet aan de hoge eisen die door de Hoge Raad zijn gesteld ten aanzien van het begrip roekeloosheid. De rechtbank is wel van oordeel dat het rijgedrag van verdachte moet worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig en onoplettend.
Gebruik van alcohol en/of lachgas
Alhoewel het dossier indicaties bevat dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit onder invloed was van alcohol en/of lachgas, kan dit naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen. Zowel verdachte als de bijrijders verklaren wisselend over zijn gebruik. Het procesdossier bevat ook geen waarnemingen van verbalisanten over de staat waarin verdachte verkeerde na de aanrijding, nu hij de plaats van het ongeval vrijwel direct heeft verlaten. Ook objectief bewijs in de vorm van bloedonderzoek heeft niet kunnen plaatsvinden, gelet op het tijdsverloop tussen het verlaten van de plaats van het ongeval en het moment waarop verdachte zich (elf dagen later) bij de politie heeft gemeld. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in aanloop naar de aanrijding onder zodanige invloed was van alcohol of lachgas (of een andere stof) dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van dat gedeelte van de tenlastelegging.
Conclusie
Het hof neemt de hierboven weergegeven overweging van de rechtbank over en maakt die tot de zijne. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, acht het hof de ten laste gelegde overtreding van artikel 6 WVW wettig en overtuigend bewezen. Het rijgedrag van verdachte wordt daarbij aangemerkt als zeer onvoorzichtig en onoplettend. Verdachte wordt dus vrijgesproken van roekeloosheid en het rijden onder invloed van alcohol en/of lachgas.
Feit 2
Wetenschap bij verdachte
Verdachte heeft tijdens zijn eerste verhoren bij de politie op 20 en 27 december 2017 en bij de rechter-commissaris op 22 december 2017 verklaard dat hij de auto van [slachtoffer] – vlak voor het ongeval – wel had gezien en dat hij had geprobeerd om uit te wijken. Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg echter ontkend dat hij wist van de aanrijding met een andere auto. Hij dacht dat hij enkel tegen een boom was aangereden. Pas een dag later zou hij via berichtgeving in het nieuws van de andere auto op de hoogte zijn geraakt.
In hoger beroep heeft verdachte opnieuw ontkend dat hij wist dat hij tegen een andere auto was aangereden en heeft hij aangevuld dat zijn blik gefocust was op links omdat hij een boom en paal wilde ontwijken. De verdediging heeft ter onderbouwing hiervan een deskundige een reconstructie laten maken. Dit ‘filmpje links’ is ter zitting bekeken. Het filmpje toont het beeld dat verdachte gehad zou hebben als hij ten tijde van het rijden op de kruising alleen naar links zou hebben gekeken.
Het hof hecht geloof aan de eerste verklaringen bij de politie maar acht de latere verklaringen van verdachte ongeloofwaardig, mede gelet op de objectieve gegevens over het ongeval in het dossier. Het hof is het met de rechtbank eens als die overweegt:
uit het proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse, in samenhang bezien met foto 23 in het proces-verbaal van reconstructie blijkt immers dat verdachte de auto van [slachtoffer] met de voorkant van zijn auto heeft geraakt ter hoogte van het bestuurdersportier en dat de gehele linkerkant van de auto van [slachtoffer] – vlak voor de aanrijding – zichtbaar was door de voorruit van de auto van verdachte.Dit wordt naar het oordeel van het hof ook niet weerlegd door de resultaten van het door de verdediging overgelegde aanvullend onderzoek. Ook op het ‘filmpje links’ is de auto van het slachtoffer door de voorruit te zien, vlak voor de aanrijding. Het hof neemt daarbij net als de rechtbank mede in aanmerking dat de straatverlichting werkte ten tijde van het ongeval en uit niets ook niet uit verklaringen van verdachte zelf – is gebleken dat verdachte geen goed zicht zou hebben gehad.
Ter zitting in hoger beroep heeft verdachte, ter onderbouwing van zijn ontkennende verklaring, meermaals gezegd dat de politieagenten tijdens het verhoor tegen hem gezegd hebben dat hij de auto niet kon hebben gezien. Het hof kan uit de processen-verbaal van verhoor echter niet afleiden dat de verbalisanten hebben gezegd dat verdachte de auto helemaal niet heeft kunnen zien. In ieder geval moet verdachte naar het oordeel van het hof de auto hebben waargenomen.
