ECLI:NL:GHARL:2023:1833

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
200.318.596
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van gezinsvoogdij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de kinderrechter van 11 augustus 2022, waarin de ondertoezichtstelling voor een jaar werd verlengd. De moeder stelde dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige] was en dat zij en de vader meewerkten met de hulpverlening. De gecertificeerde instelling, Stichting Samen Veilig Midden-Nederland (GI), en de vader, verweerster in hoger beroep, stelden echter dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk bleef vanwege de taal- en spraakproblematiek van [de minderjarige] en de moeizame communicatie tussen de ouders.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 februari 2023 werd duidelijk dat de moeder de zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] niet herkende. Het hof oordeelde dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig waren, gezien de diagnose van een taalontwikkelingsstoornis en de zorgen van de school. Het hof concludeerde dat de moeder onvoldoende bereid was om mee te werken aan de noodzakelijke hulpverlening, wat de ontwikkeling van [de minderjarige] in gevaar bracht. Daarom bekrachtigde het hof de beschikking van de kinderrechter, waarmee de ondertoezichtstelling werd verlengd tot 17 augustus 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.318.596
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 539602)
beschikking van 2 maart 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.G. Groen te Den Haag,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. I.P.J. van den Heuvel-Beerens te De Meern.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de kinderrechter), van 11 augustus 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 10 november 2022;
- het verweerschrift van de GI met producties;
- het verweerschrift van de vader met producties;
- het e-mailbericht van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 22
november 2022;
- het journaalbericht van mr. Van den Heuvel-Beerens van 29 november 2022;
- het journaalbericht van mr. Groen van 1 december 2022 met producties;
- het journaalbericht van mr. Groen van 23 januari 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 3 februari 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
-de moeder, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld door een tolk in de Engelse
taal;
-een vertegenwoordiger van de GI;
-de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De raad heeft zich bij e-mailbericht van 22 november 2022 afgemeld voor de zitting.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [de minderjarige] ( [de minderjarige] ), geboren [in] 2015 te [plaats1] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] , die bij de moeder woont.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 17 augustus 2021 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld, met benoeming van de GI tot gezinsvoogdes.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter de termijn van de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van een jaar, te weten tot 17 augustus 2023.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende het verzoek van de GI tot verlenging van de termijn van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] af te wijzen voor zover dat ziet op de periode vanaf de datum van de beslissing van het hof.
4.3
De GI heeft verweer gevoerd. Zij vraagt het hof het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De vader heeft verweer gevoerd. Ook hij vraagt het hof het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder kan zich blijkens het beroepschrift met de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] niet verenigen. Zij erkent dat er zorgen zijn over de taal/spraakontwikkeling van [de minderjarige] en over de soms moeizame communicatie tussen haar en de vader, maar zij stelt dat zij en de vader meewerken met de betrokken hulpverlening. Er is volgens haar echter geen sprake van een situatie waarin [de minderjarige] zodanig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd dat een verlenging van de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is.
5.3
De GI stelt dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] in het belang van zijn verzorging en opvoeding nog steeds noodzakelijk is. Hoewel de situatie sinds de start van de ondertoezichtstelling wel is verbeterd, is bij [de minderjarige] , die taal/spraakproblematiek heeft, nog steeds sprake van een ontwikkelingsbedreiging. Hierbij spelen de omstandigheden dat het de ouders nog onvoldoende lukt om gezamenlijk ouderschap uit te dragen en de in bepaalde situaties achterblijvende medewerking van de moeder met de hulpverlening een rol.
5.4
Ook de vader is van mening dat er zorgen zijn over de communicatie tussen de ouders en de ontwikkeling van [de minderjarige] , die voortzetting van de ondertoezichtstelling noodzakelijk maken. De moeder werkt niet altijd mee aan hulpverlening. Daarnaast zal de communicatie tussen de moeder en hem, in het belang van [de minderjarige] , verbeterd moeten worden.
5.5
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is gezegd is het hof van oordeel dat, anders dan de moeder aanvoert, de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling haar standpunt herhaald dat het goed gaat met [de minderjarige] . Volgens haar heeft [de minderjarige] op taal/spraakgebied een zodanige vooruitgang geboekt dat daarin, maar ook in de moeizame communicatie tussen haar en de vader, geen ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige] meer kan worden gezien. Uit de stukken is het hof echter gebleken dat [de minderjarige] in 2022 door het Wilhelmina Kinderziekenhuis is gediagnosticeerd met een taalontwikkelingsstoornis, waarmee in de bestreden beschikking nog geen rekening is gehouden. Ook de school heeft tijdens een gesprek met de ouders onlangs nog zorgen geuit over de taal/spraakontwikkeling van [de minderjarige] , aldus de vader, en heeft de [naam1] , die onderwijs en zorg biedt aan kinderen met een taalontwikkelingsstoornis, ingeschakeld. Daarbij wordt overwogen of speciaal onderwijs voor [de minderjarige] nodig is. Opvallend daarbij is dat [de minderjarige] veelvuldig de Engelse taal gebruikt, hetgeen ook het hof doet vermoeden dat de moeder, anders dan zij aangeeft, thuis met [de minderjarige] Engels in plaats van Nederlands spreekt. Ook dat is een punt van aandacht. Om de ouders te coachen in het ondersteunen van [de minderjarige] bij het verwoorden van zijn behoeftes en gevoelens heeft de speltherapeute van het Leger des Heils video-hometraining (VHT) in de thuissituatie geadviseerd, welke nog moet starten. Volgens de GI werkt de vader goed mee met de voor [de minderjarige] benodigde hulpverlening, maar is er veel overtuigingskracht en soms drang nodig om ook de moeder te laten meewerken met de hulpverlening. Onlangs heeft de moeder nog te kennen gegeven te willen stoppen met de speltherapie, omdat zij van mening is dat het een te grote belasting is en zij er geen meerwaarde in ziet. Dit alles brengt mee dat een drangtraject nog steeds aangewezen is.
Nadat de ouders in 2021 een ouderschapsplan hebben opgesteld is het hen in eerste instantie beter gelukt om met elkaar over [de minderjarige] te communiceren en zaken, zoals de contacten tussen [de minderjarige] en de vader, beter te laten verlopen. Gebleken is echter dat ook daarna tussen de ouders diverse incidenten zijn voorgevallen, zoals omtrent de nadere invulling van de zomer- en kerstvakantieregeling van 2022. Intensieve begeleiding van de GI is in die gevallen nodig om de communicatie tussen de ouders weer te normaliseren. [de minderjarige] krijgt bovendien het nodige mee van de strijd tussen de ouders, wat niet in zijn belang is.
Dit alles in samenhang met de omstandigheid dat de moeder de (huidige) zorgen om [de minderjarige] niet herkent, waardoor zij onvoldoende bereid is om mee te werken met de hulpverlening die [de minderjarige] wel nodig heeft, brengt mee dat ook het hof van oordeel is dat een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] nog steeds noodzakelijk is.
5.6
Kortom, ook het hof is van oordeel dat bij [de minderjarige] sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en acht aannemelijk dat hij bij het uitblijven van de verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling zodanig zal opgroeien dat hij in zijn ontwikkeling ernstig bedreigd blijft en dat de hulp die in verband met het wegnemen van die bedreiging noodzakelijk is door de moeder niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 11 augustus 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, S. Kuijpers en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 2 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.