ECLI:NL:GHARL:2023:1830

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
200.319.631
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en verzoeken tot wijziging zorgregeling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen. De vader, verzoeker in hoger beroep, was in beroep gegaan tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 6 september 2022 had besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 11 september 2023. De vader verzocht het hof om de beschikking van de kinderrechter te vernietigen en om de termijn van de ondertoezichtstelling af te wijzen, alsook om de zorgregeling te wijzigen. Het hof heeft de vader echter niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken, omdat deze verzoeken voor het eerst in hoger beroep zijn gedaan. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kinderrechter, waarbij werd vastgesteld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was vanwege de ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen. De vader had zich verzet tegen de begeleiding van de contactregeling en weigerde samen te werken met hulpverleners, wat leidde tot een gebrek aan contact met de kinderen. Het hof oordeelde dat de voortzetting van de ondertoezichtstelling noodzakelijk was om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. Daarnaast werd het verzoek van de vader om de GI te vervangen en om de zorgregeling te wijzigen afgewezen, omdat hij niet-ontvankelijk was in deze verzoeken en er geen gewijzigde omstandigheden waren die een wijziging rechtvaardigden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.319.631
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 541225)
beschikking van 2 maart 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Erkens te Wateringen,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D. van Lockant-Geschiere te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de kinderrechter), van 6 september 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 23 november 2022;
- het standpuntstuk van de GI met producties;
- het verweerschrift van de moeder met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 3 februari 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
-de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
-een vertegenwoordiger van de GI;
-de moeder, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] ( [de minderjarige1] ), en
- [de minderjarige2] ( [de minderjarige2] ), beiden geboren te [plaats1] [in] 2013, over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. De kinderen wonen bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 12 september 2019 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden Nederland, locatie Utrecht, de kinderen onder toezicht gesteld van de GI. Daarna is de termijn van die ondertoezichtstelling steeds verlengd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter de termijn van de ondertoezichtstelling verlengd tot 11 september 2023.
4.2
De vader is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primair: het verzoek van de GI om de termijn van de ondertoezichtstelling te verlengen, af te wijzen;
subsidiair: het Leger des Heils of een andere gecertificeerde instelling te benoemen tot gezinsvoogd;
en
de kinderen uit te nodigen om te worden gehoord en/of ambtshalve de zorgregeling zoals die in de beschikking van 1 december 2022 (het hof begrijpt: 2021) is vastgesteld te wijzigen en te bepalen dat de kinderen de ene week bij de vader zijn en de andere week bij de moeder;
of te bepalen dat de zorgregeling uit de beschikking van 12 november 2019 weer geldt, te weten dat de kinderen bij de vader zijn de ene week vanaf donderdag na school en/of BSO tot zondag 18.30 uur en de andere week van donderdag na school en/of BSO tot vrijdag naar school en waarbij de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte worden verdeeld, uiterlijk voor het einde van de herfstvakantie. De vader haalt en brengt, behalve aan het einde van de vakantie: dan haalt de moeder.
4.3
De GI heeft verweer gevoerd. Zij vraagt het hof de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De moeder heeft verweer gevoerd. Zij vraagt het hof de vader in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren dan wel die verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Ondertoezichtstelling
5.1
Gelet op artikel 1:260 lid 1 in verband met artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Het hof is net als de kinderrechter van oordeel dat aan de hiervoor genoemde criteria voor verlenging van de ondertoezichtstelling is voldaan. De GI zag aanleiding om de voorheen geldende zorg- en contactregeling tussen de vader en de kinderen voorlopig begeleid te laten plaatsvinden, nadat de vader de kinderen had belast met de tussen hem en de moeder spelende strijd over de alimentatie. Hoewel de vader, de moeder én de GI het van belang achten dat er contact is tussen de vader en de kinderen, die beiden ook contact willen met hun vader, komt dit niet van de grond. De vader heeft zich vastgebeten in een strijd met de GI en de moeder over de begeleiding van de regeling. De vader wil alleen onbegeleid contact met de kinderen en stelt daarbij bovendien bepaalde voorwaarden, onder andere ten aanzien van de haal- en brengregeling, waarvan hij niet wenst af te wijken. Hij weigert mee te werken met de betrokken hulpverleners en is bovendien ook niet bereid om zelf een hulpverlener/tussenpersoon aan te wijzen. Deze weigerachtige houding van de vader en de daarmee gepaard gaande strijd, alsmede het daardoor uitblijven van contact tussen de vader en de kinderen vormen een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen.