De rechtbank overweegt verder: dat verdachte ook niet zou hebben gevoeld dat er een botsing met een andere auto heeft plaatsgevonden, laat zich eveneens moeilijk rijmen met de objectieve gegevens uit het dossier. Daaruit blijkt namelijk dat de auto waarin verdachte reed met een snelheid van zo’n 70 kilometer per uur tegen de auto van [slachtoffer] is gebotst. Het met een dergelijke hoge snelheid frontaal in de flank van een andere auto botsen moet een enorme klap hebben gegeven en verdachte moet die klap hebben gevoeld. Dat verdachte in de veronderstelling was dat hij slechts(en niet méér dan)
een boom had geraakt, is om voornoemde redenen ongeloofwaardig.
Verdachte heeft verklaard dat hij geenszins onder invloed is geweest van middelen die zijn
bewustzijn en waarneming kunnen hebben verminderd. Ook blijkt uit het dossier niet dat
verdachte tijdens of direct na het ongeval buiten bewustzijn is geweest. Integendeel, uit de
bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in staat was om bijna direct na het ongeval uit de auto te stappen, een vriend van hem uit de auto te bevrijden en tegen een omstander te zeggen dat hij niet wilde dat de politie zou komen. Vervolgens was hij ook nog in staat om rustig weg te lopen, onderwijl bellend met een vriend om te vragen of hij ergens kon worden opgehaald. Verdachte heeft niemand verteld over de aanrijding met een andere auto.
De overwegingen van de rechtbank neemt het hof over. Gelet op de bewijsmiddelen, in onderling verband bezien, moet verdachte hebben geweten dat hij een aanrijding had veroorzaakt met een andere auto en dat hij die auto met hoge snelheid frontaal in de zijkant heeft geraakt.
(Voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer] ?
Het dossier bevat geen aanwijzingen dat verdachte daadwerkelijk uit was op de dood van [slachtoffer] . Er is daarom geen sprake van vol opzet. De vraag is dan ook of sprake was van voorwaardelijk opzet.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Het hof betrekt bij de beoordeling dat uit artikel 7 lid 1 Wegenverkeerswet een specifieke zorgplicht volgt voor de veroorzaker van een verkeersongeval. Het is verboden om de plaats van een ongeval te verlaten indien daardoor een ander in hulpeloze toestand wordt achtergelaten. Dit ter bescherming van het belang van het leven en de lichamelijke gezondheid van verkeersdeelnemers.
Verdachte is met een snelheid van zo’n 70 kilometer per uur frontaal in botsing gekomen met de bestuurderszijde van de auto van [slachtoffer] . Zoals eerder overwogen, heeft verdachte dit gezien. Bij een dergelijke botsing bestaat de aanmerkelijke kans dat inzittenden van de andere auto ernstig of levensgevaarlijk gewond raken. Op de veroorzaker van de botsing rust de plicht te doen wat in zijn vermogen ligt om ervoor te zorgen dat tijdig de noodzakelijke hulp wordt verschaft aan de inzittenden van de auto waartegen hij is aangereden. Dit omvat de plicht om zich na de botsing tijdig op de hoogte te stellen van hetgeen met de andere auto en de inzittenden van die auto is gebeurd.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte geen hulp heeft geboden aan de inzittende van de andere auto. Uit de bewijsmiddelen blijkt ook dat verdachte zich niet op de hoogte heeft gesteld van hetgeen met de andere auto en de inzittende van die auto is gebeurd.