Hoewel de vader stelt dat contact met de kinderen erg belangrijk voor hem is, is hij niet bereid zijn strijdlustige houding in het belang van dat contact te laten varen. Op dit moment is er helemaal geen contact tussen de vader en de kinderen, omdat de vader nog steeds niet heeft ingestemd met de contactbegeleiding die de GI nodig acht. Gelet op de opstelling van de vader, die samenwerking met hulpverleners in de weg staat, acht het hof de voortzetting van een gedwongen kader noodzakelijk om de ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen weg te nemen. Bovendien speelt bij een beëindiging van de ondertoezichtstelling het risico dat als gevolg van het alsdan ontbreken van een (uitvoerbare) omgangsregeling, de strijd van de vader over het contact met de kinderen alleen maar zal toenemen richting de moeder, waardoor de kinderen nog meer zullen worden belast. Het hof zal de beslissing van de kinderrechter tot verlenging van de ondertoezichtstelling dan ook bekrachtigen.
Vervanging gecertificeerde instelling
5.3
Volgens artikel 1:259 BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft, vervangen door een andere gecertificeerde instelling, op verzoek van de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft, de raad voor de kinderbescherming, een met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder.
5.4
De vader heeft het hof subsidiair verzocht om het Leger des Heils of een andere gecertificeerde instelling te benoemen in plaats van Samen Veilig Midden Nederland. Het hof overweegt dat volgens artikel 362 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) door de vader in dit geval in hoger beroep geen zelfstandig verzoek kan worden gedaan. Nu het inleidend verzoek van de GI bij de kinderrechter strekte tot verlenging van de termijn van de ondertoezichtstelling en daarbij niet het verzoek is gedaan om de GI te vervangen, is de vader niet-ontvankelijk in dat verzoek, voor het eerst gedaan in hoger beroep.
Geheel ten overvloede overweegt het hof dat dit verzoek, indien de vader wel zou kunnen worden ontvangen, zou moeten worden afgewezen. Uit de stukken en wat ter zitting is gezegd is gebleken dat de vader met geen enkele hulpverlener wenst mee te werken, zodat een andere gezinsvoogd in dit geval geen oplossing zal bieden. Bovendien heeft de vader als mogelijk opvolgend gezinsvoogd het Leger des Heils voorgesteld, maar hij heeft geen enkel stuk overgelegd waaruit blijkt dat het Leger des Heils of een andere gecertificeerde instelling bereid is om het toezicht van de huidige GI over te nemen.
Horen minderjarige kinderen en wijzigen zorgregeling
5.5
Het hof ziet geen aanleiding voor toewijzing van het verzoek van de vader om de kinderen uit te nodigen om door het hof te worden gehoord naar aanleiding van het verzoek in hoger beroep. Het hof stelt voorop dat de kinderen beiden negen jaar oud en dus nog erg jong zijn. Hoewel het hof onder omstandigheden kinderen jonger dan twaalf jaar wel kan horen, heeft dit in dit geval geen enkele toegevoegde waarde voor de beoordeling van het verzoek in hoger beroep. De vader, de moeder en de GI hebben allen verklaard dat de kinderen graag omgang met de vader willen. De wens van de kinderen staat hier dan ook niet ter discussie. Het hof zal hen dan ook niet extra belasten met een uitnodiging voor een kindgesprek.
5.6
De vader heeft het hof daarnaast verzocht om de zorgregeling te wijzigen.
Volgens het eerste lid van artikel 1:265g BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
Volgens het tweede lid van genoemd artikel kan de kinderrechter op verzoek van de met het gezag belaste ouder, de minderjarige van twaalf jaar of ouder en de gecertificeerde instelling, de in het eerste lid genoemde beslissing wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.7
Het hof is van oordeel dat de vader niet kan worden ontvangen in zijn verzoek in hoger beroep om de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te wijzigen. Ook hiervoor geldt dat, nu de kinderrechter in de bestreden beschikking over die verdeling niet heeft beslist, volgens artikel 362 Rv door de vader in dit geval in hoger beroep geen zelfstandig verzoek kan worden gedaan. De vader is niet-ontvankelijk in dat verzoek in hoger beroep.
Geheel ten overvloede overweegt het hof dat ook dit verzoek, indien de vader daarin wel zou kunnen worden ontvangen, zou moeten worden afgewezen.
Op verzoek van de GI is destijds de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gewijzigd. De GI achtte begeleiding van de contacten tussen de vader en de kinderen noodzakelijk, nadat was gebleken dat de vader de kinderen had belast met de onenigheid tussen de ouders over een alimentatiekwestie, waarna de kinderen overstuur zijn geraakt. Daarna is er geen contact meer tussen hem en de kinderen geweest omdat de vader het niet eens was met de begeleiding van die contacten. Nu niet is gesteld of gebleken dat na het nemen van de beslissing om de contacten te laten begeleiden, de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van die beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, zou het hof ook op inhoudelijke gronden geen aanleiding zien voor toewijzing van het desbetreffende verzoek van de vader.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoeken om de GI te vervangen en om de verdeling van de zorg- en contactregeling te wijzigen, de bestreden beschikking bekrachtigen en het meer of anders verzochte afwijzen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoeken om de GI te vervangen en om de verdeling van de zorg- en contactregeling te wijzigen;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 6 september 2022;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, P.B. Kamminga en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 2 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.