Verdachte was naar het oordeel van het hof zeer wel in staat de situatie te overzien. Verdachte was bij kennis, heeft zijn vrienden geholpen met uit de auto komen, waarbij hij zich er ook van bewust is geweest dat er ontploffingsgevaar was aangezien de auto rookte. Verdachte was daarmee in staat om na te denken en om zich heen te kijken. Dat hij in shock of in paniek was, zoals hij enkele malen heeft verklaard, acht het hof niet aannemelijk. Verdachte was bekend met de verkeerssituatie ter plekke. Vaststaat dat de auto waar hij tegen aan was gereden niet meer op de kruising stond. Direct achter de eindpositie van de Audi bevond zich de sloot waarin de auto van [slachtoffer] als gevolg van de botsing terecht was gekomen. Uit niets – ook niet uit verklaringen van verdachte zelf – is gebleken dat hij op enig moment heeft gekeken waar de auto die hij zojuist had aangereden terecht was gekomen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat hij ook niemand in kennis heeft gesteld van de betrokkenheid van een andere auto bij het ongeval terwijl hij daar alle gelegenheid toe had. Verdachte heeft de hulpdiensten niet gebeld en heeft zelfs op een intimiderende wijze tegen een omstander gezegd dat hij er geen politie bij wilde.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de inzittende(n) van het betrokken voertuig, [slachtoffer] , zonder hulpverlening of als gevolg van te late hulpverlening zou komen te overlijden.
Causaal verband
De volgende vraag die het hof moet beantwoorden, is of de dood van [slachtoffer] verdachte redelijkerwijs kan worden toegerekend.
Het hof overweegt met de rechtbank het volgende
.
Het NFI heeft geconcludeerd dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van verwikkelingen van een auto-ongeval, te weten (traumatische) hersenbeschadiging en longbeschadiging ten gevolge van (bijna) verdrinking.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat omstanders en politiemedewerkers die na het ongeval ter plaatse kwamen, er van uitgingen dat sprake was van een eenzijdig ongeval. Als verdachte direct had gemeld dat er nog een andere auto bij het ongeval was betrokken of als hij zelf goed om zich heen had gekeken, was de auto van [slachtoffer] eerder gevonden en had eerder hulp kunnen worden verleend. Bovendien was de brandweer – vanwege het feit dat de melding dan een andere prioriteit had gekregen –8 tot 9 minuten
eerder ter plaatse geweest en was [slachtoffer] eerder uit de auto gehaald. De patholoog anatoom van het NFI heeft verklaard dat [slachtoffer] een grotere kans op overleven zou hebben gehad, als zij minder lang in het water zou hebben gelegen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de kans op overlijden door een zuurstofgebrek door verdrinking toeneemt naarmate het zuurstofgebrek langer aanhoudt. Door niet om te kijken naar het andere slachtoffer, niet de hulpdiensten in te schakelen en tegen de omstanders niet te vertellen dat er een tweede auto bij het ongeval betrokken was, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer – dat onder water was beland - aan de verwondingen zou bezwijken of – zoals in casu – te lang geen zuurstof zou krijgen en daaraan zou overlijden. Het hof is van oordeel de verdachte het gevaar dat het slachtoffer zou komen te overlijden - welk gevaar zich een aantal dagen na de botsing heeft verwezenlijkt - in zodanige mate heeft verhoogd dat dat overlijden redelijkerwijs aan de verdachte kan worden toegerekend als gevolg van diens nalaten tijdig adequate hulp in te (doen) roepen.
Het hof komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde, met uitzondering van het medeplegen.
Feit 3
Verdachte heeft bekend dat hij de plaats van het ongeval heeft verlaten en dat hij zich pas elf dagen later bij de politie heeft gemeld. Dat verdachte ten tijde van het ongeval wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander letsel en schade was toegebracht, blijkt uit hetgeen reeds ten aanzien van feit 2 is overwogen.
Het hof acht het onder feit 3 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op
of omstreeks09 december 2017 te [plaats] ,
althans in het arrondissement [regio] ,als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, ( [straat 1] en
/ofde [straat 2] ), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden doordat hij
roekeloos, in elk gevalzeer,
althans aanmerkelijk,onvoorzichtig en
/ofonoplettend, met dat motorrijtuig
- terwijl de weg bedekt was met een dunne laag
(smeltende/natte
)sneeuw
en/of ijsvormingmet een snelheid van ongeveer 98 kilometer per uur, althans een aanmerkelijk hogere snelheid dan ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur en
/ofgelet op de wegomstandigheden niet veilige snelheid rijdende op de kruising van [straat 1] en de [straat 2] is genaderd en
/of
- bij de nadering van die kruising waar met borden en
/ofhaaientanden was aangegeven dat hij voorrang moest verlenen aan het kruisende verkeer, zijn snelheid onvoldoende heeft aangepast en
/of
- de vlak voor die kruising een in de [straat 1] gelegen buiging naar rechts niet heeft gevolgd maar rechtdoor over een verhoogde middengeleider gelegen in de [straat 1] is gereden en
/of
- (
(vervolgens
) (in een hoek van ongeveer 45 graden
)de vier rijstroken van de zuidelijk rijbaan van de [straat 2] en
/ofgroenstrook tussen de zuidelijke en de noordelijke rijbaan van aan van de [straat 2] is overgestoken
/geredenen
/of
- tegen een andere op de noordelijke rijbaan van de [straat 2] rijdende auto, Renault Clio (welke hij voorrang had moeten verlenen) is
gereden, en/ofgebotst, waardoor die Renault Clio in een parallel aan die [straat 2] gelegen
vaart/sloot is terecht gekomen,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] , zijnde een inzittende van die Renault Clio) werd gedood,
althans zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten hersenbeschadiging en/of ernstige onderkoeling,
terwijl
hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet
en/ofhet ongeval is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat een krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate is overschreden.
2.
primair
hij op
of omstreeks09 december 2017 te [plaats] ,
althans in het arrondissement [regio] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk een persoon, te weten [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
zijnde en/ofhebbende hij, verdachte,
en/of (één of meer van) zijn mededader(s)nadat de auto welke die [slachtoffer] bestuurde, was aangereden door de auto waarin verdachte
en/of zijn medeverdachte(n)zat
enen door die aanrijding met haar auto (op de zijkant met de bestuurderszijde aan de onderzijde) in een
vaart/sloot,
althans het water,terecht was gekomen,
en
/ofterwijl hij
en/of zijn medeverdachtenwist
endat die auto van die [slachtoffer] betrokken was bij die aanrijding, niet heeft gekeken waar de auto van die [slachtoffer] terecht was gekomen en
/of
zonder zich ervan te vergewissen dat die [slachtoffer] veilig was,
- opzettelijk heeft nagelaten om de hulpdiensten in kennis te stellen van de betrokkenheid van de auto van die [slachtoffer] bij die aanrijding en
/of
- nadat omstanders ter plaatse van de aanrijding waren gekomen teneinde te kijken of zij hulp konden bieden, opzettelijk heeft nagelaten om deze omstanders in kennis te stellen van de betrokkenheid van de auto van [slachtoffer] bij die aanrijding en
/of
- opzettelijk tegen een of meer ter plaatse gekomen omstanders heeft gezegd dat hij geen politie wilde
n en/of dat zij geen hulp nodig hadden en/of met hun handen te gebaren dat die omstander(s) weg moest(en) gaanen
/of
- opzettelijk heeft nagelaten om ter plaatse van de aanrijding gekomen politiemedewerkers in kennis te stellen van de betrokkenheid van de auto van [slachtoffer] bij de aanrijding waardoor die [slachtoffer] (langer dan nodig) in haar voertuig onder water is blijven liggen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] (op 20 december 2017) is overleden.
3.
hij, als degene die
al dan nietals bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in [plaats] op
/aande [straat 2] , op
of omstreeks09 december 2017 de
(voornoemde)plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en
/ofschade was toegebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
doodslag.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank Midden-Nederland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar en 8 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 10 jaren.
De advocaat van verdachte heeft verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte dit nooit had gewild. Hij moet leven in de wetenschap dat hij verantwoordelijk is voor het veroorzaken van een dodelijk ongeval. Ook dient rekening gehouden te worden met de betrekkelijk jonge leeftijd van verdachte ten tijde van het feit en de omstandigheid dat hij geen eerdere Wegenverkeerswetveroordelingen op zijn naam had staan. Voorts is er sprake van een schending van de redelijke termijn in hoger beroep, dit moet leiden tot een matiging van de straf. De door de rechtbank opgelegde straf is veel hoger dan de LOVS-oriëntatiepunten en is niet in lijn met vergelijkbare jurisprudentie. Bij langdurige detentie zal verdachte zijn woning kwijtraken. Hij is in staat om een taakstraf uit te voeren en heeft zijn rijbewijs nodig voor zijn werk.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof ziet daarin redenen om verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte reed in de vroege ochtend van 9 december 2017, samen met twee vrienden, in een gehuurde – dus voor hem onbekende – auto binnen de bebouwde kom van [plaats] . Het was nog donker en op het wegdek lag natte sneeuw. Verdachte en zijn vrienden hadden de hele nacht doorgehaald. Uit de GPS-gegevens van de auto blijkt dat in die nacht stelselmatig de maximumsnelheid werd overtreden. Verdachte reed met veel te hoge snelheid – ongeveer het dubbele van de toegestane snelheid – op een kruispunt af en gaf geen voorrang aan [slachtoffer] , die op dat moment met haar auto van rechts kwam. Verdachte botste met zijn auto tegen de auto van [slachtoffer] , die als gevolg daarvan met haar auto in een nabijgelegen sloot terecht kwam. De auto van verdachte kwam tegen een boom tot stilstand. Verdachte is uit de auto gestapt, heeft zijn vrienden uit de auto geholpen en is vervolgens – zonder hulpdiensten of anderen te alarmeren – weggelopen van de plaats van het ongeval. Hoewel hij wist dat hij een andere auto op forse wijze had aangereden, heeft hij niet onderzocht hoe het was gesteld met de auto die hij had aangereden en heeft zelfs op intimiderende wijze geprobeerd om te voorkomen dat de hulpdiensten werden ingeschakeld. Hij heeft niemand verteld dat er een andere auto bij het ongeval was betrokken. Pas minuten nadat verdachte was weggelopen, zag één van de omstanders dat er een auto in de sloot lag. Waarna de hulpdiensten op de hoogte werden gebracht van het feit dat er nog een auto in de sloot lag. [slachtoffer] is daarop uit de auto gehaald en in zeer kritieke toestand naar het ziekenhuis gebracht. Op 20 december 2017 is [slachtoffer] overleden.
Het hof neemt het verdachte allereerst bijzonder kwalijk dat hij zo gevaarlijk en
onvoorzichtig heeft gereden en dat hij zich daarbij niet heeft bekommerd om de veiligheid
van anderen. Verdachte en zijn vrienden hebben niet alleen direct voor de aanrijding, maar
gedurende de gehele nacht veel te hard gereden, terwijl het glad was op de weg en zij in een
huurauto reden. Het hof rekent het verdachte nog zwaarder aan dat hij wel zijn eigen vrienden uit de auto heeft bevrijd, maar niet heeft omgekeken naar [slachtoffer] en heeft geprobeerd om omstanders ervan te weerhouden de politie te bellen. Hij heeft niemand geïnformeerd over de betrokkenheid van een andere auto. Als hij dit wel had gedaan, was de auto van [slachtoffer] eerder gevonden en was zij eerder uit haar auto bevrijd. Dit laatste moet voor de nabestaanden van [slachtoffer] onverteerbaar zijn. Verdachte heeft kennelijk toen alleen aan zichzelf gedacht en geprobeerd te verbloemen dat hij dit ongeval had veroorzaakt. Daar komt nog bij dat verdachte zich pas elf dagen na het ongeval heeft gemeld bij de politie, terwijl hij een dag na het ongeval al hoorde dat [slachtoffer] in kritieke toestand in het ziekenhuis lag. Dit getuigt naar het oordeel van het hof van weinig verantwoordelijkheidsgevoel. Hierdoor was het overigens niet mogelijk om verdachtes bloed te onderzoeken op het eventuele gebruik van middelen. Ook het feit dat verdachte ter zitting in eerste aanleg voor het eerst heeft verklaard dat hij helemaal niet wist dat er een andere auto betrokken was getuigt van weinig verantwoordelijkheidsgevoel. Verdachte heeft met zijn handelen én nalaten de naaste familie en overige nabestaanden van [slachtoffer] onherstelbaar leed toegebracht. De plotselinge dood van [slachtoffer] heeft – zoals onder meer is gebleken uit de ter terechtzitting afgelegde verklaring van haar broer, namens de rest van de familie – diepe sporen nagelaten in het leven van de nabestaanden en zal dat in de toekomst blijven doen.
De houding van verdachte zoals hij deze ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep heeft getoond getuigt niet van enig inzicht in de ernst van zijn handelen. Hij neemt nog steeds niet de verantwoordelijkheid voor hetgeen hij heeft gedaan en ziet zichzelf eerder als slachtoffer en komt, met de kennis van het dossier en de wetenschap achteraf, terug op zijn eerdere verklaringen of legt uitspraken van anderen ten onrechte in zijn voordeel uit. Verdachte lijkt wel spijt te hebben van het ongeval, maar weigert in te zien dat hij het slachtoffer bewust aan haar lot heeft overgelaten ten gevolge waarvan zij is komen te overlijden.
Gelet op de ernst van de feiten acht het hof in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstaf – hoger dan is opgelegd door de rechtbank – passend.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt het hof ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze blijken uit het dossier en uit dat wat naar voren is gekomen tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte blijkt dat hij vóór de onderhavige feiten niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Ná de onderhavige zaak is verdachte echter wel meermalen veroordeeld wegens (ernstige) overtredingen van de Wegenverkeerswet. Eén van deze veroordelingen heeft ook geleid tot een deels onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Daarnaast kreeg verdachte nog een voorwaardelijke ontzegging opgelegd. Deze feiten, gepleegd in 2019, zijn moeilijk te rijmen met de verklaring van verdachte dat hij enorm geschrokken is van de aanrijding met [slachtoffer] in 2017 en dat hij zijn leven daarna gebeterd heeft. Het hof constateert wel dat na genoemde feiten uit 2019 verdachte niet meer wegens soortgelijke feiten in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Verdachte werkt als ZZP’er en heeft hiervoor zijn rijbewijs nodig. Hij heeft een eigen huurwoning. Door een langdurige gevangenisstraf kan hij zijn woning kwijtraken. Het hof ziet geen aanleiding om hiermee in strafmatigende zin rekening te houden.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren passend en geboden is. Nu echter sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep met ongeveer 10 maanden en ook in eerste aanleg sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn zal het hof deze overschrijding verdisconteren in de straf. Het hof veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 6 maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het hof zal verdachte – gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten – daarnaast de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen ontzeggen voor de duur van 5 jaren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.477,77. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat de benadeelde partij ervan uitgaat dat het hof de door de rechtbank toegewezen proceskosten zal afwijzen.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering op dezelfde wijze als in eerste aanleg toegewezen kan worden.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdediging zich kan vinden in de toewijzing van de vordering op de wijze waarop de rechtbank dat ook heeft gedaan.
Oordeel hof
Artikel 51f, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) geeft, in samenhang met de artikelen 6:106 en 6:108 Burgerlijk Wetboek (BW) een regeling voor kosten die nabestaanden kunnen vorderen als benadeelde partij in het strafproces bij het overlijden van iemand als gevolg van een strafbaar feit. Artikel 6: 108 BW geeft een limitatieve (uitputtende) opsomming van hetgeen gevorderd kan worden. Alleen de kosten die in dit artikel worden genoemd kunnen voor vergoeding in aanmerking komen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de kosten van de begrafenis.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. [benadeelde 1] , vader van [slachtoffer] , heeft een vergoeding gevorderd voor de kosten van de begrafenis van [slachtoffer] , de reiskosten die daarmee samenhangen en de kosten van de schade aan de auto van [slachtoffer] . Deze kosten zijn door de verdediging niet betwist en het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. Het hof zal de vordering daarom geheel toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van de proceskosten. Deze proceskosten bedragen € 116,82. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat er naast de proceskosten geen andere schadeposten zijn gevorderd. De advocaat van de benadeelde heeft aangevoerd dat de benadeelde partij ervan uitgaat dat hij ook in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard zal worden.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering op dezelfde wijze als in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard kan worden.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdediging zich kan vinden in de wijze van afdoening zoals deze door de rechtbank is gedaan.
Oordeel hof
[benadeelde 2] . broer van [slachtoffer] , heeft enkel gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld
in de proceskosten die hij heeft gemaakt. Hij heeft geen vergoeding gevorderd van kosten die hij als nabestaande op grond van artikel 51f Sv zou kunnen vorderen of voor (shock)schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde heeft geleden. Op grond van artikel 592a Sv hoeft het hof enkel over proceskosten te beslissen indien een benadeelde partij zich in het geding heeft gevoegd. [benadeelde 2] heeft zich niet als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd, nu hij geen schadevordering heeft ingediend. Dat betekent dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor vergoeding van zijn proceskosten. Het hof zal hem daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 11.399,84. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.299,84. De advocaat van de benadeelde partij heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde niet-ontvankelijk verklaard dient te worden ten aanzien van de toekomstige schadeposten omdat er na de procedure bij de rechtbank geen medische (reis)kosten meer zijn gemaakt.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering op dezelfde wijze als in eerste aanleg toegewezen kan worden.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdediging zich kan vinden in de toewijzing van de vordering op de wijze waarop de rechtbank dat ook heeft gedaan.
Oordeel hof
[benadeelde 3] , moeder van [slachtoffer] , heeft een vergoeding gevorderd voor de door haar geleden immateriële schade. Op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad kan immateriële schade aan een ander dan het slachtoffer worden vergoed als door het waarnemen van het ten laste gelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Dit zal zich met name voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ten laste gelegde is gedood of gewond geraakt. Voor vergoeding van zogeheten shockschade is tevens vereist dat bij degene die de schade claimt sprake is van een psychiatrisch erkend ziektebeeld.
Uit de (medische) stukken in het dossier, de vordering en de toelichting daarop is gebleken
dat mevrouw [benadeelde 3] een nauwe band had met haar dochter en — kort na het ongeval — in het ziekenhuis is geconfronteerd met de zeer ernstige verwondingen en het levensbedreigende letsel van haar dochter. Zij heeft gedurende elf dagen na de aanrijding tussen hoop en vrees moeten leven of haar dochter het zou overleven en, zo ja, hoe zij er dan aan toe zou zijn. Zij heeft als gevolg daarvan een posttraumatische stressstoornis opgelopen, waarvoor zij reeds is behandeld.
Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden is voldaan aan de eisen die aan
vergoeding van shockschade zijn gesteld. Het hof zal de vordering tot vergoeding van
immateriële schade dan ook geheel toewijzen.
Mevrouw [benadeelde 3] heeft ook vergoeding van materiële (shock)schade gevorderd. Het hof is van oordeel dat de medische kosten die zij heeft gevorderd, voldoende zijn onderbouwd. Het hof zal de vordering tot vergoeding van materiële schade dan ook toewijzen tot een bedrag van € 299.84. Het hof zal mevrouw [benadeelde 3] niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de gevorderde toekomstige medische (reis)kosten. Gelet op het voorgaande zal het hof de vordering van mevrouw [benadeelde 3] toewijzen tot een bedrag van in totaal € 10.299,84. vermeerderd met de wettelijke rente. Het hof zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen.
De proceskosten van mevrouw [benadeelde 3] worden begroot op € 16,82. Het hof zal verdachte in deze kosten veroordelen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 primair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1, 2 primair, 3 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
5 (vijf) jaren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.477,77 (vierduizend vierhonderdzevenenzeventig euro en zevenenzeventig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.477,77 (vierduizend vierhonderdzevenenzeventig euro en zevenenzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 54 (vierenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 9 december 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.299,84 (tienduizend tweehonderdnegenennegentig euro en vierentachtig cent) bestaande uit € 299,84 (tweehonderdnegenennegentig euro en vierentachtig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
16,82 (zestien euro en tweeëntachtig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.299,84 (tienduizend tweehonderdnegenennegentig euro en vierentachtig cent) bestaande uit € 299,84 (tweehonderdnegenennegentig euro en vierentachtig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 86 (zesentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 9 december 2017.
Aldus gewezen door
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. K.J.C. Geeve en mr. J.S. van Duurling, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H. Diepeveen, griffier,
en op 3 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.